ECLI:NL:RBGEL:2023:6548

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
1 december 2023
Zaaknummer
425657
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing van conservatoir beslag in kort geding met betrekking tot nalatenschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin [eisende partij] verzocht om opheffing van conservatoir beslag dat door [gedaagde partij] was gelegd op de woning van erflater. De zaak betreft een geschil over de nalatenschap van de op 14 januari 2023 overleden erflater, die [eisende partij] bij testament tot enig erfgename had benoemd. [gedaagde partij] en zijn broer, [naam 1], hebben conservatoir beslag gelegd op de woning van erflater, omdat zij aanspraak maken op hun legitieme portie uit de nalatenschap. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [eisende partij] niet heeft voldaan aan de criteria voor opheffing van het beslag, aangezien zij niet in staat is om zekerheid te stellen voor de vordering van [gedaagde partij]. Bovendien is het beslag niet onnodig, omdat het dient ter waarborging van de vordering van [gedaagde partij]. De vorderingen van [eisende partij] zijn afgewezen, en zij is veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde partij].

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/425657 / KG ZA 23-354
Vonnis in kort geding van 23 november 2023
in de zaak van
[eisende partij],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. M.J. Germs te Nijmegen,
tegen

1.[gedaagde partij] ,

te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. G.H.J. Spee te Nijmegen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 6,
- de akte met producties 1 tot en met 6 zijdens [gedaagde partij] van 31 oktober 2023,
- de akte met productie 7 van 31 oktober 2023 zijdens [gedaagde partij] ,
- de akte vermeerdering van eis met producties 7 tot en met 9 van 31 oktober 2023 zijdens [eisende partij] ,
- de akte met producties 10 tot en met 14 van 31 oktober 2023 zijdens [eisende partij] ,
- de mondelinge behandeling gehouden op 1 november 2023,
- de pleitnota van [eisende partij] ,
- de pleitnota van [gedaagde partij] ,
- de aanhouding op verzoek van partijen voor schikkingsonderhandelingen,
- de akte waarin door [eisende partij] verzocht wordt om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 14 januari 2023 is de heer [erflater] (hierna: erflater of vader) overleden. Erflater was gehuwd met [erflaatster] (hierna: erflaatster of moeder) die op 31 juli 2008 is overleden. [gedaagde partij] en zijn broer, [naam 1] (hierna: [naam 1] ), zijn zonen van erflater en erflaatster.
2.2.
Erflater heeft [eisende partij] bij testament van 14 juli 2017 benoemd tot zijn enig erfgename, executeur en afwikkelingsbewindvoerder van zijn nalatenschap. Op 26 januari 2023 heeft [eisende partij] haar benoeming tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder aanvaard en bij akte van 31 januari 2023 heeft zij tevens de nalatenschap beneficiair aanvaard.
2.3.
Op 6 januari 2023 heeft [eisende partij] met erflater een geregistreerd partnerschap gesloten.
2.4.
[gedaagde partij] heeft op 24 januari 2023 conservatoir beslag gelegd op de woning van erflater aan de [adres+plaats] (hierna: de woning). De voorzieningenrechter heeft de vordering bij het verlenen van het verlof begroot op € 392.000,00.
2.5.
Vervolgens hebben [gedaagde partij] en [naam 1] [eisende partij] op 6 februari 2023 gedagvaard. In deze procedure hebben zij onder meer betaling van hun opeisbare vorderingen op hun vader uit hoofde van de nalatenschap van moeder gevorderd. [eisende partij] heeft in deze procedure in reconventie de vaststelling van de omvang van de legitimaire aanspraken van [gedaagde partij] en [naam 1] , de veroordeling van [naam 1] tot betaling van € 45.770,00 en opheffing van het beslag gelegd op 24 januari 2023 gevorderd. De mondelinge behandeling van deze procedure staat gepland op 21 november 2023 en zal plaatsvinden bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen.
2.6.
Op 26 oktober 2023 hebben [gedaagde partij] en [naam 1] een tweede conservatoir beslag gelegd op de woning. Het tweede beslag ziet op de nalatenschap van erflater en in het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag hebben zij het volgende opgenomen:
Nalatenschap vader
6. In de nalatenschap van hun vader maken verzoekers aanspraak op hun legitieme portie. Deze legitimaire aanspraken zijn als gevolg van een kort voor het overlijden gesloten huwelijk van hun vader met verweerster, niet opeisbaar (ex art 4:82 BW)
Niet-opeisbaarheid ter discussie
7. Verzoekers betwisten de niet-opeisbaarheid van hun aanspraken. Zij hebben namelijk ernstige twijfels over wilsbekwaamheid van hun vader op het moment dat hij zijn huwelijk sloot met verweerster. (…)

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert – na vermeerdering van eis – dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het door [gedaagde partij] gelegde conservatoir beslag op de woning opheft onder de opschortende voorwaarde dat ten behoeve van [gedaagde partij] een bedrag van € 387.213,31 wordt voldaan, althans het beslag opheft onder zodanige voorwaarden als de voorzieningenrechter juist acht,
2. [gedaagde partij] veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de door de voorzieningenrechter te bepalen wijze van opheffing van het beslag op straffe van een aan [eisende partij] te betalen dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat aan die veroordeling niet wordt voldaan,
3. [gedaagde partij] veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen vonnis zijn onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan opheffing van het op 26 oktober 2023 (mede) door hem gelegde conservatoir beslag op de woning, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag dat aan die veroordeling niet wordt voldaan,
4. [gedaagde partij] verbiedt opnieuw beslag te leggen op de woning en/of de koopsom of onder de notaris, zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000,00.
5. [gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 14 dagen na betekening van het te wijzen vonnis.
3.2.
[eisende partij] legt aan haar vorderingen – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag. Ten aanzien van het eerste gelegde beslag is zij bereid om een bedrag van € 387.213,31 aan [gedaagde partij] te voldoen. De beslagen staan echter aan de voldoening van dit bedrag in de weg omdat de nalatenschap onvoldoende liquide middelen bevat en [eisende partij] de woning niet te gelde kan maken. Daarnaast is de particuliere financier die zij heeft gevonden, slechts bereid een hypotheekrecht te vestigen indien de woning vrij is van beslagen. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat het beslag onnodig is. Voorts gebruikt [gedaagde partij] het beslag enkel om [eisende partij] onder druk te zetten om met de door hem gewenste afwikkeling akkoord te gaan of om een hogere wettelijke rente te kunnen claimen, hetgeen onrechtmatig is. Het beslag is apert onredelijk, nu het ook in het belang van [gedaagde partij] is om het beslag op te heffen. Voor wat betreft het tweede gelegde beslag geldt dat het hieraan ten grondslag gelegde ingeroepen recht ondeugdelijk is. Het was de uitdrukkelijke wens van erflater om met [eisende partij] een geregistreerd partnerschap aan te gaan en hij was op dat moment niet wilsonbekwaam, aldus [eisende partij] .
3.3.
[gedaagde partij] voert – zakelijk weergegeven – het volgende verweer. Allereerst ontbreekt het spoedeisend belang. De bodemprocedure, waarin door de rechtbank eveneens het beslag wordt beoordeeld, vindt op 21 november 2023 – dus op korte termijn – plaats. Niet valt in te zien welk zwaarwichtig belang [eisende partij] heeft bij voortijdige opheffing van de beslagen. [gedaagde partij] heeft daarentegen wel een zwaarwichtig belang, zijn verhaalsmogelijkheden moeten immers gewaarborgd blijven. Daarnaast bestaat er ten aanzien van de vordering die ten grondslag ligt aan het eerste gelegde beslag een verschil van mening over de verschuldigdheid van de wettelijke rente van ruim € 15.000,00, waarover niet de voorzieningenrechter maar de bodemrechter een knoop zal moeten doorhakken. Bovendien is het tweede beslag is gelegd door zowel [gedaagde partij] als [naam 1] . Nu [naam 1] niet door [eisende partij] in dit kort geding is opgeroepen, dient zij ten aanzien van haar vordering tot opheffing van het tweede beslag niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus [gedaagde partij] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het vereiste spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de aard van de vorderingen.
4.2.
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de door [eisende partij] gelegde beslagen moeten worden opgeheven. De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen, indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter bij een opheffingsvordering altijd de belangen van partijen dient af te wegen.
4.3.
Gelet op de erkenning van [eisende partij] – dat [gedaagde partij] een opeisbare vordering van € 387.213,31 op de nalatenschap heeft – en niet is gebleken dat zij in staat is om op een andere wijze – zoals het stellen van een bankgarantie – zekerheid voor dit bedrag te stellen, is niet voldaan aan de in 4.1 genoemde criteria. Bovendien dient [eisende partij] bij toewijzing onder opschortende voorwaarde, zoals door haar gevorderd, eerst over te gaan tot betaling alvorens het beslag wordt opgeheven. Nu haar stellingen juist inhouden dat zij daartoe niet in staat is zonder opheffing van het beslag, heeft zij bij toewijzing van een dergelijke vordering geen belang zoals bedoeld in artikel 3:303 BW. Of [eisende partij] naast het hiervoor genoemde bedrag nog wettelijke rente verschuldigd is, is evenmin van belang. Immers strekt het beslag (voornamelijk) tot waarborg voor de voldoening van het bedrag waarover partijen het eens zijn. Tegen deze achtergrond ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor opheffing van het eerste beslag.
4.4.
Een belangenafweging maakt het voorgaande niet anders. Weliswaar heeft [eisende partij] toegelicht dat de door haar benaderde particuliere financier geen hypotheekrecht wil vestigen zolang er een beslag op de woning rust, maar [gedaagde partij] heeft daartegen aangevoerd dat niet is gebleken dat het aanbod van deze financier na 21 november 2023 niet meer geldt. Omdat de mondelinge behandeling in de bodemprocedure, waar ook het beslag aan bod zal komen, op het moment van vonnis wijzen in dit kort geding al heeft plaatsgevonden, ziet de voorzieningenrechter op grond van de belangenafweging evenmin aanleiding om tot opheffing van het eerste beslag over te gaan. De vorderingen onder 1 en 2 zullen daarom worden afgewezen.
4.5.
Nu [eisende partij] – desgevraagd – bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft toegelicht geen belang te hebben bij opheffing van het tweede beslag indien haar verzoek tot opheffing van het eerste beslag wordt afgewezen, zullen de overige vorderingen eveneens worden afgewezen.
4.6.
[eisende partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde partij] worden begroot op:
- griffierecht
314,00
- salaris advocaat
697,00
Totaal
1.011,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij] af,
5.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.011,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2023.
1780