ECLI:NL:RBGEL:2023:7073

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
22 december 2023
Zaaknummer
05.304300.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige werkneemster door werkgever

Op 22 december 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige werkgever die beschuldigd werd van seksueel misbruik van zijn 17-jarige werkneemster. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ontucht met een minderjarige, die zich in een afhankelijke positie bevond ten opzichte van hem als werkgever. De seksuele handelingen vonden plaats tijdens werktijd en in de buitendienst, waarbij de verdachte zijn machtspositie misbruikte. De rechtbank achtte de seksuele handelingen wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van het Wetboek van Strafrecht.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De straf was lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen juridische dwang was. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de rechtbank de verdachte veroordeelde tot betaling van € 757,62 aan materiële schade en € 4.000,- aan smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, maar hield ook rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn spijtbetuiging en het feit dat hij in therapie was gegaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.304300.22
Datum uitspraak : 22 december 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. R. Timmer, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats] en omstreken, althans in Nederland,
(telkens) ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte,
althans met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] ,
die als werknemer voor hem, verdachte, werkzaam was, door (meermalen)
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] te brengen en/of
- zijn vingers en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster] te brengen en/of
- de vagina/schaamstreek van die [aangeefster] te betasten en/of
- de borsten van die [aangeefster] te betasten en/of
- die [aangeefster] te (tong)zoenen;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats] en omstreken, althans in Nederland,
door misbruik van uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht
[aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van achttien jaren nog niet had bereikt,
opzettelijk heeft bewogen ontuchtige handelingen van hem, verdachte, te dulden, door (meermalen)
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] te brengen en/of
- zijn vingers en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die Te
[aangeefster] te brengen en/of
- de vagina/schaamstreek van die [aangeefster] te betasten en/of
- de borsten van die [aangeefster] te betasten en/of
- die [aangeefster] te (tong)zoenen
bestaande dat uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht uit
- de verhouding van hem, verdachte, als werkgever ten opzichte van die [aangeefster] werkneemster en/of
- het grote leeftijdsverschil (van 32 jaar) van hem, verdachte, ten opzichte van die [aangeefster] en/of het (daarbij) aanwezige sociale/emotionele verschil in ontwikkeling tussen hen beiden.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit. Betwist wordt dat aangeefster aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd. Er was geen sprake van een afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte misbruik heeft gemaakt van feitelijk overwicht en opzet had om aangeefster te bewegen tot het dulden van de seksuele handelingen.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat verdachte en aangeefster [aangeefster] in de ten laste gelegde periode op meerdere momenten seksueel contact hebben gehad, bestaande uit de seksuele handelingen beschreven in de tenlastelegging. Aangeefster, geboren op [geboortedatum 2] , was in die tijd
17 jaar en op zaterdagen en in de zomervakantie als werknemer werkzaam voor verdachte in zijn [winkel] ( [winkel] ) in [plaats] . Verdachte, eigenaar van de winkel, was 50 jaar. De seksuele handelingen vonden telkens plaats onder werktijd tijdens werkzaamheden op locatie. Verdachte en aangeefster werkten dan samen in de buitendienst. Voorafgaand aan de ten laste gelegde periode had aangeefster in het kader van haar opleiding stage gelopen in de winkel van verdachte. Zij was erg gesteld op haar werk in de winkel. [2]
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat de seksuele handelingen van verdachte niet los kunnen worden gezien van zijn rol als werkgever. Daartoe overweegt de rechtbank dat het seksueel contact tussen verdachte en aangeefster tot stand is gekomen in de relatiesfeer werkgever-werknemer. De seksuele handelingen vonden telkens plaats onder werktijd tijdens werkzaamheden op locatie. Vanwege zijn rol als werkgever was sprake van een feitelijke gezagsverhouding. Gelet hierop en gezien de minderjarigheid van aangeefster, waren de seksuele handelingen in strijd met de sociaal-ethische norm. Het overwicht van verdachte werd versterkt door het grote leeftijdsverschil van 33 jaar.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat aangeefster zich als ondergeschikte tegenover verdachte in een afhankelijke situatie bevond als bedoeld in artikel 249, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Hetgeen de verdediging in dit verband naar voren heeft gebracht, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank acht het primair tenlastegelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 1 januari 2021 tot en met 28 september 2021 te [plaats] en omstreken, althans in Nederland,
(telkens
)ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte,
althans met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] ,
die als werknemer voor hem, verdachte, werkzaam was, door
(meermalen
)- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] te brengen en
/of- zijn vingers en/of tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster] te brengen en
/of- de vagina/schaamstreek van die [aangeefster] te betasten en
/of- de borsten van die [aangeefster] te betasten en
/of- die [aangeefster] te (tong)zoenen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primaire feit:
ontucht plegen met zijn minderjarige bediende of ondergeschikte, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het primaire feit wordt veroordeeld tot 30 maanden gevangenisstraf waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
In geval van een veroordeling heeft de raadsvrouw gepleit voor een taakstraf en daarnaast een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel maximaal 1 dag bedraagt. In strafmatigende zin is verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat aangeefster bijna 18 jaar was en dat geen sprake is geweest van dwang bij het seksueel contact. Verdachte neemt verantwoordelijkheid voor zijn handelen en is op eigen initiatief in therapie gegaan. Hij heeft spijt betuigd aan het slachtoffer. Hij heeft nagenoeg een blanco strafblad. De kans op herhaling wordt ingeschat als laag. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal grote financiële gevolgen hebben voor de onderneming en het gezin van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich als werkgever in een periode van zo’n 7 maanden bij herhaling schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van een minderjarige werkneemster. Er was sprake van een machtspositie en een groot leeftijdsverschil. Verdachte was 50 jaar, terwijl het slachtoffer nog maar 17 jaar was. De onbeschermde seks vond plaats tijdens werkzaamheden op locatie Verdachte had onvoldoende oog voor de belangen van het door haar leeftijd en de afhankelijke werkrelatie kwetsbare slachtoffer. Verdachte heeft als werkgever een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat de bewezenverklaarde gedragingen schadelijk kunnen zijn voor een gezonde seksuele ontwikkeling van een minderjarige en nog vele jaren later psychische sporen kunnen achterlaten. De gevolgen voor het slachtoffer zijn groot, zo volgt uit de slachtofferverklaring en de toelichting bij haar verzoek om schadevergoeding. Zij heeft door het handelen van verdachte psychische problemen opgelopen waarvoor zij medische behandeling nodig heeft gehad.
Gelet op de relatiesfeer van werkgever-werknemer, het grote leeftijdsverschil en de intensiteit en frequentie van het seksueel contact, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere sanctie dan een gevangenisstraf. De rechtbank realiseert zich dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enige duur grote gevolgen kan hebben voor de onderneming van verdachte en ook zijn gezin zal raken. De rechtbank is echter van oordeel dat de strafdoelen van vergelding en generale preventie hier moeten prevaleren.
In strafverminderende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte zich op een openbare zitting heeft moeten verantwoorden voor zijn gedragingen. De reclassering schat het recidiverisico in als laag. Verder betrekt de rechtbank in het voordeel van verdachte in haar afweging dat sprake is van enig tijdsverloop sinds het bewezenverklaarde en de zitting. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat de seksuele contacten plaats vonden onder ‘dwang’ in juridische zin. De straf komt hierdoor flink lager uit dan de eis.
Alles afwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met aftrek van 1 dag in verzekeringstelling en een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Het voorwaardelijk strafdeel brengt mede de ernst van het feit tot uitdrukking. De rechtbank ziet geen aanleiding voor de oplegging van bijzondere voorwaarden zodat wordt volstaan met de algemene voorwaarde om geen strafbaar feit te plegen.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangeefster] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.724,56 aan materiële schade en € 12.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw heeft verzocht om matiging van de vordering. Ten aanzien van de materiële schade is verzocht hooguit de posten ‘Eigen bijdrage ziektekostenverzekering’ en ‘Reiskosten’ toe te wijzen. De overige posten moeten in haar visie worden afgewezen bij gebrek aan onderbouwing en causaal verband. Het gevorderde bedrag aan smartengeld is volgens de raadsvrouw onredelijk hoog. Onder verwijzing naar de door haar aangehaalde zaken is verzocht ten hoogste € 3.000,- toe te wijzen en de vordering voor het overige af te wijzen.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen verder ter zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde
[aangeefster] door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade is toegebracht. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Materiële schade
De posten ‘Eigen bijdrage ziektekostenverzekering’ en ‘Reiskosten’ worden op grond van de stukken toegewezen.
De posten ‘Gederfde inkomsten’ van € 4.566,94 en ‘Werkkleding’ , geschat op € 400,-, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Vast staat dat het bewezen verklaarde een grote impact heeft gehad op benadeelde. De stelling dat benadeelde hierdoor ruim een jaar niet in staat is geweest te werken, is niet voldoende onderbouwd en komt niet overeen met informatie in het dossier en de rapportage psychologische behandeling. Onderbouwing van de schadepost ‘Werkkleding’ ontbreekt. Ook het causale verband met het bewezenverklaarde is niet voldoende komen vast te staan.
Samenvattend wijst de rechtbank de materiële schade toe tot (€ 670,32 + € 87,30 =) € 757,62 met de wettelijke rente vanaf 5 december 2023, de datum waarop het ondertekende formulier vergoeding tot schadevergoeding namens benadeelde is ingediend. De rechtbank zal de benadeelde voor de overige materiële schade niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Immateriële schade/smartengeld
Verder is sprake van immateriële schade in de zin van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, in de zin van artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Verdachte heeft met het bewezen verklaarde handelen meerdere malen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van benadeelde. In de vordering is voor de hoogte van het smartengeld aangesloten bij vergoedingen die worden toegekend voor zedenfeiten waarbij sprake is geweest van dwang. In deze zaak is geen sprake geweest van dwang in juridische zin zodat de zaken niet vergelijkbaar zijn. De rechtbank ziet hierin reden om de vordering te matigen. Rekening houdend met de ernst en frequentie van het feit, de leeftijd van benadeelde ten tijde van het feit en de bedragen die rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen, zal de rechtbank het smartengeld naar maatstaven van billijkheid vaststellen op
€ 4.000,-. De wettelijke rente gaat in op 28 september 2021, de laatste dag van de bewezenverklaarde periode. De rechtbank zal de benadeelde voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van de toe te wijzen bedragen ten behoeve van de benadeelde partij, eveneens met wettelijke rente. De vergoeding van eventuele proceskosten van de benadeelde, tot nu toe begroot op nul, is daar niet bij ingegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14c, 14c, 36f en 249 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
5 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezen verklaarde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 757,62 aan materiële schade en € 4.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. De datum van de wettelijke rente gaat voor de materiële schade in op 5 december 2023 en voor het smartengeld op 28 september 2021;
 verklaart de benadeelde partij [aangeefster] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade en smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [aangeefster] , een bedrag te betalen van € 757,62 aan materiële schade en € 4.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 december 2023, respectievelijk 28 september 2021, tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit totaalbedrag van € 4.757,62 niet wordt betaald, kunnen 57 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mr. P.J.C. Cremers,
mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 december 2023.
Mr. Cremers is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal 2022163958, gesloten op 14 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte p. 4 en 12, verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting en proces-verbaal verhoor verdacht p. 41.