Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 17 mei 2023
- het proces-verbaal van descente en mondelinge behandeling van 19 juli 2023
- de akte eiswijziging van de zijde van [gezamenlijke eisers]
- de akte inhoudende reactie op eiswijziging van de zijde van [gezamenlijke gedaagden]
2.De feiten
“van oost naar west: bestaande ijzeren buis, 2 ijzeren buizen, spijker (in voet boom) en vervolgens 2 ijzeren buizen.”
3.De vordering
a. voor recht zal verklaren dat de kadastrale erfgrens tussen de percelen van [gezamenlijke eisers] en [gezamenlijke gedaagden] tevens de eigendomsgrens is,
4.Het verweer
Deze -door [gezamenlijke gedaagden] gemotiveerd bestreden- stelling van [gezamenlijke eisers] wordt dan ook als onvoldoende onderbouwd gepasseerd.
De rechtbank verbindt aan de stellingen van [gezamenlijke gedaagden] de conclusie dat [gezamenlijke gedaagden] toen zij op 1 november 1993 eigenaar werden van perceel nummer [perceel(nr)s] het gebruik van de betreffende strook hebben voortgezet als ware het een onderdeel van het door hen gekochte perceel. Daarmee hebben [gezamenlijke gedaagden] tevens het bezit verkregen van de betreffende strook grond die is gelegen op de percelen waarvan [gezamenlijke eisers] in 2002 eigenaar zijn geworden. [gezamenlijke gedaagden] mochten zich dan ook redelijkerwijze beschouwen als rechthebbende van de betreffende strook grond. [gezamenlijke eisers] hebben -tegen de achtergrond van het feit dat het hek sinds 1993 niet is verplaatst- onvoldoende gemotiveerd gesteld dat bij [gezamenlijke gedaagden] ten tijde van de verkrijging van het bezit de goede trouw heeft ontbroken. Op grond van artikel 3:118 lid 2 BW wordt een bezitter, indien hij eenmaal te goeder trouw is, geacht dit te blijven. Dit is een onweerlegbaar wettelijk vermoeden.
[gezamenlijke gedaagden] zijn de betreffende strook grond nadat zij het bezit daarvan hadden verworven gaan gebruiken. Zij hebben op die strook in 2008 een houtwal aangeplant (eveneens een bezitsdaad) en zij gebruiken een gedeelte van de grond als opslag. Omdat er geen feiten zijn gesteld waaruit volgt dat er onderbrekingen zijn geweest van het bezit van de omstreden grondstrook door [gezamenlijke gedaagden] (afgezien van de hiervoor al verworpen stellingen over verplaatsing van het hekwerk), gaat de rechtbank ervan uit dat dit bezit onafgebroken is geweest.
€ 173,00