ECLI:NL:RBGEL:2023:7139

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 juli 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
AWB 23/3298
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom voor laadstation elektrische voertuigen

Op 6 juli 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster die een laadstation voor elektrische voertuigen exploiteert. De zaak betreft een last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente is opgelegd, waarbij de verzoekster werd gelast om de inrichting en exploitatie van het laadstation te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening behandeld en de schorsing van het besluit van 23 mei 2023 gehandhaafd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden, omdat het parkeren van voertuigen niet in strijd is met het bestemmingsplan en voor het plaatsen van (snel)laadpalen geen omgevingsvergunning vereist is. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden en verweerder tot betaling van € 1.686,60 aan proceskosten aan verzoekster moet veroordelen. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/3298
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 juli 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. C.J. Schipperus),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]

(gemachtigde: mr. W.J. Bloemena).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam] en [naam] namens verzoekster, de gemachtigde van verzoekster, de gemachtigde van het college en een aantal omwonenden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de voorzieningenrechter hierna onder de beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- handhaaft de getroffen schorsing van het besluit van 23 mei 2023;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 365,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.686,60 aan proceskosten aan verzoekster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van het college van 23 mei 2023 om aan verzoekster een last onder dwangsom op te leggen.
1.1.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Bij uitspraak van 19 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen en het besluit van 23 mei 2023 geschorst.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter handhaaft de schorsing van het besluit van het college van 23 mei 2023. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt of de eerder getroffen ordemaatregel moet worden gehandhaafd, opgeheven of gewijzigd. Hierbij beoordeelt de voorzieningenrechter de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekster, of het college bevoegd is aan verzoekster een last onder dwangsom op te leggen.
3. Verzoekster exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met het inrichten van laadpleinen in steden en de exploitatie van parkeerterreinen. Een terrein aan de [locatie] in [plaats] heeft verzoekster ingericht als parkeerterrein. Parkeren is daarmee de hoofdfunctie geworden. Het bedrijventerrein bevat 18 gewone parkeerplaatsen met een beugel zonder laadmogelijkheid. Deze parkeerplaatsen worden bedrijfsmatig verhuurd. Daarnaast zijn 8 laadpalen en een transformator geplaatst ten behoeve van het opladen van elektrische voertuigen.
4. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat het oprichten van een laadstation voor elektrische voertuigen op deze locatie een bedrijfsmatige activiteit betreft, die niet is opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten, behorende bij het ter plaatse geldende bestemmingsplan en daarom niet is toegestaan. Daarom heeft het college verzoekster gelast
de inrichting en exploitatie van het laadstation voor elektrische voertuigen op het perceel kadastraal gemeente [plaats] , [locatie] ( [locatie] te [plaats] ) te (laten) beëindigen en beëindigd te (laten) houden en de voorzieningen die zijn aangebracht ten behoeve van het laadstation, zoals de laadpalen en transformator te (laten) verwijderen.
Voldoet verzoekster niet aan deze last, dan verbeurt zij een dwangsom van € 25.000,- per maand dat de overtreding voortduurt, dan wel opnieuw plaatsvindt, tot een maximum van
€ 100.000,-.
5. De eerste vraag die beantwoord moet worden is of het college bevoegd is om handhavend op te treden en een last onder dwangsom op te leggen. Daartoe moet worden beoordeeld of sprake is van een overtreding.
5.1
Artikel 2, onder 18, onder b, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) bepaalt, voor zover hier van belang, dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht niet is vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve een infrastructurele of openbare voorziening voor zover het onder meer het opladen van accu’s van voertuigen betreft.
5.2
Zoals de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 14 oktober 2022 [1] heeft overwogen kan uit deze bepaling niet worden afgeleid dat de totale omvang van de aan te brengen voorzieningen bepalend is voor de vraag of de bouwwerken onder de werking van dit artikel vallen. De voorzieningenrechter ziet geen reden hier nu anders over te oordelen ten aanzien van het gebruik in afwijking van het bestemmingsplan. Dit volgt niet uit de tekst van deze bepaling, er zijn in deze bepaling immers geen afmetingen opgenomen waaraan moet worden voldaan. Daarbij ligt het gelet op het feit dat de wetgever ervoor heeft gekozen voorzieningen voor het laden van accu’s vergunningvrij te maken voor zowel bouwen als gebruik niet voor de hand om de ruimtelijke impact van de activiteit mee te wegen. De in de Crisis en Herstelwet opgenomen definitie van infrastructurele voorzieningen, waar het college ter zitting op heeft gewezen, is niet relevant, nu deze wet niet van toepassing is. Het betoog van het college dat de ruimtelijke impact van het aantal laadpalen bij de beoordeling betrokken dient te worden, volgt de voorzieningenrechter dan ook niet. Daar komt bij dat uit de bepaling zelf al beperkingen voortvloeien. Er moet sprake zijn van bouwwerken geen gebouw zijnde, en deze moeten worden geplaatst ten behoeve van het opladen van accu’s van voertuigen. Het gebruik van de woorden ‘ten behoeve van’ impliceert dat het op de betreffende locatie mogelijk en toegestaan is om voertuigen op te laden. Op locaties waar geen voertuigen kunnen of mogen komen, kunnen voorzieningen ook niet tot doel hebben voertuigen op te laden. Dan kunnen deze voorzieningen ook niet omgevingsvergunningvrij worden geplaatst.
5.3
Om te kunnen beoordelen of het snellaadstation zonder omgevingsvergunning mag worden gebruikt, dient dus eerst de vraag te worden beantwoord of het perceel, zonder dat daarvoor een omgevingsvergunning is verleend, kan worden gebruikt om op te parkeren.
5.4
Op het perceel geldt het bestemmingsplan “ [plaats] Bottendaal Galgenveld”. Het perceel heeft de enkelbestemming “Bedrijf’. Artikel 3.1 van de planregels bepaalt, voor zover hier van belang, dat de voor bedrijf aangewezen gronden bestemd zijn voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1, 2 en 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
5.5
In de Staat van bedrijfsactiviteiten is onder 6321 genoemd ‘Overige dienstverlening
voor het vervoer over land n.e.g. Autoparkeerterreinen parkeergarages’. Aan dergelijke
bedrijven is categorie 2 toegekend. Hieruit volgt naar het oordeel van de
voorzieningenrechter dat parkeerterreinen en parkeergarages op het perceel zijn toegestaan.
5.6
Het parkeren van voertuigen is dus niet in strijd met het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in artikel 2, onder 18, onder b, van bijlage II bij het Bor is een vergunning voor bouwen (de a-grond) noch voor gebruik in strijd met het bestemmingsplan (de c-grond) vereist voor het realiseren van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve een infrastructurele of openbare voorziening voor zover het onder meer het opladen van accu’s van voertuigen betreft.
5.7
De conclusie is daarom dat voor het plaatsen van (snel)laadpalen geen omgevingsvergunning is vereist. Dat geldt zowel voor bouwen als voor het afwijken van het bestemmingsplan, waar het in deze zaak om gaat. Er is dan ook geen overtreding. Het college is niet bevoegd handhavend op te treden. De voorzieningenrechter zal daarom de eerder getroffen voorlopige voorziening handhaven. Dit betekent dat het besluit van 23 mei 2023 geschorst blijft.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter handhaaft de eerder getroffen voorlopige voorziening.
6.1.
Omdat de voorzieningenrechter de schorsing handhaaft moet het college het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Ook krijgt verzoekster een vergoeding van haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen.
6.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-. Ook moet het college de door verzoekster ten behoeve van de zitting gemaakte reiskosten à € 12,60 aan haar vergoeden. Dat leidt tot een totaal van € 1.686,60.
Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2023 door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd het proces-verbaal te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.ARN 22/4655