ECLI:NL:RBGEL:2023:7121

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
2 januari 2024
Zaaknummer
C/05/428152 KG RK 23 / 883
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in faillissementszaak met betrekking tot curator en rechter-commissaris

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland op 21 december 2023 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door de besloten vennootschappen [verzoeker 1] en [verzoeker 2], vertegenwoordigd door mr. G.F.M.G. Heutink, in het kader van een faillissementsprocedure. De wraking was gericht tegen mr. S. Boot, de rechter-commissaris die toezicht houdt op het faillissement van [verzoeker 1]. De verzoekers voerden aan dat de rechter partijdig was, omdat zij niet had voldaan aan de voorschriften van een pilot die vereist dat de rechter-commissaris de curator en de betrokken wederpartij hoort voordat een machtiging wordt verleend. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet verplicht was om [verzoeker 2] te horen en dat de stellingen van de verzoekers onvoldoende onderbouwd waren. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De verzoekers konden niet aantonen dat de rechter in strijd met de wet had gehandeld of dat er sprake was van (schijn van) vooringenomenheid. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. E. Schippers, mr. S.C.A.M. Janssen en mr. A.A. Roodenburg, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/428152 KG RK 23 / 883
Beslissing van 21 december 2023
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

1. [verzoeker 1] ,

gefailleerd,
hierna te noemen: [verzoeker 1]
gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink (Rechtshulp & Incasso) te Apeldoorn
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2. [verzoeker 2] .gevestigd te Apeldoorn,
hierna te noemen: [verzoeker 2]
gemachtigde: mr. G.F.M.G. Heutink (Rechtshulp & Incasso) te Apeldoorn
strekkende tot de wraking van
mr. S. Boot,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek van 21 november 2023,
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 30 november 2023,
  • het e-mailbericht van 7 december 2023 van de gemachtigde van verzoekers met in de bijlage een document met de titel “
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling, gehouden op 12 december 2023.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van verzoekers kenbaar gemaakt dat hij op 22 november 2023 bij de bezoekersbalie van deze rechtbank op de locatie in Zutphen een schriftelijk document met als opschrift “
nader wrakingsverzoek” heeft afgegeven. Het betreffende stuk was niet bekend bij de wrakingskamer en is ter zitting door de gemachtigde van verzoekers overgelegd en vervolgens toegevoegd aan het procesdossier.

2.Het verzoek

2.1.
De rechter houdt als rechter-commissaris toezicht op de afwikkeling van het faillissement van [verzoeker 1] . De curator in dit faillissement heeft [verzoeker 2] op 13 oktober 2023 gedagvaard nadat hij daartoe de vereiste machtiging ex artikel 68 lid 3 van de Faillissementswet (hierna: Fw) van de rechter had verkregen. Op 21 november 2023 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen -onder meer- [verzoeker 2] en de rechter. Het wrakingsverzoek houdt hiermee verband en berust op drie gronden welke hierna -samengevat- worden weergegeven.
2.2.
Verzoekers leggen in de eerste plaats aan hun verzoek ten grondslag dat de curator in het faillissement van [verzoeker 1] op 12 september 2023 bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam een tegen [verzoeker 2] gericht verlof conservatoir derdenbeslag heeft ingediend. In het beslagrekest heeft de curator beschreven dat op 17 maart 2022 bij deze rechtbank op de locatie Zutphen een pilot is gestart en dat de rechter-commissaris in het kader daarvan in beginsel voorafgaand aan alle soorten (civiele) procedures die door de curator worden gestart, de curator en de betrokken wederpartij hoort. Pas nadat het voorgeschreven hoorgesprek heeft plaatsgevonden, beslist de rechter-commissaris op het verzoek van de curator om in rechte tegen de betrokken wederpartij op te treden. Dit voorschrift heeft de rechter volgens verzoekers bewust niet opgevolgd waaruit volgens hen blijkt dat zij partijdig is.
2.3.
In de tweede plaats brengen verzoekers naar voren dat de rechter hen heeft uitgenodigd voor een gesprek op 21 november 2023 op de rechtbank te Zutphen in het kader van voornoemde pilot. In de aanloop naar dit gesprek heeft de gemachtigde van verzoekers per e-mailbericht van 15 november 2023 de volgende verzoeken aan de rechter gedaan:

1.
Hiermede vraag ik u om alle gegevens van de pilot aan het lopende dossier van de
komende hoorzitting toe te voegen. Dit verzoek betreft een eventueel reglement van
de pilot maar ook en daarnaast alle verdere info over de tekst van de pilot, in welke
vorm dan ook.
2.
Tevens vraag ik u om mij en mijn opdrachtgevers voor de komende hoorzitting
inzage in het dossier van de zaak van de hoorzitting te verlenen.
3.
Ook vraag ik u mij een afschrift te verstrekken van alle gegevens, in welke vorm dan
ook, die op de pilot betrekking hebben.
4.
Wilt u uw reactie op de voorgaande verzoeken, graag tijdig voor de komende
hoorzitting, via de mail aan mij doen toekomen ?
2.4.
Per e-mailbericht van 20 november 2023 heeft de gemachtigde van verzoekers deze verzoeken herhaald, omdat de rechter daar nog niet op had gereageerd. De rechter heeft vervolgens tijdens het gesprek van 21 november 2023 geweigerd om aan de in de e-mail geformuleerde verzoeken te voldoen, aldus verzoekers.
2.5.
Ook hieruit blijkt volgens verzoekers de partijdigheid van de rechter, omdat de rechter daarmee de regelgeving van de pilot in meerdere opzichten met handen en voeten heeft getreden. Concreet en samengevat benoemen verzoekers de volgende punten waaruit deze partijdigheid volgens hen blijkt:
de weigering van de rechter om alle gegevens van de pilot aan het lopende dossier van de hoorzitting van 21 november 2023 toe te voegen;
de weigering van de rechter om verzoekers en hun gemachtigde voorafgaand aan voornoemde hoorzitting inzage in het dossier van de zaak van de hoorzitting te verlenen;
de weigering van de rechter om de gemachtigde van verzoekers een afschrift te verstrekken van alle gegevens, in welke vorm dan ook, die op de pilot betrekking hebben;
e weigering van de rechter om tijdig voor de hoorzitting van 21 november 2023 per e-mailbericht aan de gemachtigde van verzoekers een reactie te geven op de door hem geformuleerde verzoeken.
2.6.
Ten derde en tot slot hebben verzoekers als wrakingsgrond aangevoerd dat de rechter een verklaring heeft gedaan die in strijd is met de waarheid. Volgens verzoekers heeft de rechter in eerste instantie geweigerd om de gevraagde gegevens in het kader van de pilot te verstrekken door stelling te nemen dat er omtrent deze pilot helemaal niks op schrift staat en dat er daarom ook geen gegevens beschikbaar zijn die verstrekt zouden kunnen worden, terwijl de rechter bij de hoorzitting van 21 november 2023 verklaarde dat er wél schriftelijke gegevens zijn, namelijk in de vorm van communicatie tussen de rechtbank en de curatoren, maar dat deze niet worden verstrekt vanwege de vertrouwelijkheid van deze communicatie.
2.7.
Verzoekers achten het bovendien onbegrijpelijk dat de rechter beweert dat een verzoek van de curator om een procedure te mogen starten onder de werking van de vertrouwelijke communicatie tussen de curator en de rechter-commissaris valt en dat die informatie niet aan derden wordt verstrekt. Deze bewering is volgens verzoekers in strijd met de regelgeving van de pilot zoals de curator in randnummer 48 en 49 van zijn beslagrekest als volgt heeft beschreven:

48. Het Team Insolventies van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, is vanaf 17 maart
2022 gestart met een pilot om de werkwijze bij het voeren van procedures door
curatoren te veranderen. Sinds die datum hoort de rechter-commissaris in beginsel bij
alle soorten (civiele) procedures de curator en de betrokken wederpartij. Pas nadat het
gesprek heeft plaatsgevonden, beslist de rechter-commissaris op het verzoek van de
curator om in rechte tegen de betrokken wederpartij op te mogen treden.
49. Voor het leggen van conservatoir (derden)beslag kan de curator machtiging ontvangen
zonder dat een gesprek met de rechter-commissaris plaatsvindt, maar voordat de
curator een machtiging ontvangt om de hoofdzaak aanhangig te maken moet alsnog het
in de vorige alinea omschreven gesprek plaatsvinden. Reden waarom de curator de
termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak zo ruim mogelijk moet laten stellen.
2.8.
De rechter heeft op het wrakingsverzoek gereageerd en heeft verklaard niet in de wraking te berusten. Volgens de rechter is het wrakingsverzoek ongegrond. Haar verdere reactie zal hierna - voor zover nodig - worden besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn, omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Daargelaten of verzoekers ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoek en of het wrakingsverzoek tijdig is ingediend, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek op inhoudelijke gronden moet worden afgewezen.
3.3.
De eerstgenoemde wrakingsgrond is gebaseerd op de stelling dat de pilot dwingend voorschrijft dat een rechter-commissaris voorafgaand aan het verstrekken van een machtiging ex artikel 68 lid 3 Fw de beoogd wederpartij van de curator in de (civiele)procedure moet hebben gehoord. Uit het schriftelijke wrakingsverzoek volgt en tijdens de wrakingszitting is gebleken dat verzoekers deze stelling hebben gestoeld op de onder 2.7 geciteerde randnummers van het beslagrekest van de curator.
3.4.
De wrakingskamer begrijpt dat deze uitlatingen van de curator in combinatie met het feit dat de inhoud van de pilot kennelijk niet openbaar kan worden geraadpleegd voor de nodige verwarring hebben gezorgd bij verzoekers. Dit neemt niet weg dat het geldend recht niet uit de verklaringen van de curator kan worden afgeleid. Uit niets is verder gebleken dat de rechter op grond van het recht gehouden was om [verzoeker 2] te horen voorafgaand aan het verstrekken van de machtiging of dat de rechter zelf een toezegging daartoe zou hebben gedaan die zij niet is nagekomen. Integendeel, de rechter heeft in haar verweer juist erop gewezen dat zij als rechter-commissaris vanuit haar taak als toezichthouder een discretionaire bevoegdheid heeft om wel of juist geen hoorgesprek te doen plaatsvinden. De genoemde pilot schept geen rechten of verplichtingen die voornoemde discretionaire bevoegdheid inperken, maar vormt een handvat om deze in de praktijk juist handen en voeten te geven. Aan het louter bestaan van dit handvat kunnen door verzoekers, als respectievelijk gefailleerde en wederpartij in de door de curator aan te vangen dagvaardingsprocedure, geen rechten worden ontleend. Dit is dus anders dan verzoekers kennelijk menen. In dit verband heeft de rechter bij de wrakingszittting nog toegelicht dat zij op basis van de door de curator gegeven informatie in staat was om een beslissing over het verstrekken van de verzochte machtiging te geven en dat zij het niet nodig vond om Juresta daaraan voorafgaand te horen.
3.5.
Voor zover verzoekers het niet eens zijn met de manier waarop de rechter van haar discretionaire bevoegdheid gebruik heeft gemaakt, wijst de wrakingskamer verzoekers erop dat de wrakingskamer niet in de beoordeling treedt van rechterlijke (proces)beslissingen. De wrakingsprocedure is daar niet voor bedoeld, omdat daarin uitsluitend wordt beoordeeld of er sprake is van (schijn van) vooringenomenheid van de rechter. Alleen als de (proces)beslissing gelet op de motivering of de wijze van totstandkoming zo onjuist of onbegrijpelijk is dat deze uitsluitend door vooringenomenheid kan worden verklaard, is er grond voor wraking. De wrakingskamer constateert dat verzoekers buiten de aangevoerde schending van de pilot geen concrete feiten of omstandigheden hebben gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de rechter om een andere reden vooringenomen was of dat de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bestond. De door verzoekers aangedragen redenen houden alle verband met het standpunt dat de rechter bewust een geldend voorschrift zou hebben geschonden. Indien de wrakingskamer uit de stellingen van verzoekers nog moet begrijpen dat zij van mening zijn dat de rechter met het afgeven van de machtiging niet in het belang van de gezamenlijke schuldeisers en daardoor partijdig heeft gehandeld vanwege -kort gezegd- de geringe opbrengst voor de faillissementsboedel van de door de curator gelegde derdenbeslagen, slaagt ook dit betoog niet. Hiervoor is van belang dat de rechter onbetwist heeft aangevoerd dat op het moment waarop de machtiging werd gevraagd en door haar werd verstrekt nog niet bekend was of de gelegde derdenbeslagen doel hadden getroffen. Van (schijn van) partijdigheid kan dan ook geen sprake zijn.
3.6.
Gelet op het voorgaande is van het bewust in strijd handelen met een geldend voorschrift door de rechter geen sprake, zodat de eerste wrakingsgrond feitelijke grondslag mist.
3.7.
Ten aanzien van de tweede wrakingsgrond hebben verzoekers onvoldoende gemotiveerd op basis waarvan uit de onder 2.5 sub a t/m d genoemde opsomming moet worden geconcludeerd dat de rechter vooringenomen heeft gehandeld of dat er sprake is van een schijn van vooringenomenheid. Ook in dit verband betogen verzoekers dat de rechter in strijd met de regelgeving van de pilot zou hebben gehandeld waaruit haar vooringenomenheid zou blijken. De wrakingskamer stelt hierbij voorop dat een rechter-commissaris geen algemene informatieverplichting heeft jegens een derde die de curator voornemens is om aan te spreken. Dit betekent dat zonder nadere toelichting niet valt in te zien op grond waarvan de rechter gehouden zou zijn om aan de in de e-mailberichten van 15 respectievelijk 20 november 2023 genoemde verzoeken te voldoen dan wel dat zij gehouden zou zijn om voorafgaand aan het gesprek van 21 november 2023 daarop te reageren. Omdat deze toelichting ontbreekt, moet worden aangenomen dat de rechter hiertoe niet gehouden was. Het door de rechter niet voldoen aan de informatieverzoeken, levert daarmee geen (schijn van) partijdigheid op. Dit betekent dat ook de tweede wrakingsgrond niet kan slagen.
3.8.
Met betrekking tot de derde wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat de rechter in haar verweer naar voren heeft gebracht dat de nieuwe werkwijze (van de pilot) niet is vastgelegd in een interne richtlijn. In eerste instantie heeft zij dit punt geprobeerd over te brengen aan verzoekers. Het is de wrakingskamer niet gebleken dat de rechter met die verklaring de communicatie tussen de rechtbank en curatoren over de pilot daarbij bewust voor verzoekers achter heeft gehouden. Dat zij vervolgens tijdens het gesprek van 21 november 2023 zou hebben verklaard dat de pilot wel degelijk onderdeel is geweest van -schriftelijke- communicatie tussen de rechtbank en curatoren en zij zich op het standpunt heeft gesteld dat zij deze informatie wegens de vertrouwelijke inhoud daarvan niet aan verzoekers zou verstrekken, geeft naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van (de schijn van) partijdigheid van de rechter. Anders dan dat verzoekers aangeven dit als “gejok” van de rechter te hebben ervaren, hebben zij ook geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een tegengesteld oordeel zouden kunnen leiden. De (subjectieve) ervaring van verzoekers is -gelet op de onder 3.1 genoemde maatstaf- onvoldoende om (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de rechter aan te nemen. Voor de goede orde merkt de wrakingskamer daar nog bij op dat ook niet is gebleken op grond waarvan verzoekers recht zouden hebben op de gevraagde informatie. Voor de wrakingskamer ontbreekt in ieder geval de relevantie van de verwijzing die verzoekers in dit verband hebben gedaan naar de pilot en de onder 2.7 geciteerde tekst afkomstig uit het beslagrekest van de curator. Dit leidt tot het oordeel dat ook de derde wrakingsgrond niet kan slagen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
De beslissing is gegeven door mr. E. Schippers, voorzitter, mr. S.C.A.M. Janssen en mr. A.A. Roodenburg, leden in tegenwoordigheid van de griffier [griffier] en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.