ECLI:NL:RBGEL:2023:7109

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
29 december 2023
Zaaknummer
05.133579.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fysiotherapeut veroordeeld voor ontucht met meerdere patiënten, deels voorwaardelijke gevangenisstraf en beroepsverbod opgelegd

Op 29 december 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een fysiotherapeut die beschuldigd werd van ontucht met zes patiënten. De verdachte, geboren in 1987, was werkzaam in de gezondheidszorg en had een vertrouwensrelatie met zijn slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met vier van de zes aangeefsters, waarbij hij gebruik maakte van zijn positie als fysiotherapeut. De feiten vonden plaats tussen 2017 en 2023, met verschillende periodes waarin de verdachte seksuele handelingen verrichtte tijdens behandelingen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de slachtoffers voldoende steunbewijs boden voor de bewezenverklaring van de feiten. De verdachte werd vrijgesproken van twee feiten wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een beroepsverbod van vijf jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de kwetsbare positie van de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte ernstig misbruik had gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die de gevolgen van de ontuchtige handelingen ondervonden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.133579.23
Datum uitspraak : 29 december 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. M.H.A. Horsch, advocaat in Maastricht
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 december 2021 tot en met 31 maart 2023 te Terborg (gemeente Oude IJsselstreek) en/of Doetinchem, althans in Nederland,
terwijl hij (als zijnde fysiotherapeut) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 1] die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de tepel(s) en/of borst(en) en/of schaamstreek van die [aangeefster 1] en/of
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 1] en/of
- het laten betasten/aftrekken van zijn penis door die [aangeefster 1] en/of
- het brengen van zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 1] , althans het met zijn tong/mond betasten van de schaamstreek van die [aangeefster 1]
- het brengen van zijn penis in de mond van die [aangeefster 1] en/of
- het brengen van zijn penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 1] en/of
- het (tong)zoenen van die [aangeefster 1] ;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 8 februari 2019 tot en met 31 maart 2023 te Terborg (gemeente Oude IJsselstreek), althans in Nederland, terwijl hij (als zijnde fysiotherapeut) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 2] die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de borst(en) en/of borststreek en/of lies en/of schaamstreek en/of billen van die [aangeefster 2] ;
3.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 te Dieren (gemeente Rheden), althans in Nederland, terwijl hij (als zijnde fysiotherapeut) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 3] die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de tepel(s) en/of borst(en) en/of schaamstreek van die [aangeefster 3] en/of
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 3] en/of
- het laten betasten/aftrekken van zijn penis door die [aangeefster 3] en/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [aangeefster 3] en/of
- het brengen van zijn penis in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 3]
- het (tong)zoenen van die [aangeefster 3] ;
4.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 september 2020 tot en met 28 september 2020 te Terborg (gemeente Oude IJsselstreek), althans in Nederland, terwijl hij (als zijnde fysiotherapeut) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 4] die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de schaamstreek en/of billen en/of bilnaad van die [aangeefster 4] en/of
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 4] ;
5.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 mei 2021 tot en met 30 september 2021 te Terborg (gemeente Oude IJsselstreek), althans in Nederland, terwijl hij (als zijnde fysiotherapeut) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 5] die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de borsten en/of borststreek en/of lies en/of schaamstreek van die [aangeefster 5] ;
6.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 te Terborg (gemeente Oude IJsselstreek), althans in Nederland, terwijl hij (als zijnde fysiotherapeut) werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 6] , die zich als patiënte en/of cliënte aan verdachtes hulp en/of zorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de tepel(s) en/of borst(en) en/of lies en/of schaamstreek van die [aangeefster 6] en/of
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die
[aangeefster 6] .
2a. Algemene overwegingen over bewijs in zedenzaken [1]
Zedenzaken worden vaak gekenmerkt door het gegeven dat naast de verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte weinig of geen steunbewijs voorhanden is, omdat bij de tenlastegelegde handelingen alleen de verdachte en het slachtoffer aanwezig zijn geweest. Indien steunbewijs ontbreekt of door de rechter ontoereikend wordt bevonden, blijven de beschuldigende verklaring van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte als onverenigbaar tegenover elkaar staan.
Het bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid, Sv). Deze bepaling strekt ter waarborging van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in het geval de verklaring van één getuige over relevante feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling heeft volgens vaste rechtspraak betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan.
De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval.
In het geval de rechter de verklaringen van een getuige geloofwaardig acht, is daarmee nog niet voldaan aan het bewijsminimum. Het gaat dan immers nog steeds om één bewijsmiddel. Het betrouwbaarheidsoordeel moet dus niet verward worden met de bewijsminimumregel. Wel zal een belastende verklaring voldoende concreet en specifiek moeten zijn, wil deze voor het bewijs bruikbaar zijn.
2b. Vrijspraak feit 2 en 5
De standpunten
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2 en feit 5.
De verdediging heeft ten aanzien van beide feiten vrijspraak bepleit, omdat het dossier onvoldoende steunbewijs bevat.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 2
Aan verdachte zijn de volgende feitelijke handelingen ten laste gelegd “het betasten van de borst(en) en/of borststreek en/of lies en/of schaamstreek en/of billen van die [aangeefster 2] ”. Aangeefster [aangeefster 2] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik. [aangeefster 2] heeft het volgende in haar aangifte verklaard:
“De massage bracht hij bij mijn lies en dieper bij mijn linker dijbeen, de aanhechting dat is mijn buitenste schaamstreek.” (…) “Hij duwde zijn handen tussen mijn benen om bij die aanhechting te komen van mijn vagina en dijbeen.” (…) “Hij legt zijn hand dan boven op mijn borst op de borst spier en maakt dan draaiende bewegingen.”
Verdachte heeft ontkend ontuchtige handelingen te hebben gepleegd.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de verklaring van [aangeefster 2] blijkt onvoldoende specifiek en concreet waar verdachte haar precies heeft aangeraakt. De beschrijving van de feitelijke handelingen zijn onvoldoende gedetailleerd en concreet om te kunnen concluderen welke handelingen precies hebben plaatsgevonden en of het, gelet op de setting van een fysiotherapiebehandeling, gaat om ontuchtige handelingen, zoals deze ten laste zijn gelegd. Taalkundig is namelijk onvoldoende duidelijk welke plaats aangeefster precies bedoelt met “aanhechting” en over welk deel van de borst zij het heeft. Een tekening die visueel mogelijk meer duidelijkheid had verschaft, ontbreekt. Hoewel het hier gaat om relatief kleine delen of oppervlakten van het lichaam, is nauwkeurigheid wel van belang om de stap van onzorgvuldig of onfatsoenlijk fysiotherapeutisch handelen naar strafrechtelijk verwijtbaar handelen te kunnen maken. De verklaring van de nieuwe fysiotherapeut, [naam 1] , maakt dit niet anders, nu dit niet is opgesteld of aan te merken valt als deskundigenbericht.
De vraag of de behandeling door verdachte, zoals door aangeefster omschreven, passend en noodzakelijk was, en zo niet, of het dan niet anders kan dan dat verdachtes handelen onmiskenbaar ontuchtig en daarmee strafrechtelijk verwijtbaar was, kan bij de huidige stand van het dossier niet worden beantwoord. De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van feit 2 en zal verdachte daarvan vrijspreken. De vrijspraak staat dus los van vraag of aangeefster betrouwbaar heeft verklaard. Het feit dat verdachte voor andere feiten wel wordt veroordeeld, leidt gezien het vorenstaande niet tot een ander oordeel.
Feit 5
Aan verdachte zijn de volgende feitelijke handelingen ten laste gelegd: “het betasten van de borsten en/of borststreek en/of lies en/of schaamstreek van die [aangeefster 5] .”
Aangeefster [aangeefster 5] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik. [aangeefster 5] heeft het volgende in haar aangifte verklaard:
“Toen ging hij mijn benen masseren en dat bleef niet alleen bij mijn kuiten maar ook de binnenkant van mijn benen tot aan mijn schaamlippen.” (…) “Hij ging toen op een gegeven moment ook naar de voorkant naar mijn borst want daar zaten ook spieren die te strak stonden. Net boven mijn borst.”
Verdachte heeft ontkend ontuchtige handelingen te hebben gepleegd.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit de verklaring van [aangeefster 5] blijkt niet dat verdachte aan haar schaamlippen/vagina en haar borst(en) heeft gezeten. Verder is onvoldoende concreet en gedetailleerd verklaard om te kunnen vaststellen welke handelingen precies hebben plaatsgevonden. Taalkundig is onvoldoende duidelijk welke plaats aangeefster precies bedoelt met “tot aan schaamlippen”. “Net boven mijn borst” lijkt te duiden op een plaats boven de tepelzone. Een tekening die visueel mogelijk meer duidelijkheid had verschaft, ontbreekt. Hoewel het hier gaat om relatief kleine delen of oppervlakten van het lichaam, is nauwkeurigheid wel van belang om de stap van onzorgvuldig fysiotherapeutisch handelen naar strafrechtelijk verwijtbaar handelen te kunnen maken. De door [aangeefster 5] omschreven feitelijke handelingen kunnen vanuit behandelperspectief mogelijk als onzorgvuldig of onfatsoenlijk worden aangemerkt, maar zijn niet onmiskenbaar ontuchtig in strafrechtelijke zin. De vraag of de behandeling door verdachte, zoals door aangeefster omschreven, passend en noodzakelijk was, en zo niet, of het dan niet anders kan dan dat verdachtes handelen onmiskenbaar ontuchtig en daarmee strafrechtelijk verwijtbaar was, kan bij de huidige stand van het dossier dus niet worden beantwoord. De rechtbank komt daarom niet tot een bewezenverklaring van feit 5 en zal verdachte daarvan vrijspreken. De vrijspraak staat dus los van vraag of aangeefster betrouwbaar heeft verklaard. Het feit dat verdachte voor andere feiten wel wordt veroordeeld, leidt gezien het vorenstaande niet tot een ander oordeel.
2c. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Feit 1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van het oordeel van de rechtbank, met uitzondering van de feitelijke handelingen: zoenen, beffen en penetratie. Van deze handelingen moet verdachte partieel worden vrijgesproken, omdat deze handelingen enkel gebaseerd zijn op de verklaring van aangeefster.
Beoordeling door de rechtbank
In het informatief gesprek zeden heeft [aangeefster 1] onder meer verklaard dat zij in december 2021 door [verdachte] is aangeraakt bij haar borsten en tepels. Daarna heeft zij altijd op de maandag een fysiotherapie-afspraak gehad met [verdachte] en gebeurde het maandelijks dat hij aan haar lichaam zat. Hij ging dan met zijn vingers in haar vagina. Later heeft zij hem ook tijdens een behandeling afgetrokken en gepijpt. [2] Vervolgens heeft [aangeefster 1] aangifte gedaan van seksueel misbruik. [aangeefster 1] heeft verklaard dat ze onder fysiobehandeling stond bij [verdachte] . Bij de derde behandeling is er wat veranderd. [verdachte] sloeg al masserend zijn arm om haar heen en ging van rechts naar links. Hij ging met zijn vingers over haar borst en raakte ook haar tepel aan. Daarna raakte hij via de andere kant met zijn hand haar andere borst en tepel aan. Een behandeling later was de onderkant aan de beurt. [verdachte] was [aangeefster 1] aan het masseren aan de binnenkant van haar bovenbeen. Uiteindelijk raakte [verdachte] haar clitoris aan en ging tussen haar schaamlippen en ging met zijn vingers in haar vagina en heeft haar gevingerd. Hij ging vanuit de zijkant haar onderbroek in. Er zijn ook wel andere seksuele dingen gebeurd. [aangeefster 1] heeft wel eens zijn broek open gemaakt en heeft hem gepijpt bij de behandeling. Ze hebben ook seks gehad. De eerste keer dat [verdachte] bij [aangeefster 1] thuis kwam zijn ze verder gegaan. [verdachte] heeft [aangeefster 1] volgens haar toen gebeft en volgens haar hebben ze toen ook seks gehad. [verdachte] is in haar klaargekomen. Eén keer per maand of één keer in de twee maanden vond er seks bij [aangeefster 1] thuis plaats. [verdachte] kwam bij haar thuis en dan gingen ze naar boven naar de slaapkamer. Ze stonden naast het bed elkaar te tongzoenen. [aangeefster 1] kleedde zich uit en ze begonnen elkaar te betasten. Ze hebben seks gehad in een standje dat [aangeefster 1] op haar rug lag en haar benen lagen dan in zijn nek. Hij kwam klaar in zijn hand, in de handdoek of in haar als ze dacht dat ze niet vruchtbaar was. De volgende seksuele handelingen hebben plaatsgevonden tussen [verdachte] en [aangeefster 1] : tongzoenen, beffen, vingeren, seks in verschillende standjes, pijpen en aftrekken. De laatste keer dat [aangeefster 1] en [verdachte] seksueel contact hebben gehad was in januari. [aangeefster 1] heeft een keer een morning-afterpil genomen en een zwangerschapstest gedaan. Van deze test heeft zij een foto gemaakt en naar [verdachte] gestuurd via WhatsApp op 11 april 2022. [3] Op de foto die als bijlage bij de aangifte is gevoegd is de tekst HCG te zien. [4]
Verdachte heeft verklaard dat [aangeefster 1] hem heeft afgetrokken en gepijpt. Tijdens de vierde behandeling deed [aangeefster 1] ook haar kleren uit. Eigenlijk is toen alles gebeurd: aftrekken, pijpen, vingeren en aanraken van de borst. [5]
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van [aangeefster 1] , die concreet en specifiek en dus betrouwbaar is, wordt op belangrijke punten ondersteund door de deels bekennende verklaring van verdachte. Daarnaast heeft aangeefster op 11 april 2022 een foto van een zwangerschapstest naar verdachte gestuurd via WhatsApp. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de foto van de test heeft ontvangen. [6] Het is een feit van algemene bekendheid dat de tekst HCG staat voor het zwangerschapshormoon. De rechtbank ziet het sturen van een foto van een zwangerschapstest op 11 april 2022 als steunbewijs voor de verklaring van [aangeefster 1] dat er geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden. Dat verdachte in de veronderstelling was dat het ging om een covid-test, is niet aannemelijk geworden. De rechtbank heeft, mede gelet op het voorgaande, geen reden om te twijfelen aan de aangifte van [aangeefster 1] en zal dus uitgaan van de juistheid van alle door [aangeefster 1] geschetste seksuele handelingen. Deze handelingen, gepleegd door een in de gezondheidszorg werkzame fysiotherapeut met een aan zijn zorg toevertrouwde patiënte, zijn onmiskenbaar in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daarom ontuchtig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken, omdat [aangeefster 3] geen patiënt van verdachte was. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat sprake is van de uitzonderingsgrond omdat de afhankelijkheidsrelatie niet van invloed is geweest op de handelingen die hebben plaatsgevonden.
Beoordeling door de rechtbank
[aangeefster 3] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik. [aangeefster 3] heeft verklaard dat [verdachte] misbruik heeft gemaakt van zijn positie. [aangeefster 3] was een cliënt en [verdachte] was fysiotherapeut. Dit is gebeurd in 2017 en in 2018 in de fysiopraktijk in Dieren waar [verdachte] werkte. [aangeefster 3] liep op dat moment stage bij het RIBW. Ze ging met een cliënt van haar mee naar fysiotherapiebehandeling bij [verdachte] . Op dat moment had zij rugklachten en wilde [verdachte] daar ook wel even naar kijken. [aangeefster 3] is ongeveer vijftien keer bij [verdachte] in de praktijk geweest. De eerste keer dat zij bij [verdachte] was geweest heeft ze haar telefoonnummer doorgegeven. Diezelfde avond kreeg ze nog flirterige berichtjes van hem. Op een bepaald moment kreeg ze last van druk op haar borst en [verdachte] zei dat hij haar wel kon helpen. Hij ging toen met zijn handen steeds verder in haar bh. Ze hebben hier ook app-contact over gehad. [verdachte] schreef dingen waaruit [aangeefster 3] kon opmaken dat hij de grenzen aan het opzoeken was. Dat contact werd steeds verder uitgebreid tot aan het hebben van seks. De seks vond plaats bij hem in zijn praktijk. De seks vond plaats met instemming van [aangeefster 3] . [aangeefster 3] en [verdachte] hebben ongeveer drie keer seksueel contact met elkaar gehad. [aangeefster 3] heeft volgens haar wel orale seks bij [verdachte] verricht. [verdachte] heeft [aangeefster 3] ook vaginaal gepenetreerd met zijn penis. [7]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij vijf jaar geleden heeft meegekregen dat [aangeefster 3] bij [verdachte] onder fysiotherapie-behandeling stond. [aangeefster 3] had veel last van spanningen en druk op de borst. [verdachte] had aangegeven dat hij haar daarmee wel kon helpen. [aangeefster 3] ging naar [verdachte] toe voor haar spanningsklachten en het werd steeds onprofessioneler. [getuige] weet dat [aangeefster 3] verschillende keren seks heeft gehad met [verdachte] . [aangeefster 3] kwam dan voor een massage en dat eindigde dan in seks. Een van de eerste keren dat verdachte [aangeefster 3] behandelde en masseerde had ze druk op de borst. [verdachte] heeft toen haar borsten aangeraakt en dat vertelde ze aan [getuige] . [verdachte] en [aangeefster 3] spraken later meestal wel één keer in de week af en hadden dan ook seks. [8]
Verdachte heeft verklaard dat hij met [aangeefster 3] seksuele handelingen heeft verricht op de praktijk. [9] Op de zitting heeft verdachte verklaard dat hij het gelooft als [aangeefster 3] zegt dat hij haar op de praktijk heeft gevingerd en haar borst heeft aangeraakt. Verder heeft verdachte verklaard dat het pijpen zou kunnen. [10] Verdachte heeft verklaard dat [aangeefster 3] nooit een patiënt van hem is geweest en dat hij behandelingen heeft gedeclareerd, omdat hij werkte op basis van prestatie (als ZZP’er) en [aangeefster 3] die behandelingen toch zou kwijtraken.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van wettig en overtuigend bewijs. De verklaring van [aangeefster 3] wordt op belangrijke punten ondersteund door de deels bekennende verklaring van verdachte en de verklaring van getuige [getuige] . Daarnaast bevat het dossier een ‘patiëntdossier’ met behandelplan en een overzicht met ‘uitgevoerde behandelingen’ in 2017. Daarop staat beschreven dat de behandelingen op 4 september 2017, 11 september 2017, 25 september 2017 en 9 oktober 2017 de status ‘gedeclareerd’ hebben en betrekking hadden op de behandelingen van aangeefster [aangeefster 3] . Deze bijlage is afkomstig van ‘ [praktijk 1] ’. Deze praktijk heeft inmiddels een andere naam gekregen, te weten ‘ [praktijk 2] ’. [11]
De rechtbank heeft gelet op het voorgaande geen reden om te twijfelen aan de aangifte van [aangeefster 3] en zal dus uitgaan van de juistheid van de door [aangeefster 3] geschetste gebeurtenissen, waaronder het bestaan van een behandelrelatie. De rechtbank schuift de verklaring van verdachte dat [aangeefster 3] geen patiënt van hem was dan ook terzijde. Dat [aangeefster 3] de handelingen die verdachte heeft toegepast vrijwillig heeft ondergaan, maakt niet dat dit de afhankelijkheidsrelatie tussen een fysiotherapeut en een patiënt aantast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen beroep kan worden gedaan op de door de raadsman aangevoerde uitzonderingsgrond. De handelingen, zoals hiervoor zijn beschreven, hebben naar hun aard een seksuele strekking. Deze handelingen, gepleegd door een in de gezondheidszorg werkzame fysiotherapeut met een aan zijn zorg toevertrouwde patiënte, zijn dus in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daarom ontuchtig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4 en feit 6
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 4 en feit 6.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van feit 4 en feit 6, omdat de dossiers niet het vereiste steunbewijs bevatten.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 4
[aangeefster 4] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik. [aangeefster 4] heeft verklaard dat zij ongewenst is betast door de fysiotherapeut [verdachte] die werkzaam was bij [praktijk 3] . [aangeefster 4] heeft drie behandelingen bij [verdachte] gehad en bij de derde behandeling gebeurde er iets waardoor ze direct bij hem is gestopt. [aangeefster 4] heeft verklaard dat zij op haar buik op de behandeltafel plaatsnam. Zij droeg op dat moment een onderbroek en ze had haar bovenkleding aan. [verdachte] ging toen eerst haar benen masseren en masseerde van onderen naar boven. Toen ging [verdachte] richting haar bil. Vervolgens ging hij met zijn vingers tussen haar bilnaad en ging hij met zijn vinger tussen haar bilnaad naar beneden tot aan haar schaamlippen. Dit deed [verdachte] met drie à vier vingers. Het was niet op de onderbroek. [aangeefster 4] denkt dat hij toen haar onderbroek verschoven heeft. Vervolgens deed [verdachte] hetzelfde nog een keer. Hij ging weer bovenaan haar bil met meerdere vingers tussen haar bilnaad naar beneden tot aan haar schaamlippen. [aangeefster 4] is opgestaan en heeft bij de balie gezegd dat ze deze therapeut de volgende keer niet meer wil, vanwege geen prettig gedrag. [aangeefster 4] heeft dit als eerste aan haar nichtje [aangeefster 6] verteld. Zij stond ook onder fysiotherapie behandeling van [verdachte] bij [praktijk 3] . [12]
Bij navraag bij [praktijk 3] heeft [aangeefster 4] de volgende data doorgekregen waarop zij daar fysiotherapiebehandeling heeft gehad. Dat is geweest op 14 september 2020 en op 28 september 2020. Op 14 september 2020 is er een dubbele afspraak geweest in verband met de intake en daarna een behandeling. Op deze data is [aangeefster 4] behandeld door fysiotherapeut [verdachte] . [13]
[aangeefster 6] heeft verklaard dat zij destijds dezelfde fysiotherapeut had als [aangeefster 4] . [aangeefster 6] heeft verklaard dat [aangeefster 4] haar in de wachtruimte aansprak en zei dat ze hem een rare man vond en dingen deed die zij niet wil. Ze zei iets over het intiem betasten van haar. [14]
Verdachte ontkent ontuchtig te hebben gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voldoende steunbewijs en dat daarmee is voldaan aan het bewijsminimum. [aangeefster 6] heeft immers verklaard dat zij haar nicht destijds in de wachtruimte heeft gesproken, dus bijzonder kort na het voorval. Daarnaast blijkt uit de opgevraagde informatie van [praktijk 3] dat de behandelingen na 28 september 2020 zijn gestopt. De rechtbank zal dus uitgaan van de juistheid van de door aangeefster geschetste gebeurtenissen, omdat zij concreet en specifiek over verdachtes handelen heeft verklaard. Deze gebeurtenissen, zoals hiervoor zijn beschreven, hebben naar hun aard een seksuele strekking. Die onmiskenbare seksuele strekking maakt dat deze handelingen, gepleegd door een in de gezondheidszorg werkzame fysiotherapeut met een aan zijn zorg toevertrouwde patiënte, in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daarom ontuchtig zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 4 wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het tweede gedachtestreepje in de tenlastelegging. [aangeefster 4] heeft namelijk zelf niet verklaard dat verdachte zijn vingers in haar vagina of tussen haar schaamlippen heeft gebracht zodat niet duidelijk is waarom dit in de tenlastelegging door het openbaar ministerie is opgenomen. Van dit onderdeel zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Feit 6
[aangeefster 6] heeft aangifte gedaan van seksueel misbruik. [aangeefster 6] heeft verklaard dat zij in augustus en september 2020 in de behandelkamer bij [praktijk 4] in Terborg is aangerand/betast door [verdachte] . [aangeefster 6] kwam daar omdat zij een onbeperkt aantal fysiobehandelingen heeft in verband met een goedaardige tumor in haar rug. Ze had last van haar rechter schouder en bovenarm. Toen begon hij met masseren van haar bovenarm, haar schouder en toen naar voren naar haar borst. Hij zakte steeds verder af zodat hij achter haar bh kwam. Hij ging met zijn hand over haar borst. Hij masseerde haar borst. Hij ging over haar borst en tepel tot onder haar borst. [verdachte] heeft zich in die 30 minuten behandeling alleen geconcentreerd op haar schouder en borst. Ze vond het wel raar, maar toch zei ze niets. De tweede keer kwam ze met pijnklachten in haar rechter bovenbeen en lies. [aangeefster 6] moest haar broek uitdoen en haar onderbroek aanlaten. Vervolgens moest ze gaan liggen op de behandeltafel. Hij begon haar bovenbeen en heup te masseren. Hij ging langzaam steeds verder richting haar lies. Hij deed het heel secuur en ging heel langzaam richting haar schaamlippen. Langzaam richting het eind van de behandeling voelde [aangeefster 6] dat hij met zijn hand vanaf de zijkant van haar heup langzaam naar voren ging en met zijn hand achter haar onderbroek ging. Hij stopte aan de binnenkant van haar schaamlippen. Eerst ging hij aan de voorkant bij haar vagina achter haar onderbroek over haar vagina heen en daarna ging hij met één vinger tussen haar schaamlippen. Ze weet zeker dat hij met zijn hand en vinger een aantal keer tussen haar schaamlippen is gegaan. Hij masseerde met zijn hand. Daar bedoelt ze mee dat hij met die vinger heen en weer ging langs haar schaamlippen. Het stopte heel abrupt en de behandeling was afgelopen. Toen had [aangeefster 6] meteen zoiets van dit is niet normaal. Daarna heeft ze bij de balie een gesprek aangevraagd. Vervolgens heeft [aangeefster 6] op 15 oktober 2020 een gesprek gehad bij [praktijk 3] met de vertrouwenspersoon [vertrouwenspersoon] . Van dat gesprek is een verslag gemaakt. [15]
In het gespreksverslag van het gesprek op 15 oktober 2020 staat dat [aangeefster 6] heeft verteld dat zij niet langer door [verdachte] behandeld wenst te worden omdat hij tijdens de behandeling grensoverschrijdend is geweest. [aangeefster 6] heeft in het gesprek aangegeven dat hij aan de voorzijde tot halverwege haar rechter borst heeft gemasseerd. [aangeefster 6] heeft aangegeven dat zij op dat moment daar niets van heeft gezegd, maar dit achteraf wel vreemd, niet prettig en ongepast vond. Verder heeft [aangeefster 6] verteld dat [verdachte] tijdens de behandeling van klachten in haar linker been onder andere een massage heeft toegepast. De massage vond steeds hoger plaats op het been waarbij haar schaamlippen werden aangeraakt. Bij navraag geeft [aangeefster 6] aan dat dit geen incidentele aanraking is geweest omdat dit langer duurde, volgens [aangeefster 6] wel enkele minuten. [16] Uit het gespreksverslag tussen [vertrouwenspersoon] en [verdachte] blijkt dat een cliënt die bij [verdachte] onder behandeling was, had gemeld dat zij niet langer door hem behandeld wilde worden, omdat hij te ver was gegaan. In het gesprek van 30 september 2020 heeft [vertrouwenspersoon] [verdachte] hiermee geconfronteerd. [17]
Verdachte ontkent ontuchtig te hebben gehandeld.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van voldoende steunbewijs en daarmee is voldaan aan het bewijsminimum. [aangeefster 6] heeft kort na het moment van de geschetste gebeurtenissen een gesprek aangevraagd en later ook gehad met de vertrouwenspersoon en hiervan is een gespreksverslag opgemaakt. Ook heeft de vertrouwenspersoon een gesprek gehad met verdachte, waarvan een gespreksverslag is opgemaakt. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de concrete, specifieke en dus betrouwbare verklaring van [aangeefster 6] op belangrijke punten wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat daarom sprake is voldoende steunbewijs. De rechtbank zal dus uitgaan van de juistheid van de door aangeefster geschetste gebeurtenissen. Deze handelingen, zoals hiervoor beschreven, hebben naar hun aard een seksuele strekking. Die onmiskenbare seksuele strekking maakt dat deze handelingen, gepleegd door een in de gezondheidszorg werkzame fysiotherapeut met een aan zijn zorg toevertrouwde patiënte, in strijd zijn met de sociaal-ethische norm en daarom ontuchtig zijn.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank feit 6 wettig en overtuigend bewezen.

4.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 3, 4 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 december 2021 tot en met
januari2023 te Terborg (gemeente Oude IJsselstreek) en
/ofDoetinchem
, althans in Nederland,
terwijl hij
(als zijnde fysiotherapeut
)werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 1] die zich als patiënte
en/of cliënteaan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de tepel
(s
)en
/ofborst
(en
)en
/ofschaamstreek van die [aangeefster 1] en
/of
- het brengen van zijn vinger
(s
)in de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [aangeefster 1] en
/of
- het laten betasten/aftrekken van zijn penis door die [aangeefster 1] en
/of
-
het brengen van zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 1] , althanshet met zijn tong/mond betasten van de schaamstreek van die [aangeefster 1]
en
- het brengen van zijn penis in de mond van die [aangeefster 1] en
/of
- het brengen van zijn penis in de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [aangeefster 1] en
/of
- het
(tong
)zoenen van die [aangeefster 1] ;
3.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2018 te Dieren (gemeente Rheden)
, althans in Nederland, terwijl hij
(als zijnde fysiotherapeut
)werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 3] die zich als patiënte
en/of cliënteaan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de tepel
(s)en
/ofborst
(en)en
/ofschaamstreek van die [aangeefster 3] en
/of
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [aangeefster 3] en
/of
- het laten betasten/aftrekken van zijn penis door die [aangeefster 3] en
/of
- het brengen van zijn penis in de mond van die [aangeefster 3] en
/of
- het brengen van zijn penis in de vagina en
/oftussen de schaamlippen van die [aangeefster 3]
- het (tong)zoenen van die [aangeefster 3];
4.
hij op
één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 september 2020 tot en met28 september 2020 te Terborg (gemeente Oude IJsselstreek)
, althans in Nederland, terwijl hij
(als zijnde fysiotherapeut
)werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 4] die zich als patiënte
en/of cliënteaan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de schaamstreek en
/ofbillen en
/ofbilnaad van die [aangeefster 4]
en/of
- het brengen van zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster 4];
6.
hij op
één of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 te Terborg (gemeente Oude IJsselstreek)
, althans in Nederland, terwijl hij
(als zijnde fysiotherapeut
)werkzaam was in de gezondheidszorg
en/of maatschappelijke zorg, ontucht heeft gepleegd, met [aangeefster 6] , die zich als patiënte
en/of cliënteaan verdachtes
hulp en/ofzorg had toevertrouwd, door
- het betasten van de tepel
(s)en
/ofborst
(en)en
/oflies en
/ofschaamstreek van die [aangeefster 6] en
/of
- het brengen van zijn vinger(s)
in de vagina en/oftussen de schaamlippen van die [aangeefster 6] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1, 3 en 6, telkens:
werkzaam in de gezondheidszorg ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd
feit 4:
werkzaam in de gezondheidszorg ontucht plegen met iemand die zich als patiënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd

6.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

8.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, met daarbij als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling. De officier van justitie gaat bij zijn eis uit van verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten. Verder heeft de officier van justitie gevraagd een beroepsverbod ex artikel 28 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) op te leggen voor de duur van 5 jaar, inhoudende dat verdachte wordt ontzet van het recht tot de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut, masseur of soortgelijke beroepen waarbij sprake is van fysiek contact met hulpbehoevende vrouwelijke patiënten of cliënten. Verder heeft de officier van justitie gevraagd om de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat bij een op te leggen straf rekening wordt gehouden met verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van alle feiten. De raadsman heeft primair bepleit dat een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest wordt opgelegd. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat daarbij een taakstraf kan worden opgelegd. Indien de rechtbank bijzondere voorwaarden oplegt aan verdachte, geeft de raadsman de rechtbank in overweging een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen als stok achter de deur.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich als fysiotherapeut schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met vier vrouwelijke patiënten. Deze handelingen bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam en het op ongepaste wijze aanraken/betasten van intieme delen van het lichaam. Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het in hem als fysiotherapeut gestelde vertrouwen en de afhankelijke en kwetsbare positie waarin de slachtoffers zich bevonden. Ook heeft verdachte door zijn handelen een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de vrouwen. Uit de voorgedragen slachtofferverklaringen en de toelichting op de vorderingen tot schadevergoeding is naar voren gekomen dat zij het handelen van verdachte als zeer ingrijpend hebben ervaren.
De rechtbank heeft gelet op de Justitiële Documentatie van 14 augustus 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor zedenfeiten, tegen welk vonnis hoger beroep is ingesteld. Gelet op die veroordeling van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland op 11 april 2023 voor soortgelijke feiten is artikel 63 Sr van toepassing.
Verder heeft de rechtbank gelet op het Pro Justitia psychologisch onderzoek van 26 oktober 2023 en het reclasseringsadvies van 23 november 2023. In het Pro Justitia psychologisch onderzoek wordt geadviseerd verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten ten aanzien van feit 1. Uit dit rapport blijkt dat sprake was van doorwerking van de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte in het ten laste gelegde, maar dat van volledige doorwerking geen sprake is. Verdachte wist dat hij geen seksueel contact mocht hebben met een patiënt, maar door (onbewust) te rationaliseren (wij zijn gelijkwaardig), te externaliseren (zij wilde het ook) en een altruïstisch motief aan te dragen voor zijn handelen (ik doe het omdat zij zich er goed door voelt) kon hij voorbij gaan aan de wetenschap dat hij er verantwoordelijk voor was om geen seksueel contact met zijn patiënt te hebben. Verdachte wist dat de ontucht moest stoppen en hij kon ook bedenken wat hij moest doen om dat op korte termijn te bereiken. Hij ging dat echter uit de weg vanuit vermijdende coping waarmee hij confrontatie met kritiek en falen kon voorkomen. Wederom rechtvaardigde hij (onbewust) zijn egocentrische keuze door te stellen dat hij handelde ten behoeve van het welzijn van het slachtoffer. De rapporteur adviseert om verdachte feit 1 (licht) verminderd toe te rekenen. Verdachtes beleving van de realiteit was aangedaan door cognitieve vervorming vanuit persoonlijkheidsproblematiek.
Ten aanzien van feit 3 blijkt het volgende uit het rapport. Daar waar in de analyse van feit 1 zichtbaar wordt dat onderzochte door disfunctionele, door de persoonlijkheidsproblematiek gekleurde afweer- en copingmechanismen de werkelijkheid vervormd waarnam waardoor hij zijn gedrag niet adequaat wist te sturen, komt dat voor feit 3 niet duidelijk naar voren. De vermogens tot oordeel- en kritiek van verdachte waren voldoende intact om te kunnen oordelen dat hij anders zou moeten handelen. Er was sprake van sturing op zijn gedrag, in die zin dat hij nadacht en handelde met als doel gedrag waarvan hij wist dat het (moreel) onjuist was, verborgen te houden. Er is geen informatie naar voren gekomen waaruit blijkt dat onderzochte werd gehinderd door zijn pathologie in zijn mogelijkheden om voor gedragsalternatieven te kiezen. Gelet op de ontkennende houding van verdachte ten aanzien van feit 4 en feit 6 heeft de psycholoog geen conclusie kunnen trekken over eventuele doorwerking van pathologie. Het risico op herhaling wordt ingeschat als matig-laag. Gegeven de aard van de psychopathologie wordt ingeschat dat een behandeling van één tot twee jaar nodig is om het recidiverisico terug te dringen, aldus de PJ-rapporteur.
De rechtbank neemt dit advies over. De rechtbank overweegt verder dat het bij feiten 4 en 6 gaat om onverhoedse handelingen waarbij geen sprake was van instemming van de slachtoffers. De rechtbank overweegt dat dit dus andere situaties betreft dan bij feit 1.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande verdachte alleen voor feit 1 licht verminderd toerekeningsvatbaar achten. Voor feiten 3, 4 en 6 acht de rechtbank verdachte volledig toerekeningsvatbaar.
De reclassering adviseert bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling bij Transfore en een verbod op het werken als fysiotherapeut.
Op 11 april 2023 is verdachte door de rechtbank veroordeeld voor het plegen van ontuchtige handelingen met twee jonge vrouwen tot een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Het hoger beroep tegen dit vonnis loopt nog.
De straf die de rechtbank in de huidige zaak zal opleggen wijkt op eerste zicht af van de straf die de rechtbank in april 2023 heeft opgelegd. Daar is echter een aantal redenen voor. In de zaak die in het voorjaar bij de rechtbank heeft gespeeld, ging het om twee jongere vrouwen, waarvan één tijdens het plegen van die ontuchtige handelingen nog minderjarig was, die zonder instemming onverhoeds verdachtes seksuele handelingen hebben ondergaan. In de huidige zaak hebben de meest vergaande seksuele handelingen plaatsgevonden ten aanzien van feit 1 en feit 3, waar geslachtsgemeenschap heeft plaatsgevonden. Anders dan in de zaken waarvoor op 11 april 2023 een veroordeling heeft plaatsgevonden, bestond daarvoor op dat moment wederzijdse instemming. Daarnaast komt de rechtbank, in tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft betoogd, bij twee van de zes tenlastegelegde feiten tot een vrijspraak, waardoor de rechtbank een lagere straf oplegt dan de officier van justitie heeft gevorderd. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden. Aan het voorwaardelijk strafdeel worden de volgende bijzondere voorwaarden gekoppeld: een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij Transfore.
Gelet op het kader van de algemene en bijzondere voorwaarden, ziet de rechtbank geen voldoende aanleiding om aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z Sr op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Verder zal de rechtbank het door de officier van justitie gevorderde beroepsverbod voor een periode van vijf jaren aan verdachte opleggen, inhoudende dat verdachte wordt ontzet van het recht tot de uitoefening van het beroep van fysiotherapeut, masseur of soortgelijke beroepen waarbij sprake is van fysiek contact met vrouwelijke patiënten of cliënten.
Het ter terechtzitting herhaalde verzoek om opheffing of schorsing van de voorlopige hechtenis wordt gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, de persoonlijkheidsproblematiek en het recidiverisico afgewezen.

9.De beoordeling van de civiele vorderingen

[aangeefster 1] (feit 1)
De benadeelde partij [aangeefster 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.080,27 aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarnaast heeft de benadeelde partij om een bedrag van € 802,69 aan proceskosten verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk kan worden toegewezen, met uitzondering van het bedrag van € 770,- aan materiële schade in verband met toekomstige zorgkosten, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voor het overige deel aan materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de
benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren. De proceskosten kunnen worden toegewezen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering tot toekomstige materiële schade moet worden verklaard. Voor het overige heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank omtrent de materiële schade.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze vordering gematigd dient te worden tot het bedrag horend bij categorie 3 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, te weten € 5.000,-. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte de volgende rechtstreekse schade heeft geleden:
- Reiskosten naar de huisarts van € 4,36 (3 x 4,4 km à € 0,33 per km)
- Reiskosten naar de psycholoog van € 3,17 (3x 3,2 km à 0,33 per km)
- Kosten voor het inschakelen van een GZ-psycholoog van € 266,20
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor wat betreft de reiskosten naar de huisarts en de psycholoog en de kosten voor het inschakelen van een GZ-psycholoog tot een hoogte van € 273,73 kan worden toegewezen.
De rechtbank begrijpt dat de gevorderde reiskosten naar de advocaat van € 1,58 (4,8 km à € 0,33 per km) bedoeld zijn als proceskosten; deze kosten zullen bij de proceskosten worden besproken. Verder is de rechtbank van oordeel dat de reiskosten naar [praktijk 3] van € 5,94 (18 km à € 0,33 per km) onvoldoende zijn onderbouwd. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de kosten voor een zwangerschapstest € 5,29 en de morning-after pil van € 9,99 niet zijn aan te merken als rechtstreekse schade van het tenlastegelegde feit. Verder is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde toekomstige zorgkosten van € 770,- onvoldoende onderbouwd zijn. Het is onduidelijk of deze kosten daadwerkelijk in de toekomst gemaakt zullen worden. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in deze delen van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Juridisch kader immateriële schade
Een benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo’n geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 BW valt. Door feit 1 heeft de benadeelde immers geestelijk letsel in de vorm van PTSS opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 2.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot immateriële schadevergoeding.
Verdachte is ten aanzien van de materiële schade van € 273,73 vanaf 24 november 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Verdachte is ten aanzien van de immateriële schade van € 2.500,- vanaf 31 januari 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om kosten voor het opstellen van een schadevergoedingsvordering door een advocaat, kosten voor de verleende bijstand op de zitting, reiskosten naar de advocaat, reiskosten naar het informatief gesprek zeden en reiskosten voor het doen van aangifte. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank kent voor de volgende handelingen punten toe: 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 1 punt voor het verlenen van bijstand op de zitting. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 2 punten (van € 396,- per punt) en daarmee € 792,- toewijsbaar. De overige proceskosten komen op grond van artikel 238, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet voor aparte vergoeding in aanmerking.
[aangeefster 2] (feit 2)
De benadeelde partij [aangeefster 2] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 10.000,- aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarnaast heeft de benadeelde partij om een bedrag van € 250,- aan proceskosten verzocht.
Overweging van de rechtbank
Verdachte wordt vrijgesproken van feit 2. Daarom zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard. Ten aanzien van de proceskosten zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
[aangeefster 3] (feit 3)
De benadeelde partij [aangeefster 3] heeft in verband met feit 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 75,- aan materiële schade en
€ 8.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard nu vrijspraak is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan immateriële schade gematigd dient te worden tot het bedrag horend bij categorie 3 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, te weten € 5.000,-.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De schadepost van € 75,- voor het opvragen van medische informatie is voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 75,- kan worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door feit 3 is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Het strafbare feit vormt een dusdanig ernstige normschending dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het feit dat betrokkene eerder slachtoffer is geweest van een zedenfeit, dat door een ander dan verdachte is gepleegd, en waardoor zij schade heeft geleden, doet hier niet aan af. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 2.000,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot immateriële schadevergoeding.
Verdachte is ten aanzien van de materiële schade van € 75,- vanaf 17 november 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Verdachte is ten aanzien van de immateriële schade van € 2.000,- vanaf 31 december 2018 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.
[aangeefster 4] (feit 4)
De benadeelde partij [aangeefster 4] heeft in verband met feit 4 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 60,- aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. Daarnaast heeft de benadeelde partij om een bedrag van € 675,24 aan proceskosten verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard nu vrijspraak is bepleit.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat het bedrag aan immateriële schade gematigd dient te worden tot het bedrag horend bij categorie 2 van de letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven, te weten € 2.500,-.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden. De kosten van € 30,- voor de zorgkosten van een fysiotherapie behandeling is voldoende onderbouwd en komen redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 30,- kan worden toegewezen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat voor de schadepost voor de kosten van het tijdens het voorval gedragen T-shirt onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door feit 4 is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Het strafbare feit vormt een dusdanig ernstige normschending dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 1.500,- vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot immateriële schadevergoeding.
Verdachte is ten aanzien van de materiële schade van € 30,- vanaf 22 november 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Verdachte is ten aanzien van de immateriële schade van € 1.500,- vanaf 28 september 2020 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de kosten die zijn gemaakt om een vordering in het strafproces te kunnen indienen en vervolgens daadwerkelijk schadevergoeding te krijgen. Het gaat hierbij om kosten voor het opstellen van een schadevergoedingsvordering door een advocaat, kosten voor de verleende bijstand op de zitting, reiskosten naar de advocaat en reiskosten voor het doen van aangifte. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. De rechtbank kent voor de volgende handelingen punten toe: 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 1 punt voor het verlenen van bijstand op de zitting. De rechtbank acht op basis van artikel 532 van het Wetboek van Strafvordering 2 punten (van € 330,- per punt) en daarmee € 660,- toewijsbaar. De overige proceskosten komen op grond van artikel 238, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet voor aparte vergoeding in aanmerking.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 31, 36f, 57, 63, 249 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 wijst af het verzoek tot opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis;
 spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden;
 bepaalt dat
een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
• stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als bijzondere voorwaarden dat:
  • verdachte zich op afspraken met de reclassering meldt, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met verdachte opnemen voor de eerste afspraak;
  • verdachte zich ambulant zal laten behandelen door Transfore of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte zal zich houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
• stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
• geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 bepaalt dat verdachte voor de duur van
5 (vijf) jarenwordt ontzet van het recht tot de uitoefening van een beroep van fysiotherapeut, masseur of soortgelijke beroepen waarbij sprake is van fysiek contact met vrouwelijke patiënten of cliënten;

Vordering benadeelde partij [aangeefster 1] (feit 1)

  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 792,-;
 verklaart de benadeelde partij [aangeefster 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangeefster 1] , een bedrag te betalen van € 273,73 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 november 2023 én € 2.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 januari 2023. Als deze bedragen niet wordt betaald, kunnen 37 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [aangeefster 2] (feit 2)
 verklaart de benadeelde partij
[aangeefster 2] niet-ontvankelijkin de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
 bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder hun eigen kosten dragen;
Vordering benadeelde partij [aangeefster 3] (feit 3)
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [aangeefster 3] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangeefster 3] , een bedrag te betalen van € 75,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 november 2023 én € 2.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 december 2018. Als deze bedragen niet wordt betaald, kunnen 30 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [aangeefster 4] (feit 4)
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder nummer 4 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op € 660,-;
 verklaart de benadeelde partij [aangeefster 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangeefster 4] , een bedrag te betalen van € 30,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 november 2023 én € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 september 2020. Als deze bedragen niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Edelenbos (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 december 2023.
De griffier is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Team Zeden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ONRBC23428 (onderzoek Kondor), gesloten op 8 augustus 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.III Proces-verbaal IG Zeden, p. 1.
3.III Proces-verbaal van aangifte [aangeefster 1] , p. 6-9.
4.III Bijlage bij proces-verbaal van aangifte [aangeefster 1] , p. 15.
5.VII Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 2.
6.Verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 1 december 2023.
7.IV proces-verbaal van aangifte [aangeefster 3] , p. 1-2.
8.IV proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 46-47.
9.VII proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 4-5.
10.Verklaring van verdachte afgelegd op de zitting van 1 december 2023.
11.Proces-verbaal aanvulling 02, proces-verbaal van bevindingen, p. 86-87; bijlage 2-3, p. 90-94.
12.V proces-verbaal van aangifte [aangeefster 4] , p. 1-3.
13.V proces-verbaal van bevindingen, p. 5.
14.V proces-verbaal van verhoor getuige [aangeefster 6] , p. 14-15.
15.VI proces-verbaal van aangifte [aangeefster 6] , p. 3-5.
16.VI Brief [praktijk 3] aan [aangeefster 6] , ‘bevestiging gesprek 15 oktober 2020’, p. 10.
17.VI Brief [praktijk 3] aan [verdachte] , ‘Gesprek nav wens cliënt voor andere behandelaar’, p. 8.