ECLI:NL:RBGEL:2023:6759

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 december 2023
Publicatiedatum
13 december 2023
Zaaknummer
C/05/407049 / HA ZA 22-341
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burenrecht en verkrijgende verjaring bij inbreuk op eigendomsrecht en gebruiksrecht van grond

In deze zaak, die op 13 december 2023 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee partijen over de eigendomsgrenzen van percelen grond. De eisers, erfgenamen van een eerdere eigenaar, stellen dat de gedaagden inbreuk maken op hun eigendomsrecht en gebruiksrecht door een houtwal aan te leggen en een afrastering te plaatsen die volgens hen op hun grond staat. De gedaagden, die in 1993 eigenaar zijn geworden van hun perceel, beweren dat zij de grondstrook al sinds die tijd in gebruik hebben en dat zij door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de betwiste grond. Tijdens de procedure is gebleken dat een van de gedaagden is overleden, maar de procedure is voortgezet op naam van de oorspronkelijke partijen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de kadastrale grens tussen de percelen van de eisers en gedaagden loopt zoals door het Kadaster is aangewezen, maar het geschil betreft of deze grens ook de eigendomsgrens is. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden te goeder trouw zijn en dat zij de betwiste grond door verkrijgende verjaring hebben verworven. De eisers hebben onvoldoende bewijs geleverd dat de gedaagden inbreuk maken op hun eigendomsrecht. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van verkrijgende verjaring in burenrechtelijke geschillen en de noodzaak voor eisers om hun rechten goed te onderbouwen met bewijs. De rechtbank concludeert dat de gedaagden, door het langdurig gebruik van de grond en de goede trouw, recht hebben op de betwiste strook grond.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/407049 / HA ZA 22-341
Vonnis van 13 december 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.C. Haulussy te Rotterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. T.H. Liebregts te Arnhem.
Partijen zullen hierna [gezamenlijke eisers] en [gezamenlijke gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 17 mei 2023
  • het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling van 19 juli 2023
  • de akte eiswijziging van de zijde van [gezamenlijke eisers]
  • de akte inhoudende reactie op eiswijziging van de zijde van [gezamenlijke gedaagden]
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partij [gedaagde 2] gedurende de procedure is komen te overlijden. Naar aanleiding daarvan is niet om schorsing van de procedure verzocht, zodat de procedure op naam van de oorspronkelijke partijen wordt voortgezet (artikel 225 Rv).
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gezamenlijke gedaagden] zijn op 1 november 1993 eigenaar geworden van het woonhuis met tuin, erf en weiland gelegen aan de [adres] , welk perceel kadastraal bekend is als [perceel(nr)s] .
2.2.
[gezamenlijke eisers] zijn in 2002 - als erfgenamen van een eerdere eigenaar - eigenaar geworden van de percelen, kadastraal aangeduid als [perceel(nr)s] .
2.3.
[gezamenlijke gedaagden] hebben op 19 mei 2005 de eigendom verkregen van het ten oosten van hun perceel [perceel(nr)s] gelegen perceel dat kadastraal bekend is als [perceel(nr)s] .
2.4.
[gezamenlijke gedaagden] hebben op 14 juli 2005 het perceel dat kadastraal bekend is als [perceel(nr)s] in eeuwigdurende erfpacht gekregen. Dit perceel ligt ten westen van de woning van [gezamenlijke gedaagden]
2.5.
Tussen de percelen van [gezamenlijke eisers] met de nummers [perceel(nr)s] enerzijds en de ten zuiden van deze percelen gelegen percelen van [gezamenlijke gedaagden] met de nummers [perceel(nr)s] staat een hekwerk. Dit hekwerk (bestaande uit palen en prikkeldraad) loopt door langs het perceel kadastraal aangeduid als [perceel(nr)s] (dat in eigendom is van Rijkswaterstraat). Dit gedeelte van het hek scheidt het perceel van Rijkswaterstaat van het aan [gezamenlijke gedaagden] verpachte perceel [perceel(nr)s] .
2.6.
[gezamenlijke gedaagden] hebben in 2008 een houtwal aangelegd ter hoogte van de grens tussen hun percelen en de percelen van [gezamenlijke eisers] en Rijkswaterstaat. De houtwal staat - ten opzichte van de percelen van [gezamenlijke gedaagden] - grotendeels op de kadastrale percelen met de nummers [perceel(nr)s] en vrijwel geheel op het perceel met het nummer [perceel(nr)s] .
2.7.
Op 28 oktober 2021 heeft het Kadaster op verzoek van [gezamenlijke eisers] een grensreconstructie verricht met betrekking tot de percelen met de nummers [perceel(nr)s] . Daarbij is de grens aangewezen
“van oost naar west: bestaande ijzeren buis, 2 ijzeren buizen, spijker (in voet boom) en vervolgens 2 ijzeren buizen.”
2.8.
[gezamenlijke eisers] hebben bij brief van 15 december 2021 -onder verwijzing naar de resultaten van de grensreconstructie- aan [gezamenlijke gedaagden] medegedeeld dat de feitelijke grens tussen de percelen niet overeenkomt met de kadastrale grens en dat [gezamenlijke gedaagden] inbreuk maken op hun eigendomsrecht op de percelen [perceel(nr)s] en hun gebruiksrecht met betrekking tot perceel [perceel(nr)s] . [gezamenlijke eisers] hebben daarbij [gezamenlijke gedaagden] gesommeerd om de houtwal te verwijderen.
2.9.
[gezamenlijke gedaagden] hebben aan deze sommatie en aan de op 18 januari 2022 herhaalde sommatie niet voldaan.

3.De vordering

3.1.
[gezamenlijke eisers] vorderen -na wijziging van eis- dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
a. voor recht zal verklaren dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen van [gezamenlijke eisers] en [gezamenlijke gedaagden] tevens de eigendomsgrens is,
b. [gezamenlijke gedaagden] zal gebieden om de houtwal op de grond die in eigendom toebehoort aan [gezamenlijke eisers] en op de grond waarvan [gezamenlijke eisers] het vruchtgebruik hebben te verwijderen en deze grond schoon en vrij van wortels op te leveren aan [gezamenlijke eisers] alsmede de afrastering met de coniferen te verwijderen tot aan de kadastrale erfgrens,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,-- per dag dat [gezamenlijke gedaagden] niet aan in gebod voldoet,
c. [gezamenlijke gedaagden] zal veroordelen in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het te wijzen vonnis.
3.2.
[gezamenlijke eisers] baseren hun vorderingen tegen de achtergrond van de vaststaande feiten op de navolgende stellingen.
Naast de eigendom van de percelen [perceel(nr)s] hebben zij een recht van vruchtgebruik ten aanzien van perceel [perceel(nr)s] .
[gezamenlijke gedaagden] hebben het perceel [perceel(nr)s] omstreeks 2008 gekocht. Rond die aankoop heeft er een meting door het Kadaster plaatsgevonden aan de oostkant van de door [gezamenlijke gedaagden] te kopen/gekochte percelen. Dit stuk grond grenst aan de achterkant van perceel [perceel(nr)s] . De gebruikersgrens van perceel [perceel(nr)s] stond toen ruim twee meter op perceel [perceel(nr)s] en dat moeten [gezamenlijke gedaagden] gelet op die meting door het kadaster hebben geweten.
[gezamenlijke gedaagden] hebben in 2008 zonder vooroverleg met [gezamenlijke eisers] een houtwal aangeplant, waarmee [gezamenlijke gedaagden] nog verder op de grond van [gezamenlijke eisers] zijn gekomen. Daarbij hebben [gezamenlijke gedaagden] een afrastering tegen een boom geplaatst, waardoor de boom ineens achter de afrastering stond. Die boom stond in 2002 1,5 meter op perceel [perceel(nr)s] . [gezamenlijke gedaagden] hebben in 2010 de afrastering nogmaals 1,5 meter verplaatst, waardoor de boom nog eens 1,5 meter verder op de door [gezamenlijke gedaagden] in gebruik genomen grond kwam te staan.
De afrastering die er nu staat, stond voordien op de percelen waarvan zij eigenaar zijn en het perceel waarvan zij het recht van vruchtgebruik hebben. [gezamenlijke eisers] zijn dus grond kwijtgeraakt. De houtwal van [gezamenlijke gedaagden] staat grotendeels op de percelen van [gezamenlijke eisers] . Het gedeelte van de houtwal ter hoogte van perceel [perceel(nr)s] staat volledig op dat perceel, waarvan [gezamenlijke eisers] het vruchtgebruik hebben.
[gezamenlijke gedaagden] maken op onrechtmatige wijze inbreuk op hun eigendomsrecht en hun recht van vruchtgebruik, aldus [gezamenlijke eisers] .

4.Het verweer

4.1.
[gezamenlijke gedaagden] concluderen dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gezamenlijke eisers] niet-ontvankelijk zal verklaren in hun vorderingen dan wel deze vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [gezamenlijke eisers] in de kosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
4.2.
[gezamenlijke gedaagden] voeren als verweer aan dat toen zij in 1993 eigenaar werden van hun woning op perceel [perceel(nr)s] de situatie al was zoals hij nu is in die zin dat het hekwerk, dat de feitelijke erfgrens markeert met de percelen van [gezamenlijke eisers] , toen al op dezelfde plek stond. Zij hebben het hek nooit verplaatst. Zij hebben de grondstrook voor zover deze ligt op de percelen [perceel(nr)s] al sinds 1993 in gebruik. De grondstrook aan de kant van [gezamenlijke gedaagden] is nooit toegankelijk geweest voor [gezamenlijke eisers]
[gezamenlijke gedaagden] bezitten de grondstrook aan hun kant van het hekwerk te goeder trouw al gedurende meer dan tien jaren, zodat [gezamenlijke gedaagden] door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de strook grond die loopt over de percelen [perceel(nr)s] . Omdat zij de strook al meer dan 20 jaar in bezit hebben is tevens sprake van bevrijdende verjaring. Er is geen noodzaak om een dwangsom op te leggen, althans dient de dwangsom te worden gematigd.
5. De beoordeling
5.1.
[gezamenlijke gedaagden] betwisten niet dat de kadastrale grens tussen de percelen van [gezamenlijke eisers] met de nummers [perceel(nr)s] en hun percelen met de nummers [perceel(nr)s] loopt zoals deze door het Kadaster is aangewezen. Het geschil gaat over de vraag of de kadastrale grens tevens de eigendomsgrens aangeeft.
5.2.
Met betrekking tot perceel nummer [perceel(nr)s] hebben [gezamenlijke eisers] zich in de dagvaarding en ter zitting op het standpunt gesteld dat zij daarover een gebruiksrecht hebben. In de gewijzigde eis wordt gesproken over vruchtgebruik. In de akte eiswijziging wordt niet gesteld op welk moment dat recht van vruchtgebruik op perceel [perceel(nr)s] zou zijn gevestigd. Een notariële akte waarin zo’n recht wordt gevestigd is niet in het geding gebracht. [gezamenlijke gedaagden] hebben in hun akte inhoudende reactie op eiswijziging het gestelde recht van vruchtgebruik betwist. Daarop hebben [gezamenlijke eisers] gesteld dat hun rechtsvoorganger, van wie zij hun percelen geërfd hebben, met Rijkswaterstaat een gebruiksovereenkomst heeft gesloten met betrekking tot perceel [perceel(nr)s] ; er zou dus geen sprake zijn van een (zakelijk) recht van vruchtgebruik maar van een aan de rechtsvoorganger van [gezamenlijke eisers] verleend persoonlijk recht. Namens [gezamenlijke eisers] is op de mondelinge behandeling echter ook gezegd dat de overeenkomst met Rijkswaterstaat niet op [gezamenlijke eisers] is overgegaan als onderdeel van de nalatenschap. De betreffende overeenkomst is ook niet in het geding gebracht, terwijl dit, zeker gelet op de eerdere betwisting door [gezamenlijke gedaagden] wel van [gezamenlijke eisers] had mogen worden verwacht. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [gezamenlijke eisers] onvoldoende duidelijk en onderbouwd hebben gesteld dat zij met betrekking tot perceel [perceel(nr)s] over enig recht van gebruik beschikken. Alleen al daarom moeten de vorderingen, voor zover die betrekking hebben op perceel [perceel(nr)s] , worden afgewezen.
5.3.
In deze is dan enkel nog van belang de vraag of [gezamenlijke gedaagden] , zoals [gezamenlijke eisers] stellen, inbreuk hebben gemaakt op het eigendomsrecht van [gezamenlijke eisers] met betrekking tot een gedeelte van de percelen [perceel(nr)s] .
5.4.
Die vraag beantwoordt de rechtbank ontkennend, omdat [gezamenlijke gedaagden] naar het oordeel van de rechtbank door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de betwiste grondstrook. Daartoe is het volgende redengevend.
5.5.
[gezamenlijke gedaagden] stellen dat het hek staat op de plaats waar dat hek in 1993, toen zij eigenaar werden van het perceel met het nummer [perceel(nr)s] , ook al stond. [gezamenlijke gedaagden] stellen dat zij dat hek nooit hebben verplaatst. Ter onderbouwing van die stelling hebben [gezamenlijke gedaagden] in hun conclusie van antwoord duidelijke foto’s opgenomen die hun stelling, dat zij het hek niet hebben verplaatst, lijken te ondersteunen.
5.6.
[gezamenlijke eisers] betwisten dat het hek niet is verplaatst. Volgens hen hebben [gezamenlijke gedaagden] het hek tweemaal verplaatst, waarmee het hek op hun percelen kwam te staan. Zij hebben ter onderbouwing van hun stelling weliswaar diverse foto’s overgelegd, maar uit die foto’s kan de rechtbank niet vaststellen dat de hek na 1993 is verplaatst. Meer in het bijzonder geldt dit voor de stelling van [gezamenlijke eisers] dat de boom die op hun terrein stond door verplaatsing van het hek ineens achter het hek kwam te staan.
Deze -door [gezamenlijke gedaagden] gemotiveerd bestreden- stelling van [gezamenlijke eisers] wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
5.7.
[gezamenlijke gedaagden] stellen dat er in de leveringsakte geen kaartje was opgenomen, zodat zij in 1993 mochten uitgaan van de feitelijke situatie, waarbij het hek de feitelijke erfgrens markeerde. Dit is door [gezamenlijke eisers] niet bestreden. Ook voeren [gezamenlijke gedaagden] aan dat aan hen in 1993 werd geleverd een woonhuis met schuur, erf, tuin, uitweg en bouwland. De feitelijke situatie gaf geen reden tot twijfel. De omstreden grondstrook vormt optisch en feitelijk één geheel met hun overige eigendommen. Zij mochten ervan uitgaan dat de betreffende grondstrook aan hen was geleverd en zij zijn de betreffende grondstrook ook gaan gebruiken. Zij hebben een houtwal aangeplant aan hun kant van het hekwerk, aldus nog steeds [gezamenlijke gedaagden]
5.8.
In de stellingen van [gezamenlijke gedaagden] ligt besloten dat het hek door één van de rechtsvoorgangers van [gezamenlijke gedaagden] is geplaatst. Het plaatsen en handhaven van een omheining (het hek) is naar verkeersopvattingen als bezitsdaad aan te merken. Daarmee wordt immers een exclusief gebruik van de grond aan de voorzijde van het hek mogelijk waarmee de pretentie van eigendom door de niet-rechthebbende ( [gezamenlijke gedaagden] en hun rechtsvoorganger) duidelijk wordt.
De rechtbank verbindt aan de stellingen van [gezamenlijke gedaagden] de conclusie dat [gezamenlijke gedaagden] toen zij op 1 november 1993 eigenaar werden van perceel nummer [perceel(nr)s] het gebruik van de betreffende strook hebben voortgezet als ware het een onderdeel van het door hen gekochte perceel. Daarmee hebben [gezamenlijke gedaagden] tevens het bezit verkregen van de betreffende strook grond die is gelegen op de percelen waarvan [gezamenlijke eisers] in 2002 eigenaar zijn geworden. [gezamenlijke gedaagden] mochten zich dan ook redelijkerwijze beschouwen als rechthebbende van de betreffende strook grond. [gezamenlijke eisers] hebben -tegen de achtergrond van het feit dat het hek sinds 1993 niet is verplaatst- onvoldoende gemotiveerd gesteld dat bij [gezamenlijke gedaagden] ten tijde van de verkrijging van het bezit de goede trouw heeft ontbroken. Op grond van artikel 3:118 lid 2 BW wordt een bezitter, indien hij eenmaal te goeder trouw is, geacht dit te blijven. Dit is een onweerlegbaar wettelijk vermoeden.
[gezamenlijke gedaagden] zijn de betreffende strook grond nadat zij het bezit daarvan hadden verworven gaan gebruiken. Zij hebben op die strook in 2008 een houtwal aangeplant (eveneens een bezitsdaad) en zij gebruiken een gedeelte van de grond als opslag. Omdat er geen feiten zijn gesteld waaruit volgt dat er onderbrekingen zijn geweest van het bezit van de omstreden grondstrook door [gezamenlijke gedaagden] (afgezien van de hiervoor al verworpen stellingen over verplaatsing van het hekwerk), gaat de rechtbank ervan uit dat dit bezit onafgebroken is geweest.
5.9.
Gelet op het voorgaande hebben [gezamenlijke gedaagden] grond van het bepaalde in artikel 3:99 BW op 1 november 2003 door verkrijgende verjaring (waarvoor een termijn geldt van 10 jaar) de eigendom verkregen van de betreffende strook grond.
5.10.
Alleen al om die reden is de - door [gezamenlijke gedaagden] gemotiveerd betwiste- stelling van [gezamenlijke eisers] dat [gezamenlijke gedaagden] in ieder geval in 2008 wisten dat het hek op de grond van [gezamenlijke eisers] stond, niet relevant.
5.11.
Het bewijsaanbod van [gezamenlijke eisers] heeft betrekking op de grensreconstructie die op 28 oktober 2021 heeft plaatsgevonden. Aangezien [gezamenlijke gedaagden] in 2003 reeds door verkrijgende verjaring eigenaar zijn geworden van de omstreden grondstrook, wordt dit bewijsaanbod bij gebrek aan belang gepasseerd.
5.12.
Dit betekent dat de vordering, strekkende tot een verklaring voor recht dat kadastrale erfgrens tussen de percelen van [gezamenlijke eisers] en [gezamenlijke gedaagden] tevens de eigendomsgrens is, niet voor toewijzing vatbaar is.
In het verlengde daarvan wordt de vordering tot verwijdering van de houtwal afgewezen. Hetzelfde geldt voor de vordering om de afrastering te verplaatsen naar de kadastrale erfgrens. Met betrekking tot de coniferen stellen [gezamenlijke gedaagden] dat deze zich bevinden op het terrein van [gezamenlijke eisers] , en dat is door [gezamenlijke eisers] niet betwist. Daarom is er geen grondslag om [gezamenlijke gedaagden] te veroordelen om deze coniferen te verplaatsen, zodat ook die vordering zal worden afgewezen.
5.13.
[gezamenlijke eisers] worden als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten (inclusief de nakosten).
5.14.
De kantonrechter heeft in het vonnis in het bevoegdheidsincident van
3 augustus 2022 beslist dat de beslissing omtrent proceskosten van het incident wordt genomen door de rechtbank. Aangezien [gezamenlijke gedaagden] het bevoegdheidsincident terecht hebben opgeworpen zullen [gezamenlijke eisers] worden veroordeeld in de kosten van het incident. Dit betreft het salaris van de aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] in het bevoegdheidsincident opgetreden gemachtigde. De rechtbank zal dit salaris vaststellen conform het liquidatietarief dat geldt voor zaken die bij de kantonrechter worden aangebracht.
5.15.
De proceskosten aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] worden tot op deze uitspraak als volgt vastgesteld:
griffierecht € 314,00
salaris gemachtigde (incident) € 264,00
salaris advocaat (hoofdzaak) € 1.495,00 ( 2,5 punt x tarief II € 598,00 )
nakosten
€ 173,00
Totaal € 2.246,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [gezamenlijke eisers] af,
6.2.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaald de ander in zoverre is bevrijd, in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] ,
tot op heden vastgesteld op € 2.246,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
6.3.
als [gezamenlijke eisers] niet tijdig aan de veroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend, dan moeten [gezamenlijke eisers] € 90,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
6.4.
veroordeelt [gezamenlijke eisers] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn voldaan,
6.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Boerwinkel en in het openbaar uitgesproken op
13 december 2023.