ECLI:NL:RBGEL:2023:7034

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 december 2023
Publicatiedatum
21 december 2023
Zaaknummer
AWB-22_2178
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing verzoek om handhaving tegen bouwwerken en bewoning door meerdere huishoudens

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om handhaving. Eiser had het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld verzocht om handhavend op te treden tegen een aantal vermeende overtredingen op percelen naast zijn eigen perceel. Het college heeft het verzoek gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. De rechtbank heeft op 27 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college en derde-partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college niet bevoegd was om handhavend op te treden tegen de bouwwerken en de bewoning door meerdere huishoudens, omdat er geen sprake was van overtredingen. De rechtbank stelt vast dat de bouwwerken, waaronder een corridor en zeecontainers, omgevingsvergunningsvrij zijn gerealiseerd. Daarnaast is de bewoning door meerdere huishoudens toegestaan op basis van de verleende bouwvergunning uit 2006, die expliciet inwoning door twee huishoudens toestaat. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiser ongegrond is en dat hij geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2178

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. Tj.P. Grünbauer),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld

(gemachtigde: mr. K. Dankers).
Als derde-partijen nemen aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [woonplaats],
(gemachtigde: mr. R. de Kamper)
en

[derde-partij], uit [woonplaats].

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek om handhaving.
1.1.
Het college heeft het verzoek om handhaving in het besluit van 10 maart 2021 gedeeltelijk toegewezen en gedeeltelijk afgewezen. Bij besluiten van 25 maart 2021 zijn daarom lasten onder dwangsom opgelegd aan onder andere de derde-partijen. In de beslissing op bezwaar van 16 maart 2022 heeft het college het bezwaarschrift van eiser ongegrond verklaard, het besluit van 10 maart 2021 in stand gelaten en deels gewijzigd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 27 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn echtgenote en gemachtigde, de gemachtigde van het college, de derde-partijen en de gemachtigde van derde-partij [woonplaats].

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft in een brief van 22 september 2020 aan het college gevraagd om handhavend op te treden tegen een aantal overtredingen op de percelen [percelen], die naast zijn eigen perceel liggen. Het gaat om:
de overbouw van een bijgebouw die op het perceel [perceel] is gerealiseerd;
het plaatsen van twee zeecontainers;
het realiseren van een gedeelte tussen de woning en bijgebouw (corridor);
het splitsen van de woning in drie zelfstandige woningen zonder de benodigde omgevingsvergunning;
de riolering die op de grond van eiser is aangelegd en wordt gebruikt voor het afvoeren van hemelwater.
Volgens eiser is voor deze bouwwerken, of het gebruik daarvan, geen omgevingsvergunning verleend.
2.1.
Het college heeft in het besluit van 10 maart 2021 het handhavingsverzoek gedeeltelijk afgewezen en gedeeltelijk toegewezen.
Het college heeft het verzoek voor de overbouw en de riolering afgewezen omdat de overbouw is vergund in de bouwvergunning van 22 mei 2006 en omdat de maatvoering van het bijgebouw voldoet aan die bouwvergunning. Het verzoek over de riolering heeft het college afgewezen omdat dit een geschil is over eigendomsrecht en dat is geregeld in het privaatrecht en niet in het bestuursrecht. Daarom is het college niet bevoegd daartegen op te treden.
Het college heeft het verzoek toegewezen voor de twee zeecontainers, het gedeelte tussen de woning (corridor) en de woningsplitsing in drie zelfstandige woningen, omdat daarvoor geen vergunning is verleend.
2.2.
In de besluiten van 25 maart 2021 heeft het college aan de derde-partijen en een derde bewoner van het perceel lasten onder dwangsom opgelegd om de overtredingen uiterlijk op 1 juli 2021 te beëindigen. De derde bewoner heeft de bewoning na de opgelegde lasten onder dwangsom beëindigd.
2.3.
Zowel eiser als de derde-partijen hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 25 maart 2021. Eiser omdat het verzoek deels is afgewezen, de derde-partijen omdat deels wel lasten zijn opgelegd. In de beslissing op bezwaar heeft het college op de bezwaarschriften beslist. Het bezwaarschrift van eiser is ongegrond verklaard en de bezwaarschriften van de derde-partijen gedeeltelijk gegrond. Het besluit van 10 maart 2021 is zo gewijzigd dat het verzoek om handhaving over de aanwezigheid van twee zeecontainers en een corridor tussen de woning en het bakhuis alsnog is afgewezen.
Dit betekent dat de handhaving alleen nog ziet op de last om de (bedrijfs)woning terug te brengen naar de oorspronkelijke staat zoals vergund in de bouwvergunning van 22 maart 2006 en in deze staat te houden.
2.4.
Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft het college aangegeven dat de begunstigingstermijn is verlengd tot mei 2024, mede omdat er momenteel beleid in ontwikkeling is dat woningsplitsing in het buitengebied mogelijk moet maken.

Beoordeling door de rechtbank

3. De derde-partijen hebben geen beroep ingesteld tegen de last die in het bestreden besluit is gehandhaafd. Daar komt de rechtbank dus niet aan toe. Eiser heeft beroep ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn verzoek. Dit zal de rechtbank beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is eiser belanghebbende?
5. Het betoog van de derde-partijen dat eiser geen belanghebbende is bij de procedure slaagt niet. Vaststaat dat eiser eigenaar is van een perceel dat naast de percelen [percelen] ligt. Het is vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) dat iemand in dat geval belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Welk bestemmingsplan is van toepassing?
6. Voor het perceel [perceel] geldt het bestemmingsplan “Buitengebied 2012.” Het perceel heeft de enkelbestemming “Agrarisch”.
In artikel 3.1 van de planvoorschriften staat dat deze gronden bestemd zijn voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een daarbij behorende bedrijfswoning met bijbehorende bouwwerken (...).
In artikel 3.2.3 aanhef onder a van de planvoorschriften staat dat per bouwvlak ten hoogste één bedrijfswoning is toegestaan.
In artikel 3.5.3. van de planvoorschriften staat dat het is toegestaan om, wanneer een bedrijfswoning niet meer als zodanig in gebruik is, deze te gebruiken voor bewoning door (het huishouden van) een persoon die geen functionele binding heeft met het binnen het (gekoppelde) bouwvlak gevestigde agrarische bedrijf.
Artikel 1.14 van de planvoorschriften bepaalt dat onder ‘bedrijfswoning’ wordt verstaan: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
Artikel 1.116 van de planvoorschriften bepaalt dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden of - ingeval van inwoning - van twee huishoudens, aanbouwen en uitbouwen daaronder begrepen.
7. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Bewoning door meerdere huishoudens
8. Eiser voert aan dat het bestemmingsplan bewoning door meerdere personen/ huishoudens niet toestaat. Volgens eiser is de woning [adres], een bedrijfswoning waarbij bewoning door meerdere personen dan wel huishoudens niet is toegestaan. In de definitie in de planvoorschriften van bedrijfswoning staat dat een bedrijfswoning een woning is in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein. Omdat de woning in het verleden niet is gebruikt als een bedrijfswoning wordt niet aan de toepassingsvoorwaarde van
artikel 3.5.3. van de planvoorschriften voldaan. Daarnaast voert eiser aan dat geen sprake is van inwoning omdat sprake is van drie zelfstandige woningen.
8.1.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat gebruik van het perceel voor ‘gewone’ woondoeleinden niet is toegestaan overweegt de rechtbank als volgt. Uit artikel 3.5.3. van de planregels volgt dat het is toegestaan om een bedrijfswoning te gebruiken voor ‘gewone’ woondoeleinden als deze niet meer als bedrijfswoning wordt gebruikt. Het college heeft toegelicht dat voorheen sprake was van een agrarisch perceel met een bedrijfswoning. Zoals ook blijkt uit de overgelegde correspondentie uit 2005 en 2006 is in die jaren het perceel gesplitst in een deel dat agrarisch gebruikt bleef, met alleen de schuren, en een deel met daarop de woning. Dit laatste deel is vervolgens verkocht, er zijn nieuwe huisnummers aan toegekend en in 2006 is een bouwvergunning verleend. Deze in 2006 vergunde woning is in de plaats is gekomen de eerder aanwezige bedrijfswoning. Hiermee is duidelijk dat voor 2006 een bedrijfswoning aanwezig was en dat deze bedrijfswoning als gevolg van het afsplitsen van het bedrijf en de verkoop aan derden niet langer als bedrijfswoning werd gebruikt zodat die bedrijfswoning vervolgens voor gewone bewoning gebruikt mocht worden. Dat deze ‘gewone’ woning vervolgens op een andere plek op het perceel is herbouwd, is geen grond om te oordelen dat artikel 3.5.3. niet meer zou mogen worden toegepast. Dit maakt dat het gebruik van het perceel voor gewone bewoning is toegestaan.
8.2.
Vervolgens betoogt eiser dat bewoning van een voormalige bedrijfswoning door meer dan één huishouden niet toegestaan is. Dat in artikel 3.5.3. wordt bepaald dat voormalige bedrijfswoningen mogen worden gebruikt voor de huisvesting van een persoon wiens aanwezigheid daar nodig is, is echter onvoldoende grond voor het oordeel dat inwoning in voormalige bedrijfswoningen niet zou zijn toegestaan. Zoals volgt uit de definitie van ‘woning’ wordt ook bij een woning uitgegaan van de huisvesting van één huishouden, maar bestaat de mogelijkheid van inwoning. Die mogelijkheid is dus inherent aan het begrip woning en uit artikel 3.5.3. kan niet worden afgeleid dat op dat punt voor voormalige bedrijfswoningen wordt afgeweken. Dat inwoning mogelijk is in deze voormalige bedrijfswoning is ook nooit eerder een punt van discussie geweest en is als zodanig ook expliciet door het college vergund. Op 22 maart 2006 is immers een bouwvergunning verleend voor de bouw van een woning die bedoeld is voor bewoning/ inwoning door twee huishoudens, namelijk door de eigenaar en zijn moeder voor mantelzorg. Op de bouwtekeningen is te zien dat op de begane grond twee woonkamers, twee keukens, twee wc's en twee portalen met ieder een eigen trapopgang zijn ingetekend. Gezamenlijke voorzieningen ontbreken. Er is daarom sprake van dubbele bewoning, waarbij de afzonderlijke woonruimten uitsluitend met een tussendeur op de begane grond tussen de hal van de linker woonruimte en de woonkamer van de rechterwoonruimte zijn verbonden. Op de eerste verdieping is er geen doorgang mogelijk van de ene naar de andere woonruimte. Dit paste volgens het college ook bij de wijze waarop met inwoning werd omgegaan onder het bestemmingsplan “Buitengebied 2000”, dat toen van toepassing was. Destijds was namelijk het standpunt dat de enkele aanwezigheid van één tussendeur op de begane grond voldoende was om het aangevraagde bouwplan als een inwoonsituatie te beoordelen. Door de aanwezigheid van een dergelijke tussendeur was er geen sprake van een woningscheidende wand, zodat het bouwplan kon worden aan gemerkt als één woning in plaats van twee.
Daarnaast bevestigt archiefonderzoek dat de gemeente het bouwplan heeft aangemerkt als een situatie van inwoning, waarbij een woning voor de huisvesting van twee huishoudens wordt gebruikt. In de brief van 23 november 2006 van de Afdeling ruimte, bouwen en wonen is onder het kopje “Bouwvergunning 13/06” in dit kader het volgende medegedeeld aan vergunninghoudster:
“In 2006 hebben wij u een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een woning met bijgebouwen. (... ) Op grond van artikel 15 lid 2 van de bestemmingsplanvoorschriften is bij een woning een maximale inhoud van 600 m3 toegestaan. Omdat op het perceel sprake is van een inwoonsituatie kan deze maximale inhoud met 10% overschreden worden. Hieruit volgt dus dat op het perceel een woning met een inhoud van 660 m3 gebouwd mag worden. De woning zoals deze vergund is valt binnen deze maximale inhoud.”
De brief van de gemeente van 26 juli 2005 over de huisnummering aan de architect van vergunninghoudster bevestigt dit ook. In die brief staat:
“De verdeling van de huisnummers wordt als volgt:
De hoofdwoning (eigenaar [derde-partij]) blijft huisnummer [huisnummer 1].
De inwoningssituatie van [naam] wordt [huisnummer 2].”
8.3.
Voor zover eiser aanvoert dat nu nog steeds sprake is van een derde huishouden omdat een broer van de derde-partijen ook woonachtig zou zijn op het perceel stelt de rechtbank vast dat dat niet is onderbouwd en ook niet is vastgesteld. Nu de eerdere huurder de woning heeft verlaten wordt voldaan aan de in 2006 vergunde “inwoonsituatie” voor twee huishoudens. Dat de tussendeur op dit moment niet aanwezig zou zijn maakt dit niet anders. In het bestreden besluit heeft het college namelijk de derde-partijen gelast die weer aan te brengen.
8.4.
Er is daarom geen sprake van een overtreding zodat het college niet bevoegd was tegen bewoning door twee, niet-bedrijfsgebonden, huishoudens op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
De corridor, het bakhuis, de overkapping en de zeecontainers
9. Eiser voert aan dat het college ten onrechte niet handhavend optreedt tegen de corridor, het bakhuis, de overkapping en de zeecontainers. Deze bouwwerken kunnen volgens eiser niet als een omgevingsvergunningvrij bouwwerk worden aangemerkt. Dit omdat volgens eiser de woning op het perceel niet als hoofdgebouw kan worden gezien omdat de percelen de bestemming “Agrarisch” hebben. Op deze gronden is volgens eiser niet de (voormalige) bedrijfswoning, maar het (agrarisch) bedrijfsgebouw aan te merken als het hoofdgebouw. Dit betekent volgens eiser dat niet aan de toepassingsvoorwaarden van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt voldaan voor omgevingsvergunningvrij bouwen. Het college miskent daarnaast dat het vertrouwensbeginsel tegen eiser geen werking heeft.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de bouwtekeningen, die bij de bouwvergunning van 22 maart 2006 horen, blijkt dat ook het bakhuis met die bouwvergunning is vergund. Tijdens de inspectie op 21 oktober 2020 is vastgesteld dat het bakhuis conform de verleende en onherroepelijk geworden vergunning is gerealiseerd. Daarom bestaat er geen grondslag om daartegen handhavend op te treden. Dat een gedeelte van de dakoverstek mogelijk boven het perceel van [eiser] uitsteekt, maakt dit niet anders. In hoeverre deze overbouw een onrechtmatige inbreuk vormt op het eigendomsrecht van [eiser] is namelijk een vraag die door de civiele rechter dient te worden beantwoord. Daar merkt de rechtbank bij op dat uit de stukken volgt dat er al een civiele procedure is gevoerd waarbij aan [derde-partij] een erfdienstbaarheid is toegewezen voor zowel de overbouw als de aanwezige riolering.
Het betoog van eiser, dat de corridor, de overkapping en de zeecontainers niet omgevingsvergunningsvrij gerealiseerd konden worden omdat het gebruik van het hoofdgebouw niet langer in overeenstemming is met het bestemmingsplan vanwege de extra gerealiseerde woning, slaagt niet. Dit komt omdat, zoals in rechtsoverweging 8.1 en 8.2 is overwogen, het gebruik als woning door twee huishoudens is toegestaan. Het betoog dat het agrarische bedrijfsgebouw als hoofdgebouw moet worden beschouwd slaagt evenmin. Van belang is dat zowel kadastraal als feitelijk sprake is van verschillende percelen. Het perceel van eiser wordt agrarisch gebruikt en op dat perceel is het bedrijfsgebouw het hoofdgebouw. Op het perceel van de derde-partijen mag gewoond worden en op dat perceel is de woning het hoofdgebouw. Daarom is bijlage II bij het Bor wel van toepassing. Dat betekent dat gelet op het bepaalde in bijlage II bij het Bor omgevingsvergunningvrij gebouwd kan worden bij het hoofdgebouw. Eiser heeft niet onderbouwd betwist dat de corridor, de overkapping en de zeecontainers in het geval het Bor van toepassing is, omgevingsvergunningsvrij zijn.
De rechtbank merkt nog op dat het college in 2006 een handhavingsprocedure is gestart tegen de corridor. Deze handhavingsprocedure is na de vooraankondiging stopgezet omdat toen bleek dat sprake was van een vergunningvrij bouwwerk omdat de corridor voldeed aan de voorwaarden in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Blbb) dat toen van toepassing was.
Het voorgaande betekent dat geen sprake is van overtredingen met betrekking tot de corridor, het bakhuis, de overkapping en de zeecontainers. Het college was daarom niet bevoegd om handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid
van mr. M.H. Dijkman, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.