ECLI:NL:RBGEL:2023:6791

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
22/1118
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het invorderingsbesluit van een dwangsom in het bestuursrecht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen het invorderingsbesluit van 7 oktober 2021, waarbij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel een dwangsom van € 30.000,- heeft opgelegd wegens het niet naleven van een last onder dwangsom. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de invordering van de dwangsom niet is verjaard, omdat de aanmaning van 13 april 2022 tijdig is verzonden en ontvangen. De rechtbank overweegt dat de eisers geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die het college zouden verplichten om van invordering af te zien. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor het besluit van 18 januari 2022 in stand blijft en het college bevoegd is om de dwangsom in te vorderen. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/1118

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser].en [eiser], uit [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. D. Pool),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel

(gemachtigde: mr. S.M.J. Thijssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het invorderingsbesluit van 7 oktober 2021
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 januari 2022 op het bezwaar van eisers is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld gelijktijdig met de beroepen tussen partijen in de zaken ARN 21/5169 en 22/1561. Hieraan hebben deelgenomen: mr. A.C. Bragt als waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de invordering van de dwangsom van € 30.000,- vanwege het niet naleven van een last onder dwangsom van 12 maart 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3. De rechtbank acht het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat is de achtergrond?
4. [eiser]. exploiteert een tuinbouwbedrijf aan de [locatie] in [woonplaats]. Het bedrijf heeft in totaal [locatie] kamers gerealiseerd voor de huisvesting van arbeidsmigranten die bij het bedrijf werkzaam zijn. In de loods aan de [locatie] kunnen 8 personen verblijven en in het pand aan de [locatie] kunnen 16 personen verblijven.
5. Het college heeft in augustus 2020 geconstateerd dat op de adressen arbeidsmigranten worden gehuisvest in strijd met het inpassingsplan ‘Tuinbouw Bommelwaard’. Daarom heeft het college aan [eiser]. en [eiser] op 12 maart 2021 een last onder dwangsom opgelegd, voor het beëindigen van de overtreding in de panden aan de [locatie] en [locatie]. Tegen die last onder dwangsom is geen beroep ingesteld zodat die last in rechte vast staat.
Bevoegdheid tot invordering
6. De rechtbank moet eerst beoordelen of het college bevoegd is om de dwangsom in te vorderen. De rechtbank stelt daarvoor de volgende feiten vast. De dwangsom is van rechtswege verbeurd op 5 juni 2021. Daarover verschillen partijen ook niet van mening. Het college is in zoverre bevoegd tot invordering.
Is de invorderingsbevoegdheid verjaard?
7. Eisers stellen dat de invorderingsbevoegdheid is verjaard omdat de aanmaning van 13 april 2022 door hen niet is ontvangen waardoor de verjaring niet tijdig is gestuit. Ter onderbouwing dat de brief van 13 april 2022 niet is ontvangen voeren eisers aan dat de brief niet in het dossier van de gemachtigde van eisers zit en dat de verzending via de ‘Track & Trace’ gegevens van PostNL niet kan worden achterhaald. Uit de verzendstatusinformatie kan namelijk worden afgeleid dat de zending is bezorgd bij Depot Den Bosch en dat een handtekening van de ontvanger ontbreekt.
7.1.
Uit artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat de bevoegdheid tot invordering van een dwangsom verjaart door verloop van een jaar na de dag waarop de dwangsom is verbeurd. In artikel 5:37a, van de Awb staat dat een beschikking tot invordering de verjaring stuit. In artikel 4:106 van de Awb staat dat de verjaring kan worden gestuit door een aanmaning.
7.2.
Het besluit tot invordering is genomen op 7 oktober 2021, uit artikel 5:37a, eerste lid, van de Awb volgt dat daardoor de verjaring is gestuit. De nieuwe verjaringstermijn van één jaar vangt aan op 8 oktober 2021. Volgens het college is op 13 april 2022 een aanmaningsbrief gestuurd aan eisers per reguliere en per aangetekende post, waardoor de verjaringstermijn op dat moment is gestuit. Vervolgens is op 5 april 2023 (ontvangen op 6 april 2023) de tweede aanmaningsbrief gestuurd aan eisers.
7.3.
De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat als een poststuk aangetekend is verzonden en de belanghebbende de ontvangst ervan ontkent, moet worden onderzocht of het stuk door PostNL op regelmatige wijze aan het adres van de belanghebbende is aangeboden. Deze jurisprudentie is ook van toepassing in het geval waarin geen afhaalbericht is achtergelaten, maar het poststuk volgens de gegevens van PostNL is uitgereikt aan een bewoner dan wel gebruiker van het adres. [1]
7.4.
Uit het Track & Trace bericht van 13 april 2022 blijkt dat de brief op 13 april 2022 is ontvangen door PostNL, dat de zending op 14 april 2022 om 07:39 is gesorteerd in het depot Den Bosch, daarna om 10:16 met de bezorger onderweg is en vervolgens om 12:43 is bezorgd. Op het bewijs is onder “zendingsgegevens” als ontvanger [eiser]., [locatie] te [woonplaats] opgenomen. In het vak ‘handtekening’ staat een verticale streep.
Naar het oordeel van de rechtbank is met het verzendbewijs aannemelijk gemaakt dat de aanmaningsbrief op 14 april 2022 is bezorgd op het adres van eisers. Bij locatie op het verzendbewijs staat Depot Den Bosch maar vanwege de adressering van de brief en het tijdsverschil tussen het vertrek van de bezorger en de bezorgtijd is het niet aannemelijk dat de brief bezorgd is bij het depot Den Bosch. Ook als de rechtbank ervan uitgaan dat de streep in het handtekeningvak geen handtekening is, zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de overige informatie uit het verzendbewijs niet juist is.
Dit betekent dat aannemelijk is geworden dat de brief op 14 april 2022 op regelmatige wijze is bezorgd en dat daarom wel tijdig de stuitingshandeling is verricht door het college. De rechtbank heeft daarom geen reden om aan te nemen dat de invorderingsbevoegdheid is verjaard. Het college is daarom bevoegd om de dwangsom van 12 maart 2021 in te vorderen.
Zijn er bijzondere omstandigheden om van invordering af te zien?
8. Bij een besluit over invordering van een verbeurde dwangsom moet aan het belang van die invordering veel gewicht worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van de oplegging van een last onder dwangsom. Ook de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb gaat hiervan uit. [2] Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dat verbeurde dwangsommen dus worden ingevorderd. Alleen in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien.
8.1.
Eisers stellen dat wat het college wilde bereiken met de last onder dwangsom, al is bereikt, omdat de overtreding inmiddels alsnog is beëindigd en een omgevingsvergunning is aangevraagd. Het invorderen van de dwangsom dient daarom verder geen doel. Gelet op het hele voortraject is invordering onevenredig omdat eisers met de Omgevingsdienst Rivierenland in overleg waren voor het aanvragen van een omgevingsvergunning en dit overleg abrupt is beëindigd door het besluit tot invordering.
8.2.
De rechtbank overweegt dat eisers geen bijzondere omstandigheden aanvoeren die het college verplichten om van invordering af te zien. In de uitspraak ARN 21/5169 tussen partijen is over de begunstigingstermijn geoordeeld dat het college een verlenging daarvan mocht weigeren. Dat de dwangsom is verbeurd en dat het college over is gegaan tot invordering is daarom geen bijzondere omstandigheid om van invordering af te zien. Ook de omstandigheid dat eisers een aanvraag omgevingsvergunning wilden indienen is onvoldoende voor het oordeel dat het college van invordering geheel of gedeeltelijk moet afzien. Tot slot is ook de omstandigheid dat de overtreding inmiddels alsnog beëindigd is geen reden op grond waarvan het college had moeten afzien van invordering. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 18 januari 2022 in stand blijft en het college bevoegd is om de dwangsom van € 30.000,- in te vorderen. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ABRvS, 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:778.
2.Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 115.
3.ABRvS, 20 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:852.