ECLI:NL:RBGEL:2023:6943

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
19 december 2023
Zaaknummer
AWB _ 23 - 3436
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Wob-verzoeken inzake informatie over banden met Israëlische universiteiten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland de beroepen van eiseres, The Rights Forum, tegen het niet in behandeling nemen van onderdelen 3 en 4 van haar Wob-verzoeken. Eiseres had op 24 januari 2022 verzocht om documenten en informatie over de institutionele banden van universiteiten met Israëlische instellingen en organisaties die steun voor Israël propageren. De colleges van bestuur van de betrokken universiteiten hebben in juni 2022 besloten om de onderdelen 3 en 4 van het verzoek niet in behandeling te nemen, wat door eiseres als onterecht werd bestreden.

De rechtbank oordeelt dat de colleges niet op een zorgvuldige wijze hebben gehandeld door de verzoeken niet in behandeling te nemen zonder gebruik te maken van de anti-misbruikbepaling van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank stelt vast dat de weigering om openbaarmaking te overwegen niet berust op de weigeringsgronden van artikel 5.1 van de Woo. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten en draagt de colleges op om binnen twaalf weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij zij de uitspraak in acht moeten nemen. Eiseres krijgt ook een vergoeding van de proceskosten, vastgesteld op € 2.511, die door de colleges gezamenlijk moeten worden betaald.

De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en de verplichting van bestuursorganen om verzoeken om informatie zorgvuldig te behandelen, vooral in het kader van de Wet open overheid. De rechtbank wijst erop dat de colleges niet mogen weigeren om documenten openbaar te maken zonder een geldige weigeringsgrond aan te voeren, en dat de zorgen over onrust onder medewerkers en studenten niet voldoende zijn om een verzoek af te wijzen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/3436, 23/3442, 23/3447, 23/3450, 23/3455, 23/3456, 23/3457, 23/3458, 23/3466

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

14 december 2023

in de zaken tussen

[eiseres] , statutair gevestigd te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigden: mr. I. van de Wal en mr. T.S.G. Staal),
en

de colleges van bestuur van de:

  • [verweerder 1](gemachtigde: mr. A. Rijsdijk),
  • [verweerder 2](gemachtigde: mr. A.D. van Eggelen),
  • [verweerder 3](gemachtigde: mr. K. Hardenberg),
  • [verweerder 4](gemachtigde: mr. J.M.J. van de Pas),
  • [verweerder 5](gemachtigde: mr. J.M.J. van de Pas),
  • [verweerder 6](gemachtigden: mr. F.J.P. Lenssen en T. Rozemuller)
  • [verweerder 7](gemachtigde: mr. C.A.P. Schröder),
  • [verweerder 8](gemachtigde: mr. M.J. Wijnen) en de
  • [verweerder 9](gemachtigde: mr. M. den Besten).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de onderdelen 3 en 4 van haar verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Op 24 januari 2022 heeft eiseres verzocht om documenten of informatie over de institutionele banden van de universiteiten met Israëlische universiteiten, instituties en bedrijven, en met organisaties die steun voor de staat Israël propageren. Deze verzoeken zien op 4 onderdelen.
1.1.
De colleges hebben in juni 2022 besloten de onderdelen 3 en 4 niet in behandeling te nemen. Een deel van de colleges heeft daarbij wel besloten op de onderdelen 1 en 2, een ander deel heeft daar aparte besluiten over aangekondigd en/of genomen. Met de bestreden besluiten, allen genomen in april 2023, zijn de bezwaren van eiseres tegen het niet in behandeling nemen van de onderdelen 3 en 4 van de Wob-verzoeken ongegrond verklaard en is het niet in behandeling nemen van deze onderdelen van de Wob-verzoeken gehandhaafd.
1.2.
De colleges hebben op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.3.
Omdat de beroepen voortkomen uit een gelijkluidend Wob-verzoek, de bestreden besluiten tot stand gekomen zijn na afstemming tussen de colleges en de verweerschriften juridisch inhoudelijk gelijkluidend zijn, heeft de rechtbank aanleiding gezien de onderhavige procedures met toepassing van artikel 8:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoegd te behandelen.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en de gemachtigden van de colleges.
1.5.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de beroepen van eiseres over het niet in behandeling nemen van de onderdelen 3 en 4 van de Wob-verzoeken aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.1.
De besluiten zien niet op de onderdelen 1 en 2 van de Wob-verzoeken. Daar zijn geen beroepsgronden tegen aangevoerd. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
2.2.
In de beroepschriften heeft eiseres ook verzocht om toekenning van een schadevergoeding. Dit verzoek heeft eiseres op 20 juni 2023 ingetrokken. De rechtbank behandelt dat verzoek daarom niet.
3. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond. De colleges hadden niet mogen besluiten om de onderdelen 3 en 4 van de Wob-verzoeken niet in behandeling te nemen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van de bestreden besluiten
4. Op 24 januari 2022 heeft eiseres – voor zover in deze procedure relevant – verzocht om:
3. Alle documenten aangaande formele samenwerking, samenwerkingsprojecten
en/of correspondentie met de in het verzoek bij naam genoemde Nederlandse en buitenlandse, Europese en/of internationale organisaties en hun vertegenwoordigers.
4. Alle interne adviezen, mailwisselingen, richtlijnen en andere beleidsstukken waarin is neergelegd of wordt besproken hoe bij (verschillende vormen van) samenwerking met Israëlische universiteiten, bedrijven of organisaties moet worden onderzocht of dergelijke samenwerking op welkerlei wijze dan ook zou kunnen bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Israël en diens stelselmatige onderdrukking, discriminatie, onteigening, en uitsluiting van Palestijnen.
4.1.
Met de besluiten op de verzoeken hebben de colleges de onderdelen 3 en 4 van het verzoek niet in behandeling genomen. Zij hebben deze onderdelen afgewezen omdat deze onderdelen zich richten op de samenwerking en/of correspondentie met Nederlandse en internationale organisaties die zich bezighouden met religie, herdenking en bestrijding van antisemitisme. Onderdeel 4 van het verzoek is gericht op interne adviezen, beleidsstukken, documentatie en correspondentie waarin wordt besproken hoe bij samenwerking met Israëlische organisaties moet worden onderzocht of ‘dergelijke samenwerking op welke wijze dan ook zou kunnen bijdragen aan mensenrechtenschendingen in Israël’ en diens ‘stelselmatige onderdrukking (…) van Palestijnen’. De colleges hebben besloten om niet op deze onderdelen in te gaan. Zij willen benadrukken dat zij bijdragen aan pluriformiteit en vrijheid in (academisch) Nederland en daarbuiten. Ongelijke behandeling op basis van religie of afkomst wordt ten sterkste afgewezen. De universiteiten staan voor veiligheid van het werkklimaat voor haar werknemers en haar studenten en voor het kunnen zijn van een academische gemeenschap die niemand uitsluit en waarin geen onderscheid wordt gemaakt op basis van religie of afkomst. Het met een Wob-verzoek het vizier richten op een specifieke groep burgers (waaronder ook medewerkers, studenten en alumni van de universiteiten) zorgt volgens de colleges voor gevoelens van onveiligheid, onrecht en discriminatie.
4.2.
In de bestreden besluiten hebben de colleges – in afwijking van het advies van de Adviescommissie voor Klachten en Bezwaarschriften – de bezwaren ongegrond verklaard met de herhaling van hetgeen onder 4.1 beschreven. Hieraan is toegevoegd dat de genoemde belangen, afgewogen tegen het belang van eiseres bij verkrijging van publieke informatie, doorslaggevend is bij de beslissing. Opgemerkt wordt dat geen sprake is van welke bijdrage dan ook door de universiteiten aan vermeende ‘mensenrechtenschendingen in Israël’ en diens ‘stelselmatige onderdrukking van Palestijnen’.
Het uitgangspunt van de Wet open overheid (Woo)
5. Op 1 mei 2022 is de Wet open overheid (Woo) in werking getreden. Artikel 10.1 van de Woo bepaalt dat de Wob wordt ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Dat geldt ook voor besluiten op bezwaar.
5.1.
Het uitgangspunt van de Woo is dat bij bestuursorganen berustende informatie in beginsel openbaar is, tenzij een uitzonderingsgrond zich tegen openbaarmaking verzet. Artikel 5.1 van de Woo bespreekt in het eerste lid de absolute en in het tweede lid de relatieve uitzonderingsgronden. Deze uitzonderingsgronden moeten dan wel kunnen openbaarmaking in de weg staan. Bij de absolute uitzonderingsgrond blijft informatieverstrekking te allen tijde achterwege. Bij de relatieve uitzonderingsgrond maakt het bestuursorgaan een afweging tussen het vooropgestelde, algemene belang van openbaarheid en de belangen genoemd in artikel 5.1, tweede lid, van de Woo. De uitzonderingsgronden moeten restrictief worden uitgelegd.
5.2.
Artikel 4.6 van de Woo bevat de anti-misbruikbepaling. Dat artikel geeft een bestuursorgaan de mogelijkheid om een verzoek niet te behandelen indien de verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie of indien het verzoek evident geen bestuurlijke aangelegenheid betreft.
Zijn de onderdelen 3 en 4 van de verzoeken terecht niet in behandeling genomen?
6. Eiseres voert aan dat de colleges ten onrechte en in strijd met de Woo en het EVRM hebben geweigerd om de onderdelen 3 en 4 van de Woo-verzoeken in behandeling te nemen. Door eiseres is uitgebreid gemotiveerd en toegelicht waarom de besluiten van de colleges op dit punt onrechtmatig zijn.
6.1.
De colleges voeren aan dat de verzoeken en de formulering daarvan, en met name de onderdelen 3 en 4, tot veel onrust en zorgen hebben geleid bij zowel medewerkers als studenten van de universiteiten, de Nederlandse universitaire gemeenschap en bij Israëlische en Joodse organisaties. Zij hebben de onderdelen 3 en 4 niet in behandeling genomen en daarmee ook geen zoekslag gemaakt naar documenten. Hierdoor heeft er ook geen beoordeling van documenten en toetsing aan de Woo plaatsgevonden. Ook in de beroepsprocedure houden de colleges vast aan het ingenomen standpunt.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt. De colleges hebben bij het niet in behandeling nemen van de onderdelen 3 en 4 van de openbaarmakingsverzoeken zich niet uitdrukkelijk beroepen op de anti-misbruikbepaling van de Woo. Ook uit de overwegingen van het besluit valt niet af te leiden dat de colleges zich op het standpunt stellen dat verzoeker kennelijk een ander doel heeft dan het verkrijgen van publieke informatie.
6.2.1.
Omdat de colleges geen gebruik hebben gemaakt van de anti-misbruikbepaling, houdt het niet in behandeling nemen van de openbaarmakingsverzoeken een weigering in om tot openbaarmaking over te gaan. Deze weigering berust, zo is door de colleges erkend, niet op een van de weigeringsgronden opgenomen in artikel 5.1 van de Woo. Het staat de colleges, gelet op de Woo, echter niet vrij om - buiten de toepassing van de anti-misbruikbepaling - te weigeren documenten openbaar te maken zonder zich te beroepen op een weigeringsgrond.
6.2.2.
Dat de verzoeken hebben gezorgd voor onrust en zorgen doet hier niet aan af. Dat is immers niet te herleiden tot een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 5.1 van de Woo.
6.3.
Omdat de Woo niet de mogelijkheid kent om openbaarmakingsverzoeken op deze grond niet in behandeling te nemen, berusten de bestreden besluiten niet op een zorgvuldige voorbereiding van het besluit en een deugdelijke motivering. [1]

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten, omdat deze genomen zijn in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van de besluiten in stand te laten of zelf een beslissing te nemen.
7.1.
De rechtbank bepaalt dat de colleges binnen twaalf weken opnieuw beslissingen op de bezwaren moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
7.2.
Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om aan de niet nakoming van de termijn voor het nemen van een nieuw besluit een dwangsom te verbinden. De rechtbank ziet daar op dit moment geen aanleiding toe. Eiseres kan bij het uitblijven van besluitvorming gebruik maken van de verdere rechtsbeschermingsmogelijkheden via een beroep vanwege niet tijdig beslissen.
7.3.
Omdat de beroepen gegrond zijn moeten de colleges het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.511. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Dat zijn twee punten met een gemiddeld gewicht (€ 837 x 2 = € 1.674). In beroep is sprake van door een belanghebbende, eiseres, ingestelde beroepen, die door de bestuursrechter gelijktijdig zijn behandeld en waarbij de rechtsbijstand is verleend door dezelfde gemachtigde wiens werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek zijn. Dat betekent dat sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb, zodat dit bedrag wordt vermenigvuldigd met factor 1,5 (€ 1.674 x 1,5 = € 2.511). De colleges moeten ieder 1/9e deel van deze vergoeding betalen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7.4.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 draagt de colleges op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
 bepaalt dat elk college afzonderlijk het griffierecht van € 365 aan eiseres moet vergoeden;
 veroordeelt elk college afzonderlijk tot betaling van € 279 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M.J.C. Rooding, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
14 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb.