ECLI:NL:RBGEL:2023:6760

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
05/066578-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in Arnhem met gemeen gevaar voor goederen

Op 5 december 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting. De verdachte, geboren in 1968 en woonachtig in Arnhem, werd ervan beschuldigd op 28 november 2022 opzettelijk brand te hebben gesticht in drie geparkeerde voertuigen in Arnhem, wat gemeen gevaar voor goederen opleverde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de branden heeft aangestoken door de voertuigen te overgieten met een brandversnellend middel en deze in brand te steken. De betrokkenheid van de verdachte werd ondersteund door camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging en heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 180 uren. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden deels niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot immateriële schade, maar de rechtbank kende wel een bedrag van €150,00 toe aan materiële schade aan een van de benadeelde partijen. De rechtbank overwoog dat de brandstichting niet alleen materiële schade had veroorzaakt, maar ook gevoelens van angst en onveiligheid bij de buurtbewoners had opgeroepen. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden met middelengebruik en de impact van de straf op zijn woonsituatie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/066578-23
Datum uitspraak : 5 december 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1968 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. M.M.B.H. Snepvangers, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 november 2022 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht door een op/aan de Watermuntstraat (nabij perceel [nummer 1] ) geparkeerd staande personenauto (Seat Ibiza v.v.k. [kenteken 1] ) (deels) te overgieten met een brandversnellend middel en/of (daarbij) voornoemd brandversnellend met open vuur in aanraking te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto en/of (een) naast/nabij geparkeerd staande personenauto (Renault Clio v.v.k. [kenteken 2] ) en/of de aldaar aanwezige bestrating te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 28 november 2022 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht door een op/aan de Watermuntstraat (nabij perceel [nummer 1] ) geparkeerd staande personenauto (Volkswagen Passat v.v.k. [kenteken 3] ) (deels) te overgieten met een brandversnellend middel en/of (daarbij) voornoemd brandversnellend met open vuur in aanraking te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto en/of de aldaar aanwezige bestrating te duchten was;
3.
hij op of omstreeks 28 november 2022 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht door een op/aan de Pijlkruidstraat (nabij perceel [nummer 2] ) geparkeerd staande personenauto (Kia Picanto v.v.k. [kenteken 4] ) (deels) te overgieten met een brandversnellend middel en/of (daarbij) voornoemd brandversnellend met open vuur in aanraking te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto en/of de aldaar aanwezige bestrating te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de nacht van 28 november 2022 stonden er drie auto’s in brand in Arnhem. [2] Het betrof een Seat Ibiza voorzien van kenteken [kenteken 1] die geparkeerd stond aan de Watermuntstraat [3] , een Volkswagen Passat voorzien van kenteken [kenteken 3] die eveneens geparkeerd stond aan de Watermuntstraat, ter hoogte van perceel [nummer 1] [4] en een Kia Picanto voorzien van kenteken
[kenteken 4] die geparkeerd stond aan de Pijlkruidstraat, ter hoogte van perceel [nummer 2] . [5] Voor de Seat Ibiza stond een Renault Clio geparkeerd voorzien van kenteken [kenteken 5] , die aan de achterzijde schroeischade had als gevolg van de brand aan de Seat Ibiza. [6]
De voertuigen waren overgoten met een brandbare vloeistof. Dit was volgens bevelvoerder [bevelvoerder] van de brandweer Gelderland-Midden te zien door de brand op de lak van de voertuigen, de sporen in de richels van de voertuigen en de wijze waarop de brand over de voertuigen was verspreid. Dit gaf volgens [bevelvoerder] aanwijzing dat sprake was van brandstichting. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit, nu het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte degene is die op de camerabeelden te zien is.
Beoordeling door de rechtbank
Vaststaat dat er op 28 november 2022 brand heeft gewoed in de drie voertuigen genoemd in de tenlastelegging en dat het vierde genoemde voertuig (de Renault Clio) daardoor eveneens brandschade heeft opgelopen.
Is er sprake van brandstichting?
De rechtbank staat eerst stil bij de vraag of met betrekking tot deze autobranden sprake is geweest van brandstichting.
De politie heeft camerabeelden van de desbetreffende nacht bekeken en beschreven. De verbalisant beschrijft het volgende. Op het eerste beeld staat bovenin beeld ‘2022-11-28 05:30:04’. De tijd in de beelden loopt één uur voor op de werkelijke tijd. Op de beelden is aan de linkerzijde een gedeelte van de Pijlkruidstraat te zien. In het midden en rechts in beeld is de Watermuntstraat te zien. Van links naar rechts is de voorzijde van de woningen aan de Watermuntstraat [nummer 3] , [nummer 4] , [nummer 5] , [nummer 1] en [nummer 7] zichtbaar. Parallel aan de weg zijn parkeervakken waarop auto’s geparkeerd staan. Om 05:35:10 loopt er een persoon op de stoep op de Pijlkruidstraat, direct naast de woning aan de Watermuntstraat [nummer 3] . Verbalisant beschrijft de persoon als volgt:
  • breed postuur;
  • donkerkleurige capuchon over het hoofd;
  • donkerkleurige trui / jas;
  • grijskleurige broek;
  • donkerkleurige schoenen;
  • voorwerp in de linkerhand vast. Het is niet zichtbaar wat dit voorwerp is.
De persoon loopt de Watermuntstraat in. Om 05:35:24 uur verdwijnt de persoon uit beeld. Twee seconden later hoort verbalisant een knal, gevolgd door een tikkend geluid. Om 05:28:31 uur komt de persoon weer in beeld en loopt terug richting de Pijlkruidstraat. Om 05:38:48 uur steekt de persoon de Pijlkruidstraat over en verdwijnt uit het beeld. Een gedeelte van de persoon komt af en toe in beeld. De persoon staat dan op de weg aan de zijde van de parkeervakken. Op dat moment is er in de weerspiegeling van het raam van de Watermuntstraat [nummer 4] een flikkerend licht te zien, wat lijkt op brand. Dit is de weerspiegeling van de plek waar de persoon eerder vandaan kwam lopen, voordat de persoon naar de Pijlkruidstraat liep. Op diezelfde plek komt rook omhoog. De persoon komt op de Pijlkruidstraat weer in beeld en verbalisant ziet dat de persoon gebukt staat bij een auto. Verbalisant ziet dat de persoon na enkele seconden weer overeind staat en dat er op dat moment een lichtflits bij de genoemde auto te zien is. Om 05:39:26 steekt de persoon weer terug de straat over en loopt in de richting van de achterzijde van de woningen aan de Watermuntstraat [nummer 3] . Op dat moment hoort verbalisant een knal. Hierna ontbreekt er een deel, waarna de beelden verdergaan om 05:48:34 uur. Verbalisant ziet dat op de plekken waar de persoon is geweest, vlammen en rook zichtbaar zijn. Ook ziet zij vlammen aan de rechterzijde van het beeld, verderop de Watermuntstraat in. Verbalisant ziet dat er iemand uit de woning aan de Watermuntstraat [nummer 7] loopt in de richting van de straat. In de tussentijd loopt er verder niemand op straat.
Op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen trekt de rechtbank de conclusie dat er op 28 november 2022 (meermalen) brand is gesticht, door de drie voertuigen zoals ten laste gelegd te overgieten met een brandversnellende vloeistof en deze vloeistof aan te steken. De voertuigen zijn daardoor in brand gevlogen en een vierde auto (de Renault Clio) heeft eveneens brandschade opgelopen.
De betrokkenheid van verdachte
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte degene is die de branden heeft gesticht. Zij overweegt daarover als volgt.
Op het tweede beeld staat rechts bovenin ‘2022-11-28 05:48:58’. Verbalisant ziet dat een persoon om 05:50:14 van binnenuit de voordeur van de woning aan de Watermuntstraat [nummer 5] opent en naar buiten loopt. Verbalisant ziet dat de persoon in de voortuin blijft staan en naar de autobranden kijkt.
Op het derde beeld is te zien dat de persoon die uit de Watermuntstraat [nummer 5] komt, richting een geel voertuig loopt die geparkeerd staat in de Watermuntstraat. Verbalisant omschrijft de persoon als volgt:
  • man;
  • breed postuur;
  • weinig tot geen haar;
  • lichtkleurige trui;
  • grijskleurige broek.
Verbalisant beschrijft dat de man gelijkenissen heeft met de persoon op beeld 1. De broek die de persoon aan heeft komt overeen. Ook heeft de persoon in beeld 1 en de persoon in dit beeld hetzelfde typische loopje. Verder heeft de persoon op beeld 1 en de persoon in dit beeld tijdens het lopen de armen wat breder staan. Verbalisant vermoed dat de persoon in beeld 1 en de man in beeld 3 dezelfde persoon is. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de gele auto van hem is en dat hij de persoon is die op de camerabeelden uit de voordeur van de Watermuntstraat [nummer 5] kwam gelopen om te kijken wat er aan de hand was. [9]
[getuige] , wonende aan de Wederikstraat [nummer 8] , heeft het volgende verklaard. Hij heeft na de brandstichtingen zijn camerabeelden bekeken. Zijn camera was gericht in de richting van de brandende auto aan de Pijlkruidstraat. Op de beelden zag hij dat vanuit de poort een persoon kwam lopen. Hij zag binnen enkele seconden dat het [verdachte] was. Hij kent [verdachte] goed. [verdachte] komt zelfs bij hem over de vloer. Hij zag dat [verdachte] de brand stichtte. Hij herkende [verdachte] direct, het meest specifiek aan zijn sleutelbos. [verdachte] had zijn sleutelbos altijd aan een koord uit zijn rechterbroekzak hangen. [getuige] zag dit gelijk op de camerabeelden. Daarnaast herkende hij [verdachte] aan zijn postuur en aan zijn tred. [verdachte] liep op zijn dode gemakje. Ook herkende hij [verdachte] aan zijn kleding. Rondom huis droeg [verdachte] altijd een joggingbroek, aldus steeds getuige. [10]
Op grond van de beschrijving van de camerabeelden door de politie, de getuigenverklaring van [getuige] en de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte dat hij de persoon op de camerabeelden is die uit de voordeur van de Watermuntstraat [nummer 5] kwam gelopen om te kijken wat er aan de hand was, concludeert de rechtbank dat verdachte de persoon is op de camerabeelden die de branden heeft gesticht. De verbalisant beschrijft dat de persoon op beeld 1 dezelfde is als de persoon op beeld 3 die naar de gele auto loopt. Verdachte bevestigt dat hij degene is die na de brandstichtingen uit zijn woning komt gelopen, zoals te zien is op beeld 2, en dat de gele auto van hem is. Op die beelden draagt hij dezelfde grijze broek als de persoon op beeld 1. Bovendien benoemt verbalisant dat de persoon op beide beelden een opvallend loopje heeft. [getuige] herkent verdachte - die een bekende van hem is – eveneens aan zijn loopje en aan zijn joggingbroek. Ook op andere specifieke punten wordt verdachte door [getuige] herkend, namelijk de sleutelbos en zijn postuur. Op het moment dat de branden worden gesticht, zijn er geen andere personen op de camerabeelden te zien dan verdachte. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte op de camerabeelden te zien is, terwijl hij de branden sticht. Het door de raadsvrouw gevoerde verweer dat verdachte niet herkend kan worden op basis van de camerabeelden, wordt met het voorgaande weerlegd.
Gemeen gevaar voor goederen
Op grond van de vaststaande feiten heeft de rechtbank hiervoor al geconcludeerd dat de branden zijn gesticht door een brandversnellende vloeistof aan te steken. Hierdoor zijn de drie genoemde voertuigen in brand gevlogen en is er schade ontstaan aan een vierde voertuig. De handelingen van verdachte leverden aldus gemeen gevaar voor deze vier voertuigen op.
De rechtbank kan op basis van het dossier echter niet vaststellen dat er ook gevaar te duchten was voor de aanwezige bestrating, zodat verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting, zoals ten laste gelegd onder feiten 1, 2 en 3.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks28 november 2022 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht door een
op/aan de Watermuntstraat
(nabij perceel [nummer 1] )geparkeerd staande personenauto (Seat Ibiza v.v.k. [kenteken 1] ) (deels) te overgieten met een brandversnellend middel en
/of(daarbij) voornoemd brandversnellend
middelmet open vuur in aanraking te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto en
/of(een)
naast/nabij geparkeerd staande personenauto (Renault Clio v.v.k. [kenteken 2] )
en/of de aldaar aanwezige bestratingte duchten was;
2.
hij op
of omstreeks28 november 2022 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht door een
op/aan de Watermuntstraat (nabij perceel [nummer 1] ) geparkeerd staande personenauto (Volkswagen Passat v.v.k. [kenteken 3] ) (deels) te overgieten met een brandversnellend middel en
/of(daarbij) voornoemd brandversnellend
middelmet open vuur in aanraking te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto
en/of de aldaar aanwezige bestratingte duchten was;
3.
hij op
of omstreeks28 november 2022 te Arnhem opzettelijk brand heeft gesticht door een
op/aan de Pijlkruidstraat (nabij perceel [nummer 2] ) geparkeerd staande personenauto (Kia Picanto v.v.k. [kenteken 4] ) (deels) te overgieten met een brandversnellend middel en
/of(daarbij) voornoemd brandversnellend
middelmet open vuur in aanraking te brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde personenauto
en/of de aldaar aanwezige bestratingte duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten en/of omissies voorkomen, zijn die fouten en/of omissies in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3, telkens:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daaraan dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Verzocht wordt die bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis als die straf niet naar behoren wordt verricht. De tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, dient op de taakstraf in mindering te worden gebracht. Het opleggen van een contactverbod, zoals verzocht door de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , acht de officier van justitie niet nodig, nu zowel verdachte als de benadeelde partijen geen behoefte hebben aan contact. Tot slot wordt verzocht het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, dan heeft de raadsvrouw (subsidiair) verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen, dan wel (meer subsidiair) een taakstraf van maximaal 80 uren of een geldboete met daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf. De raadsvrouw heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie ten aanzien van het verzoek om oplegging van een contactverbod, te meer nu dit praktisch moeilijk uitvoerbaar is, aangezien partijen buren van elkaar zijn.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich in de nacht van 28 november 2022 schuldig gemaakt aan brandstichting waardoor drie auto’s in brand zijn gevlogen in de buurt waar hij woont in Arnhem. Door zijn handelen heeft verdachte zijn buurtgenoten niet alleen materiële schade toegebracht, maar heeft hij ook gevoelens van angst en onveiligheid bij hen veroorzaakt. Zij lagen immers nietsvermoedend te slapen die nacht en de brandende auto’s stonden - zoals te zien is op de foto’s in het dossier – dicht bij hun woningen geparkeerd. Verdachte woont nog altijd bij de slachtoffers in de buurt. De ernst van deze gedragingen rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren niet is veroordeeld tot onherroepelijke straffen.
Uit het reclasseringsrapport van 8 november 2023 volgt dat sprake is van een verstoorde relatie met een aantal buren. Dit is ter terechtzitting ook naar voren gekomen. De reclassering beschrijft verder dat sprake is van instabiliteit op meerdere leefgebieden bij verdachte, waarbij het middelengebruik en het psychosociaal functioneren de grootste zorgen geven. Bij een bewezenverklaring zijn deze factoren mogelijk van invloed geweest op het delictgedrag. Als gevolg van een ribfractuur was werken niet mogelijk voor verdachte, waardoor van een zinvolle dagbesteding op het moment van rapporteren geen sprake was. De reclassering beschrijft dat verdachte na zijn negentiende jaar dakloos raakte en verslaafd raakte aan middelen. Destijds was sprake van verwervingscriminaliteit. Vanaf 1996 is verdachte geheel abstinent geraakt van drugs. De reclassering vermoedt dat het alcoholgebruik mogelijk ernstiger is dan verdachte haar wil doen laten geloven. Gelet op zijn ontkennende proceshouding kan de reclassering niet inschatten of verdachte ten tijde van het tenlastegelegde onder invloed van middelen verkeerde, maar dit kan ook niet worden uitgesloten. Ook het risico op recidive kan door de proceshouding van verdachte niet worden ingeschat. Bij een veroordeling adviseert de reclassering de oplegging van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie middelengebruik, het meewerken aan middelencontrole, een ambulante behandeling ten aanzien van middelen en dagbesteding.
Het voorgaande schept voor de rechtbank een zorgelijk beeld, waarbij alcoholgebruik vermoedelijk een rol speelt. Het is positief dat verdachte met de reclassering meewerkt, maar de rechtbank heeft - evenals de reclassering - de indruk gekregen dat verdachte tot nu toe niet het achterste van zijn tong heeft laten zien. Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in dit geval niet passend. Een gevangenisstraf zou vergaande consequenties hebben. Verdachte zou mogelijk opnieuw dakloos raken, waardoor zijn problemen zullen verergeren. De rechtbank ziet zowel in het belang van de maatschappij als in het belang van verdachte de noodzaak tot structuur, een zinvolle dagbesteding en hulpverlening. Zij zal daarom het advies van de reclassering overnemen en aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 maanden, met een proeftijd van 3 jaren. Aan deze voorwaardelijke straf worden de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering. Vanwege de ernst van de feiten zal de rechtbank daarnaast nog een taakstraf opleggen van 180 uren, bij niet correct verrichten te vervangen door 90 dagen hechtenis. De tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt daarop in mindering gebracht.
Door de officier van justitie is gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard. Bewezen is dat het handelen van verdachte gemeen gevaar voor goederen opleverde. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat er gevaar bestond voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals vereist ingevolge artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de bijzondere voorwaarden daarom niet dadelijk uitvoerbaar verklaren.
Namens de benadeelde partijen (de heer en mevrouw [benadeelde 2] en de heer en mevrouw [benadeelde 1] ) is verder verzocht een contactverbod op te leggen aan verdachte. Ter terechtzitting is gebleken dat zowel verdachte als de benadeelde partijen geen contact met elkaar wensen te hebben. De rechtbank ziet daarom - mede gelet op de praktische uitvoerbaarheid, nu partijen buurtgenoten van elkaar zijn - geen noodzaak een contactverbod op te leggen en zal hiervan af zien.
Gezien de op te leggen straf zal de rechtbank tot slot het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
de heer en mevrouw [benadeelde 1] vorderen in totaal € 2.000,00 aan smartengeld (per persoon een bedrag van € 1.000,00);
de heer en mevrouw [benadeelde 2] vorderen in totaal € 3.420,00 bestaande uit:
o € 1.420,00 aan materiële schade (gederfde inkomsten, zonnebril en kleding);
o € 2.000,00 aan smartengeld (per persoon een bedrag van € 1.000,00);
3) [benadeelde 4] vordert in totaal € 1.846,00 aan materiële schade (schade auto),
telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is door de benadeelde partijen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het door meneer en mevrouw [benadeelde 2] en meneer en mevrouw [benadeelde 1] gevorderde bedrag aan smartengeld dient te worden gematigd tot € 750,00 per persoon.
Voor de door de heer en mevrouw [benadeelde 2] gevorderde kosten voor de zonnebril acht de officier van justitie een bedrag van € 25,00 passend en voor de kleding een bedrag van
€ 50,00. De officier van justitie stelt dat de kosten voor gederfde inkomsten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De benadeelde partijen dienen voor wat betreft deze gevorderde schadepost niet-ontvankelijk in hun vordering te worden verklaard.
Ten aanzien van de door [benadeelde 4] gevorderde reparatiekosten heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat hij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De kosten zijn niet onderbouwd en/of concreet gemaakt en de benadeelde heeft de auto ook niet laten repareren. De officier van justitie heeft gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen met betrekking tot de bedragen die volgens haar kunnen worden toegewezen en om deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft primair verzocht de vorderingen van de benadeelde partijen af te wijzen, nu verdachte moet worden vrijgesproken.
Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat de vorderingen tot immateriële schade van de benadeelde partijen de heer en mevrouw [benadeelde 1] en de heer en mevrouw [benadeelde 2] onvoldoende onderbouwd zijn. De gestelde schade wordt betwist en een nadere onderbouwing hiervan zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. Verzocht wordt om de vorderingen tot immateriële schade af te wijzen dan wel partijen niet-ontvankelijk te verklaren in deze vorderingen. Meer subsidiair wordt verzocht de bedragen te matigen, nu de door de benadeelden aangevoerde jurisprudentie niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval.
Verder heeft de verdediging gesteld dat niet vast is komen te staan dat er daadwerkelijk gederfde inkomsten zijn geweest, zoals gevorderd door de heer en mevrouw [benadeelde 2] . De schadepost is onvoldoende onderbouwd. Mocht de rechtbank de schade toewijzen, dan wordt door de verdediging verzocht het bedrag te matigen, nu mevrouw [benadeelde 2] slechts 37,5 uren heeft gewerkt en geen 40 uren.
Betwist wordt verder dat de zonnebril en kleding in de auto van de heer en mevrouw [benadeelde 2] lagen. Bovendien ontbreken aankoopnota’s. Verzocht wordt om de vordering af te wijzen dan wel de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering. Mocht de rechtbank de vordering toewijzen, dan wordt verzocht het toe te wijzen bedrag te matigen.
Tot slot heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat benadeelde [benadeelde 4] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering bij het ontbreken van een onderbouwing.
Overweging van de rechtbank
Smartengeld [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
Namens zowel de heer en mevrouw [benadeelde 1] als de heer en mevrouw [benadeelde 2] is een bedrag aan immateriële schade (smartengeld) gevorderd ter hoogte van € 1.000,00 per persoon.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het gaat daarbij om een limitatief aantal gronden.
Namens de voornoemde benadeelde partijen is gesteld dat de aard en de ernst van de brandstichtingen met zich brengen dat sprake is van een aantasting in persoon op andere wijze als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW.
De rechtbank overweegt dat van een ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ sprake is indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen of in het geval sprake is van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Van een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht, is in dit geval geen sprake. Voor de constatering dat sprake is van geestelijk letsel (in dit geval gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid), zal degene die zich hierop beroept voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat door het bewezenverklaarde psychische schade is ontstaan. Dit geestelijk letsel dient de rechtbank op basis van objectieve maatstaven te kunnen vaststellen. De rechtbank constateert dat de benadeelde partij geen objectieve concrete gegevens heeft gesteld op basis waarvan eventueel geestelijk letsel kan worden vastgesteld.
Indien die concrete gegevens niet zijn gesteld, kunnen de aard en de ernst van de normschending al dan niet in combinatie met de gestelde gevolgen daarvan voor de benadeelden meebrengen dat de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze kan worden aangenomen. De bewezenverklaarde brandstichtingen aan de auto’s zijn naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf echter een onvoldoende ernstige normschending om reeds daarom de aantasting in de persoon op andere wijze aan te nemen. Voorts geldt dat indien dit wordt beoordeeld tezamen met de door de benadeelde gestelde gevoelens van angst, onveiligheid en onzekerheid, dit oordeel niet anders wordt. Daarvoor zijn de door de benadeelde gestelde gevolgen onvoldoende concreet.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen tot smartengeld.
Materiële schade de heer en mevrouw [benadeelde 2]
Door de heer en mevrouw [benadeelde 2] is gesteld dat er ten tijde van de brand een zonnebril en kleding in de auto lagen. De rechtbank acht dit aannemelijk en gaat hiervan uit. Nu er geen bonnetjes (meer) voorhanden zijn, zal de rechtbank gebruikmaken van haar schattingsbevoegdheid bij het bepalen van het te vergoeden bedrag. Ter vervanging van de zonnebril zal een bedrag worden toegewezen van € 50,00. Voor de kleding zal een bedrag worden toegewezen ter hoogte van € 100,00.
Verder is door de heer en mevrouw [benadeelde 2] gesteld dat zij een week lang niet hebben kunnen werken na de autobranden, waardoor inkomsten zijn gederfd. De rechtbank kan op basis van de aangeleverde stukken echter niet vaststellen dat dit inderdaad het geval is geweest. Het aanleveren van een nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering.
Materiële schade [benadeelde 4]
heeft een bedrag gevorderd ter hoogte van € 1.846,00 aan reparatiekosten. Op basis van het dossier staat voor de rechtbank vast dat de auto van [benadeelde 4] als gevolg van de brandstichting (feit 1) beschadigd is. De gevorderde kosten zijn echter niet onderbouwd met stukken, bijvoorbeeld door het overleggen van een schadetaxatie of een prijsopgave voor reparatie. De rechtbank zal [benadeelde 4] daarom niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot materiële schade.
Conclusie
De rechtbank wijst aan benadeelde partij [benadeelde 2] een bedrag toe van € 150,00 aan materiële schade.
Voor het overige worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun (respectievelijke) vorderingen. De benadeelden kunnen zich hiermee nog wel tot de burgerlijke rechter wenden.
Over het toegewezen bedrag is verdachte wettelijke rente verschuldigd vanaf 28 november 2022.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf, te weten
4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
• stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
• stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich uiterlijk binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij IrisZorg op het adres Nieuwe Oeverstraat 65 te Arnhem. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zo lang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie Leefstijl 24/7 of een andere gedragsinterventie die gericht is op verslaving en middelengebruik, te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen die gedurende deze gedragsinterventie door de trainer/begeleider zullen worden gegeven;
- verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- indien middelencontrole aanleiding geeft tot zorgen, verdachte zich dan laat behandelen door Iriszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter dan de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die door de zorgverlener in dat kader worden gegeven;
- indien de reclassering dat nodig vindt, verdachte zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
• stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
• geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 legt op een
taakstraf van 180 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslissing ten aanzien van de benadeelde partijen de heer en mevrouw [benadeelde 1]
 verklaart de benadeelde partijen de heer en mevrouw [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
Beslissingen ten aanzien van de benadeelde partijen de heer en mevrouw [benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde onder feit 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen de heer en mevrouw [benadeelde 2] van € 150,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partijen de heer en mevrouw [benadeelde 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partijen de heer en mevrouw [benadeelde 2] , een bedrag te betalen van € 150,00 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 3 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissingen ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde 4]
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.A. van den Toorn (voorzitter), mr. E.S.M. van Bergen en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 december 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023025338, gesloten op 13 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen (melding autobranden), p. 24.
3.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 3] , p. 33.
4.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , p. 37.
5.Proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , p. 35.
6.Proces-verbaal van bevindingen (melding autobranden), p. 24.
7.Proces-verbaal van bevindingen (contact bevelhebber brandweer), p. 31.
8.Proces-verbaal van bevindingen (beschrijving camerabeelden), p. 77-78.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 21 november 2023.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , aanvullend proces-verbaal d.d. 3 april 2023.