ECLI:NL:RBGEL:2023:6838

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 december 2023
Publicatiedatum
14 december 2023
Zaaknummer
C/05/417436 / HA ZA 23-150
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil tussen buren over onrechtmatige hinder door uitbouw woning

In deze zaak gaat het om een geschil tussen buren over de uitbouw van de woning van de gedaagden. Eiser, eigenaar van een perceel, stelt dat de uitbouw van de gedaagden onrechtmatige hinder oplevert. De rechtbank oordeelt dat de uitbouw geen onrechtmatige hinder veroorzaakt op het perceel van eiser. Hoewel het uitzicht van eiser beperkt wordt, blijft deze beperking binnen de grenzen van wat hij moet aanvaarden. Eiser heeft onvoldoende feiten aangedragen om te concluderen dat hij hinder ondervindt van de afname van ventilatie en daglicht die als ontoelaatbaar kan worden aangemerkt. De rechtbank wijst de vorderingen van eiser af en stelt dat de gedaagden niet onrechtmatig handelen. De proceskosten worden toegewezen aan de gedaagden, aangezien eiser in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/417436 / HA ZA 23-150 / 754 / 1700
Vonnis van 20 december 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser,
advocaten mrs. M.L. van Kleef en G.J.S. Pannekoek te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. A.C.L. Carpaij te Tiel.
Partijen zullen hierna enerzijds [eiser] en anderzijds [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 5 juli 2023 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 9 november 2023 en de daarin genoemde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Partijen in deze zaak zijn buren van elkaar. Tussen hen is een geschil ontstaan over de door gedaagden gerealiseerde uitbouw van hun woning. De rechtbank oordeelt dat de uitbouw geen onrechtmatige hinder op het perceel van [eiser] oplevert. Het uitzicht van [eiser] wordt weliswaar beperkt, maar deze beperking blijft binnen de grenzen van wat door [eiser] moet worden aanvaard. Ten aanzien van de afname van ventilatie en daglicht heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat hij daarvan zodanige hinder ondervindt dat die als ontoelaatbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af.

3.De feiten

3.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres+plaats 1] .
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn sinds 3 september 2022 eigenaar van het ernaast gelegen perceel aan [adres+plaats 2] .
3.3.
Op de erfgrens tussen beide percelen staat een schutting van 1,80 meter hoog (hierna: de schutting). In 2007 heeft [eiser] een terrasoverkapping op zijn perceel gebouwd, die leunt op de schutting.
3.4.
Eind 2022 zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gestart met het vergroten van hun woning door middel van het plaatsen van een uitbouw aan de achterzijde van de woning (hierna: de uitbouw). De [naam gemeente] heeft bij brief van 31 oktober 2022 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gemeld dat voor het realiseren van de voorgenomen uitbouw geen omgevingsvergunning is vereist.
3.5.
Bij brieven van 13 oktober en 7 december 2022 heeft (de advocaat van) [eiser] [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesommeerd om de werkzaamheden te staken en af te zien van de voorgenomen uitbouw, omdat deze zou leiden tot onrechtmatige hinder jegens [eiser] .
3.6.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben opdracht gegeven voor een bezonningsonderzoek. In het rapport van 11 november 2022 van [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) is als conclusie vermeld dat:
“(...)
de uitbreiding van [adres+plaats 2] geen invloed heeft op de achtergevel, de tuin en het gestelde in de TNO-norm voor de woning [adres+plaats 1] . De uitkomsten zijn voorspelbaar daar de woning [adres+plaats 2] ten noorden ligt van [adres+plaats 1] . Hierdoor is er geen waarneembare invloed van de zon en dus van mogelijke schaduwtoename”.
3.7.
In de periode van januari tot en met april 2023 hebben partijen gecorrespondeerd over wat de invloed zou zijn van de uitbouw op het perceel van [eiser] en of dit onrechtmatige hinder jegens [eiser] zou opleveren. In de tussentijd hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de bouwwerkzaamheden ten behoeve van de uitbouw voortgezet.
3.8.
De uitbouw was in januari 2023 gereed. De uitbouw is een stukje van de erfgrens afgebouwd. De hoogte van de uitbouw is 2,90 meter. De uitbouw komt ongeveer 1,10 meter uit boven de schutting. De onderstaande foto’s geven een indicatie van de oude en nieuwe situatie weer. De bovenste foto is genomen vanuit de tuin van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (oude situatie) en de onderste twee foto’s vanuit de tuin van [eiser] (nieuwe situatie):
AFBEELDINGEN I II en III
3.9.
Op verzoek van [eiser] heeft [naam 1] van [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ) een onderzoek verricht naar de lichtinval in de woonkamer en keuken van [eiser] . [bedrijf 2] rekent met een schuttinghoogte van 1,80 meter en een transmissiewaarde van de polycarbonaatplaten van de overkapping van [eiser] van 35%. In het rapport van [bedrijf 2] van 24 februari 2023 is de volgende conclusie vermeld:

Voor de keuken en woonkamer op [adres+plaats 1] zijn daglichtberekeningen uitgevoerd in een computermodel op verschillende data in het jaar en bij onbewolkte en bewolkte hemel. Vervolgens is in het verder identieke computermodel op het naastgelegen perceel met [adres+plaats 2] de uitbouw toegevoegd die een obstructie vormt voor de vensters van de zuidgevel.
De resultaten van de daglichtberekening tonen aan dat op alle data van het jaar en bij beide hemelmodellen er minder daglicht de keuken en woonkamer betreedt.
De afname van de daglichttoetreding op het rekenvlak in de keuken, als gevolg van de uitbouw, ligt bij onbewolkte hemel tussen de -30% en -55%. Bij bewolkte hemel is de afname -36% gedurende het hele jaar. De waarde bij bewolkte hemel is constant, omdat er dan geen invloed is van direct zonlicht.
De afname van de daglichttoetreding op het rekenvlak in de woonkamer en keuken samen, als gevolg van de uitbouw, ligt bij onbewolkte hemel tussen de -3% en -28%. Bij bewolkte hemel is de afname -21% gedurende het hele jaar.
Op basis van de rekenresultaten kan de afname van daglichttoetreding in de keuken als gevolg van de uitbouw op [adres+plaats 2] significant worden genoemd. Verder blijkt uit de rekenresultaten dat er een aanzienlijke afname van daglichttoetreding in de woonkamer optreedt rond het middaguur als gevolg van de uitbouw.
3.10.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een contra-expertise laten verrichten. [bedrijf 1] heeft (in aanvulling op het bezonningsonderzoek genoemd onder sub 3.6) een daglichtonderzoek verricht en gereageerd op het rapport van [bedrijf 2] . In het onderzoek rekent [bedrijf 1] - anders dan [bedrijf 2] - met een schutting van twee meter hoog en een transmissiewaarde van de polycarbonaatplaten van de overkapping van [eiser] van 65%. In het rapport van 3 april 2023 van [bedrijf 1] is als conclusie vermeld dat de uitbouw: (i) geen invloed heeft op de bezonning van de achtergevel en de tuin van [eiser] en (ii) een verwaarloosbare invloed heeft op de daglichttoetreding in de woonkamer en keuken van [eiser] . Aan de TNO-norm ‘licht’ is in de woning van [eiser] voldaan, ook na de uitbouw:

Onderzoek TNO-norm ‘licht’Uit dit visuele onderzoek komt naar voren dat op de achter gevel, op de meetdatum 19 februari en op het gegeven meetpunt geen bezonning mogelijk is, dat geld voor de bestaande alsook in de nieuwe situatie.
De woning [adres+plaats 1] krijgt aan de voorzijde(...)
ruim voldoende zon en voldoet daarmee ruimschoots aan de TNO-norm ‘licht’. De uitbreiding aan de achterzijde van [adres+plaats 2] heeft geen invloed op de bezonningsnorm zoals gesteld in de TNO-norm ‘licht’.
Onderzoek naar de zon afname op de achtergevelUit het onderzoek naar de zonafname op de achtergevel, begane grond, komt naar voren dat de gemiddelde zonuren per dag van 00:36 uur gelijk blijft ook na de realisatie van de uitbreiding van [adres+plaats 2] .
Onderzoek naar de zon afname in de tuinUit het onderzoek naar de zonafname in de tuin van [adres+plaats 1] komt naar voren dat de gemiddelde zonuren per dag van 03:15 uur gelijk blijft ook na de realisatie van de [adres+plaats 2] .
Onderzoek naar de afname van de Daglichtfactor (DF)
Uit het onderzoek naar de afname van de gemiddelde Daglichtfactor (DF) in de woonkamer en keuken van [adres+plaats 1] komt naar voren dat er een verwaarloosbare afname is van -1,7% als gevolg van de uitbouw van [adres+plaats 2] . In de woonkamer en keuken is sprake van goed daglicht, zie tabel bladzijde 34, ook na de uitbouw van [adres+plaats 2] .
Zicht belemmeringUit het deelonderzoek naar het vrije zicht komt naar voren dat geen zichtbelemmering is richting de tuin, wel is er een zicht belemmering, naar de zijkant, richting [adres+plaats 2] .
Conclusie(...)
Uit de deelonderzoeken komt naar voren dat:

Er geen waarneembare negatieve invloed schaduweffecten voor [adres+plaats 1] waarneembaar zijn.

[adres+plaats 1] zowel voor als na de uitbreiding blijft voldoen aan de TNO-norm.

De bezonning op de achtergevel pui blijft gelijk

Het effect op de daglichttoetreding in de woonkamer en de keuken verwaarloosbaar te noemen is.

De bezonning in de tuin voor en na de uitbreiding gelijk blijft.

Het zicht richting de tuin niet wordt belemmerd.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat sprake is van onrechtmatige hinder ex artikel 5:37 BW;
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis de uitbouw te verwijderen en verwijderd te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of dagdeel dat gedaagden hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 50.000,00;
althans [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt om de uitbouw te verplaatsen op zodanige wijze dat de lichtinval, het uitzicht en de ventilatie van [eiser] wordt hersteld naar het niveau van vóór de uitbouw, binnen dezelfde termijn en onder last van dezelfde dwangsom;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeelt in de volledige proceskosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten en de wettelijke rente.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in strijd handelen met artikel 5:37 BW. Als gevolg van de uitbouw naast de reeds bestaande terrasoverkaping komt er minder daglicht binnen in de keuken en woonkamer van [eiser] . Het daglichtonderzoek van [bedrijf 2] bevestigt dit. Ook blokkeert de uitbouw het uitzicht van [eiser] en leidt de uitbouw tot vermindering van ventilatie onder de terrasoverkapping van [eiser] . Dit levert onrechtmatige hinder op en [eiser] lijdt daardoor schade. [eiser] heeft hierover reeds vóór de bouw van de uitbouw geklaagd, maar daar hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich niets van aangetrokken. In plaats daarvan hebben zij de bouwwerkzaamheden voortgezet en een onomkeerbare situatie gecreeërd als gevolg waarvan [eiser] genoodzaakt was om onderhavige procedure te starten. Dit levert misbruik van procesrecht op. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn daarom de volledige proceskosten verschuldigd, aldus nog steeds [eiser] .
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] voeren verweer en betwisten - kort samengevat - dat de uitbouw onrechtmatige hinder oplevert.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
In deze zaak gaat het om de vraag of de uitbouw van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] jegens [eiser] onrechtmatige hinder oplevert, doordat door de plaatsing van de uitbouw de lichtinval, de ventilatie en het uitzicht in zijn tuin en woning worden belemmerd.
5.2.
Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de eigenaar van een ander erf hinder mag toebrengen. Daaronder valt onder meer het onthouden van licht of lucht aan andere erven.
5.3.
Als sprake is van hinder, dan is daarmee nog niet gezegd dat deze hinder ook onrechtmatig is. Van onrechtmatige hinder kan slechts sprake zijn wanneer degene die de hinder veroorzaakt handelt in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De enkele grond dat aan een eigenaar hinder wordt toegebracht, is onvoldoende om aan te nemen dat degene die de hinder veroorzaakt onrechtmatig handelt. Buren zullen in bepaalde mate hinder van elkaar moeten dulden. Alleen onaanvaardbare hinder is onrechtmatig. De beoordeling of daarvan sprake is, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de omvang van de daardoor toegebrachte schade en de verdere omstandigheden van het geval. [1] Daarbij dient onder meer rekening te worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend. Daarnaast moet gekeken worden naar de mogelijkheid en bereidheid om maatregelen te treffen die deze hinder kunnen beperken.
Geen onaanvaardbare afname van uitzicht
5.4.
De rechtbank stelt voorop dat [eiser] - als eigenaar - bevoegd is de vorderingen onder sub 4.1 in te stellen. De stelling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiser] de woning verhuurt aan zijn dochter en zelf een groot deel van de tijd in het buitenland verblijft, doet aan deze bevoegdheid niet af.
5.5.
[eiser] stelt dat hij door de uitbouw wordt geconfronteerd met een blinde muur waar hij tegenaan kijkt. De muur steekt uit boven de terrasoverkapping en zet de ruimte tussen de schutting en de terrasoverkapping dicht. Dit verlies van uitzicht veroorzaakt onrechtmatige hinder, aldus [eiser] . Hij voert in dit verband aan dat zijn woning een vrijstaand karakter heeft met veel ruimte en uitzicht. De rechtbank volgt dit betoog niet.
5.6.
Er bestaat geen recht van uitzicht. Het uitzicht van [eiser] vanuit zijn woning en tuin geniet dan ook geen onbeperkte bescherming. Wel kan een uitbouw dusdanig een ander perceel insluiten dat er sprake is van een kokereffect op het ingesloten perceel, waardoor de uitbouw als onrechtmatig kan worden beschouwd. De vraag is of de uitbouw hier een kokereffect voor [eiser] met zich meebrengt. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Voorop staat dat het uitzicht vanuit de woning en tuin van [eiser] al sinds 2007 wordt beperkt door de schutting en de terrasoverkapping. Achter de schutting en terrasoverkapping is nu een uitbouw van 2,90 meter hoog opgetrokken. Daarmee is de grensafscheiding over de lengte van de terrasoverkapping met circa 1,10 meter verhoogd. De rechtbank stelt vast dat [eiser] een diepe tuin heeft en dat vanuit de achterkant van de tuin een vrij uitzicht op de hemel en aangrenzende tuinen bestaat. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verhoging van 1,10 meter, waarmee het uitzicht vanuit de tuin wordt ingeperkt, niet het onrechtmatige kokereffect op de tuin van [eiser] met zich brengt. Voor wat betreft het uitzicht vanuit de woning en vanonder de overkapping geldt dat het uitzicht aan de zijde van de uitbouw weliswaar wordt ingeperkt, maar dat het vrije uitzicht naar de tuin blijft bestaan. Bovendien is de beperking van het uitzicht aan de zijde van de uitbouw beperkt. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben aangevoerd dat over de lengte van de overkapping een ruimte van 60 centimeter (tussen de onderkant van de terrasoverkapping en de bovenkant van de schutting), dus een oppervlakte van 2,25 m², is dichtgezet. [eiser] heeft dit niet weersproken. Om deze redenen is de rechtbank van oordeel dat de vermindering van uitzicht vanuit de tuin en woning van [eiser] niet dusdanig ernstig is dat die als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd.
Geen onaanvaardbare afname van ventilatie
5.7.
Ten aanzien van de afname van ventilatie heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geconcludeerd dat hij daarvan zodanige hinder ondervindt dat die als ontoelaatbaar moet worden aangemerkt. De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiser] als gevolg van het plaatsen van de uitbouw minder ventilatie onder zijn terrasoverkapping ervaart dan daarvoor het geval was. De uitbouw is weliswaar op enige afstand van de schutting gebouwd en de voorkant van de terrasoverkapping staat in open verbinding met de buitenlucht, maar de rechtbank wil wel aannemen dat het minder doorwaait onder de terrasoverkapping door het plaatsen van een muur vlak naast die overkapping. De vraag is echter of de vermindering van ventilatie dusdanig ernstig is dat zij onrechtmatig is. Daartoe heeft [eiser] geen concrete feiten gesteld. Aangezien [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht op dit punt, komt de rechtbank niet toe aan nadere bewijslevering. De conclusie is dat niet is komen vast te staan dat de vermindering van ventilatie onder de terrasoverkapping van [eiser] dusdanig ernstig is dat die onrechtmatig is op de voet van artikel 6:162 BW.
Geen onaanvaardbare afname van daglicht
5.8.
Hetzelfde geldt voor de vermindering van daglicht. [eiser] stelt dat de uitbouw op onrechtmatige wijze daglicht onthoudt aan zijn tuin en woning. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst hij naar het rapport van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] vermeldt als conclusie in haar rapport dat door de uitbouw op alle data in het jaar significant minder daglicht de woonkamer en keuken betreedt. In de woonkamer en keuken samen is er een afname van tussen de 3% en 28% bij onbewolkte hemel en een afname van 21% bij bewolkte hemel gedurende het hele jaar. In de keuken (separaat) is er een afname van tussen de 30% en 55% bij onbewolkte hemel en een afname van 36% bij bewolkte hemel gedurende het hele jaar.
5.9.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de percentages uit het rapport van [bedrijf 2] en verwijzen naar de percentages en toelichtingen uit het rapport van [bedrijf 1] . In dat rapport is als conclusie vermeld dat de uitbouw geen invloed heeft op de bezonning van de achtergevel en de tuin van [eiser] . Op de achtergevel respectievelijk in de tuin blijft het gemiddelde aantal zonuren per dag van 00:36 uur respectievelijk 03:15 uur gelijk. Daarnaast concludeert [bedrijf 1] dat de uitbouw een verwaarloosbare invloed heeft op de daglichttoetreding in de woonkamer en keuken van [eiser] . Er is een verwaarloosbare afname van de gemiddelde daglichtfactor van 1,7%. Volgens de door [bedrijf 1] aangehaalde TNO-richtlijn geldt voor de nieuwe situatie dat sprake is van goed daglicht in de woonkamer en keuken. De resultaten uit het onderzoek naar de daglichtafname zijn vermeld in de tabel op pagina 38 en 39 van het rapport van [bedrijf 1] , zoals hieronder opgenomen:
5.10.
Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn de uitkomsten van het lichtonderzoek van [bedrijf 2] om meerdere redenen onjuist. Op de eerste plaats is de berekeningsmethode van [bedrijf 2] gebaseerd op luxwaarden en dat is volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet de juiste methode om de invloed van de uitbouw te bepalen. Om te bepalen of er voldoende daglicht aanwezig is in een ruimte, moet volgens hen worden gewerkt met het begrip daglichtfactor. Om de daglichtfactor te berekenen wordt gebruik gemaakt van NEN-normen. [bedrijf 1] heeft gebruikgemaakt van NEN 2057. Verder voeren [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dat [bedrijf 2] ten onrechte onderscheid maakt tussen de keuken als rekenvlak en de woonkamer als rekenvlak. Volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de betreffende berekeningen voor aansluitende ruimten als één geheel worden gemaakt. Het separaat berekenen en presenteren van de keuken en woonkamer geeft een vertekend beeld, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Ook baseert [bedrijf 2] haar berekeningen op een schutting van 1,80 meter hoog, terwijl dat volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] twee meter moet zijn. Daarnaast kennen de polycarbonaatplaten van de terrasoverkapping van [eiser] een zekere mate van doorzicht. Voor die platen moet volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een transmissiefactor van 65% worden gehanteerd. [bedrijf 2] hanteert volgens hen een te lage transmissiewaarde van 35%, waardoor de invloed van de uitbouw op de daglichttoetreding in de berekening van [bedrijf 2] hoger is dan in werkelijkheid. De juiste transmissiewaarde van 65% leidt tot meer daglichttoetreding onder de overkapping en in de keuken en zal het effect van de uitbouw sterk doen verminderen, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
5.11.
[eiser] heeft de bevindingen van het daglichtonderzoek van [bedrijf 1] weliswaar betwist, maar heeft geen reactie van [bedrijf 2] overgelegd waarin de kritiek op haar rapport wordt weerlegd. [eiser] heeft ter zitting slechts aangevoerd dat onduidelijk is welke gegevens [bedrijf 1] heeft gebruikt voor haar berekeningen en dat de juistheid van die gegevens niet kan worden geverifieerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben dit weersproken en naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het rapport van [bedrijf 1] dat er voldoende gegevens beschikbaar waren voor betrouwbaar onderzoek, deels doordat [bedrijf 1] gegevens uit het rapport van [bedrijf 2] heeft overgenomen. Dat [bedrijf 1] het perceel van [eiser] niet heeft bezocht, wil bovendien niet zeggen dat de bevindingen van [bedrijf 1] onbetrouwbaar zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben immers onweersproken gesteld dat dit niet gebruikelijk en ook niet nodig is voor een dergelijk onderzoek.
5.12.
[eiser] heeft verder nog aangevoerd dat de transmissiewaarde van de platen van de terrasoverkapping (35% zoals [bedrijf 2] hanteert of 65% zoals [bedrijf 1] hanteert) geen invloed heeft op de uitkomst van het lichtonderzoek. Deze stelling heeft hij echter niet, althans niet kenbaar, ontleend aan het oordeel van een deskundige. Bovendien kan de rechtbank, mede gelet op de toelichting van [bedrijf 1] , deze stelling niet volgen. Bij een lage transmissiewaarde (door bijvoorbeeld vuile platen) dringt er immers weinig licht door tot onder de overkapping en in de keuken en is het effect van een uitbouw groter dan bij een hoge transmissiewaarde (transparante platen). Deze enkele niet onderbouwde stelling van [eiser] is dan ook onvoldoende om de resultaten van het lichtonderzoek van [bedrijf 1] voor onbetrouwbaar en onjuist te houden, temeer omdat [eiser] op de resterende kritiek op het rapport van [bedrijf 2] (zie onder 5.10) niet heeft gereageerd.
5.13.
[eiser] heeft ook niet gereageerd op het standpunt van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat de percentages van [bedrijf 2] (een afname van de daglicht in de keuken bij onbewolkte hemel tussen de 30% en 55%) ook los van de kritiek van [bedrijf 1] onrealistisch zijn. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben onweersproken gesteld dat de ruimte tussen de schutting en de overkapping die door de uitbouw wordt geblokkeerd slechts 2,25 m² is. Afgezet tegen de andere oppervlakten waardoor daglichttoetreding mogelijk is (de overkapping zelf is 14,6 m² en de opening tussen de overkapping en de tuin is 9,5 m²) kan het effect van de uitbouw niet een dergelijke grote invloed hebben, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
5.14.
Gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , had het op de weg van [eiser] gelegen om de gestelde significante vermindering van daglicht (zie onder 5.8) nader te onderbouwen, bijvoorbeeld aan de hand van een reactie van [bedrijf 2] . [eiser] heeft dat nagelaten. De conclusie is dan ook dat [eiser] onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat de vermindering van lichtinval dusdanig ernstig is dat zij als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
Slotsom
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat [eiser] zijn stelling, dat de hinder die de uitbouw met zich brengt de grens van het aanvaardbare overschrijdt, onvoldoende heeft onderbouwd. De uitbouw is dan ook niet onrechtmatig. De rechtbank zal de vorderingen afwijzen.
Proceskosten
5.16.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2 punten × € 598,00)
- nakosten
173,00
Totaal
1.683,00
5.17.
De door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op de wijze zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.683,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
6.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2023.

Voetnoten

1.HR 3 mei 1991,