ECLI:NL:RBGEL:2023:6486

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 november 2023
Publicatiedatum
29 november 2023
Zaaknummer
C/05/426696
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over stalking van CBR medewerkers en de afweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 november 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) en twee gedaagden, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2]. Het CBR vorderde maatregelen tegen de gedaagden wegens het schenden van de privacy van haar medewerkers door het publiceren van persoonsgegevens en het volgen van deze medewerkers. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden inbreuk maakten op de persoonlijke levenssfeer van de medewerkers van het CBR door artikelen te publiceren waarin deze medewerkers met naam en foto werden genoemd, en door hen te volgen en te filmen. De rechtbank benadrukte dat de privacy van de medewerkers zwaarder weegt dan het recht van de gedaagden om misstanden aan de kaak te stellen. De voorzieningenrechter heeft de gedaagden geboden om binnen 24 uur alle persoonsgegevens van de website [naam website 1] te verwijderen en hen verboden om in de toekomst dergelijke gegevens te publiceren zonder toestemming van de betrokken medewerkers. Tevens zijn er dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan deze geboden voldoen. De rechtbank heeft de vorderingen van het CBR grotendeels toegewezen en de gedaagden in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/426696 / KZ ZA 23-167
Vonnis in kort geding van 30 november 2023
in de zaak van
CENTRAAL BUREAU RIJVAARDIGHEIDSBEWIJZEN,
te Rijswijk,
eisende partij,
hierna te noemen: het CBR,
advocaat: mr. J.S. Bierens te Den Haag,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1]
verschenen in persoon
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
verschenen in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte wijziging van eis van het CBR
- de mondelinge behandeling van 16 november 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de pleitnota van het CBR
- de pleitnota van [gedaagde sub 1]
- de pleitnota van [gedaagde sub 2] .

2.De feiten

2.1.
Het CBR is een zelfstandig bestuursorgaan met onder meer als taak de rijvaardigheid van personen te bevorderen. In het kader van die taak worden rijexamens afgenomen, bestaande uit een theoretisch examen en een examenrit. Bij een examenrit bestuurt de examenkandidaat de auto onder toezicht van een examinator.
Het CBR maakt voor die examens onder meer gebruik van een examenlocatie te [plaats 2] aan de [adres examenlocatie ] , hierna ook de examenlocatie.
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft met zijn besloten vennootschap [autorijschool ged 1] een autorijschool in (de omgeving van) [plaats 1] geëxploiteerd.
2.3.
Volgens [gedaagde sub 1] zijn er veel misstanden in de autorijschoolwereld en binnen het CBR. Sinds in ieder geval het voorjaar van 2021 voert [gedaagde sub 1] online en fysiek actie tegen het CBR, waarbij hij zijn pijlen met name richt op (de medewerkers van) de examenlocatie in [plaats 2] . Omdat hij daarbij volgens het CBR ook na herhaalde waarschuwingen heeft volhard in het overtreden van de voor rijopleiders geldende reglementen, heeft zij per 7 december 2021 de met [gedaagde sub 1] bestaande inschrijfovereenkomst beëindigd en hem de toegang tot de examenlocatie ontzegd.
2.4.
Bij op tegenspraak gewezen vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 10 maart 2023 is het aan [gedaagde sub 1] -op straffe van verbeurte van een dwangsom- verboden examenritten te volgen of te spotten op een wijze die het normale verkeer frustreert, waaronder in ieder geval moet worden begrepen het structureel en onafgebroken achtervolgen van examenritten. Ook is het hem verboden aan de examenritten deelnemende personen herkenbaar op camera in beeld te brengen, tenzij hij van deze personen toestemming heeft gekregen of anderszins op grond van de AVG tot de verwerking van die beelden gerechtigd zou zijn.
De vorderingen tegen [autorijschool ged 1] zijn afgewezen.
2.5.
Sinds eind juli/begin augustus 2023 is op de website [naam website 1] (hierna ook: [naam website 1] ) een aantal artikelen geplaatst waarin medewerkers van de examenlocatie met naam en toenaam worden genoemd en (in een aantal gevallen) met een herkenbare foto staan afgebeeld.
2.6.
Sinds september 2023 houden [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zich (weer) zeer regelmatig op bij de examenlocatie. Zij maken onder meer met zogenaamde bodycams opnames van aankomende en vertrekkende medewerkers van het CBR en volgen examenritten met een cameravoertuig, een personenauto met een 360-graden camera gemonteerd op het dak. Het CBR heeft in deze activiteiten en in de daardoor ontstane onrust onder haar medewerkers aanleiding gezien de examenlocatie tijdelijk te sluiten.
2.7.
Bij brieven van 9 oktober 2023 heeft het CBR [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verzocht en zo nodig gesommeerd vóór 16 oktober 2023 de namen en andere persoonsgegevens van CBR-medewerkers zonder bestuurlijke positie uit de berichten op de website [naam website 1] te verwijderen en te bevestigen dat zij deze verwijderd zullen houden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden ook gesommeerd te bevestigen dat zij CBR-medewerkers zonder bestuurlijke positie niet langer in hun werkomgeving of op de route daartussen in beeld zullen brengen dan wel opzoeken, achtervolgen of ongewenst aanspreken, tenzij die betreffende medewerker daar schriftelijk toestemming voor heeft gegeven. Aangekondigd wordt dat in het geval niet aan de sommaties wordt voldaan, het CBR een kort geding aanhangig zal maken.
2.8.
[naam website 1] heeft op haar site een afschrift van deze brief van 9 oktober 2023 van de advocaat van het CBR geplaatst en een brief aan die advocaat van diezelfde datum. Deze laatste brief is geschreven op briefpapier van [naam website 1] en ondertekend door
“Redactie [naam website 1]
[gedaagde sub 2] /freelance-redacteur (…)”
[gedaagde sub 2] schrijft daarin dat de veronderstelling dat hij de bewuste artikelen heeft gepubliceerd onjuist is en dat hij geen eindredacteur is.
2.9.
Op 10 dan wel 14 oktober 2023 is op [naam website 1] een artikel geplaatst met als kop:
“Cameraploegen naar huisadressen CBR examinatoren!”
Het artikel vervolgt met:
“Zodra de dagvaarding voor het aangekondigde Kort Geding bij [gedaagde sub 2] aan de voordeur wordt afgegeven zal onze redactie zogenaamde ENG camera teams naar de woonadressen van de vijf, van schendingen van de ambtseed, beschuldigde examinatoren sturen. eerst om zogenaamde sfeerbeelden te maken, daarna met een verslaggever om ze voor de voordeur te bevragen naar hun rol in de angstcultuur. De ‘Alberto Stegeman methode’. (…)”Bij het bericht staan portretfoto’s van vijf medewerkers van het CBR, een daarvan met een zwart balkje voor de ogen.
2.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben niet voldaan aan de sommaties van 9 oktober 2023.

3.Het geschil

3.1.
CBR vordert na wijziging van eis, samengevat, dat de voorzieningenrechter [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op straffe van een dwangsom
-gebiedt om van de website [naam website 1] en eventuele andere websites, waaronder ook begrepen social media alle namen, foto’s, afbeeldingen, portretten of andere persoonsgegevens te (doen laten) verwijderen van de in de producties 17, 18, 27, 28, 30, 31, 33, 39, 40, 41 en 42 genoemde en/of afgebeelde (oud-)medewerkers van het CBR, alsmede van andere (oud-)medewerkers van het CBR zonder hoge bestuurlijke functie,
- verbiedt op [naam website 1] en eventuele andere website(s) of op social media publicaties te (doen laten) plaatsen waarin namen, afbeeldingen, foto’s, portretten of andere persoonsgegevens van de hiervoor bedoelde (oud-)medewerkers van het CBR,
- verbiedt deze (oud-)medewerkers voor of in de directe omgeving van CBR-locaties, in hun woonomgeving of op weg naar hun werk of naar hun werkomgeving dan wel op een andere locatie op te (doen laten) wachten, te (doen laten) benaderen, de weg te (doen laten) versperren of te (doen laten) achtervolgen,
- verbiedt deze (oud-)medewerkers voor of in de directe omgeving van CBR-locaties, in hun woonomgeving of op weg naar hun werk of naar hun werkomgeving dan wel op een andere locatie te (doen laten) fotograferen of te (doen laten) filmen en
- gebiedt zich voor vragen aan het CBR in het kader van hun toekomstige publicaties nog slechts schriftelijk dan wel per e-mail te richten aan het adres [e-mailadres]
3.2.
CBR legt aan de vordering in het licht van de vaststaande feiten ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van (oud)-medewerkers van CBR zonder publieke functie of bekendheid door artikelen te publiceren op social media en op hun website waarin deze mensen met naam, toenaam en foto’s in verband worden gebracht met allerlei lichtzinnige en ernstige beschuldigingen over het CBR. Ook schenden zij de privacy van deze (oud-)medewerkers door hen op hun werk op te wachten, de weg te versperren of te achtervolgen, hen ongevraagd te fotograferen of te filmen en door aan te kondigen hen thuis of op weg naar huis of werk met draaiende camera op te zoeken. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] handelen daarmee in strijd met de wet en in strijd met wat maatschappelijk betaamt. Zij frustreren de goede taakuitoefening van de medewerkers van het CBR. Het CBR heeft een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen, omdat het onrechtmatig handelen sinds augustus 2023 in ernst en frequentie is toegenomen en voortdurend schade veroorzaakt. Door het treffen van de gevorderde voorzieningen moet aan de bij voortduring onrechtmatige gedragingen van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een eind worden gemaakt en ieuw onrechtmatig handelen voorkomen worden.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren ieder voor zich verweer. Zij concluderen tot afwijzing van de vorderingen van CBR.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 1] heeft aangevoerd dat hij alleen een conceptdagvaarding heeft ontvangen die gericht is aan [gedaagde sub 1] . De dagvaarding is betekend aan het adres in [plaats 1] , waar hij al enige tijd niet meer is geweest, aldus [gedaagde sub 1] .
Dat is echter geen reden de zaak voor wat [gedaagde sub 1] betreft aan te houden. [gedaagde sub 1] is bij de mondelinge behandeling verschenen. De inhoud van de definitieve dagvaarding is nagenoeg gelijk aan de conceptdagvaarding, waarmee [gedaagde sub 1] al voor 2 november 2023 bekend was.
Ook heeft [gedaagde sub 1] aangevoerd dat hij niet in staat is geweest zich goed voor te bereiden. Hij was tot en met 10 november in het buitenland, wat hij de rechtbank heeft laten weten. Hij is geïndiceerd met PTSS en is daardoor niet in staat alles goed op te nemen.
De dagvaarding met 38 producties is op 2 november 2023 betekend aan het woonadres van [gedaagde sub 1] . Daarin is [gedaagde sub 1] opgeroepen voor de behandeling van de zaak op 16 november 2023. [gedaagde sub 1] heeft dus voldoende gelegenheid gehad een advocaat in te schakelen om zijn belangen te behartigen. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening en risico.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat het CBR bevoegd is een vordering in te stellen om haar (oud-)werknemers te beschermen tegen (dreigend) onrechtmatig handelen dat verband houdt met de werkzaamheden die die (oud-)werknemers voor het CBR verrichten of hebben verricht. Is dat (dreigend) onrechtmatig handelen aannemelijk, dan heeft het CBR er een spoedeisend belang bij dat daaraan een einde wordt gemaakt.
4.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben betwist dat zij hebben meegewerkt aan de publicaties van foto’s en persoonsgegevens van medewerkers van het CBR op de website [naam website 1] en dat zij invloed hebben op wat er op deze website wordt geplaatst. Deze betwisting houdt, gelet op het volgende, geen stand.
[gedaagde sub 1] heeft bij de mondelinge behandeling erkend dat hij de bron is van op de site geplaatste artikelen over het CBR en dat hij daarvoor foto’s van medewerkers van het CBR heeft aangeleverd. In de artikelen op de site wordt naar hem verwezen en wordt hij uitvoerig geciteerd. Onderwerp van de publicaties is steeds de strijd die [gedaagde sub 1] tegen het CBR voert over de gang van zaken bij examenritten. Vast staat dat de website aanvankelijk op naam van [gedaagde sub 1] stond. Voor zijn verklaring dat hij afstand heeft genomen van de site is geen steun te vinden in de ook recent nog daarop geplaatste artikelen. Daar komt bij dat [gedaagde sub 1] bij zijn strijd tegen het CBR sinds enige tijd wordt bijgestaan door [gedaagde sub 2] , die volgens het Nederlandse domeinnaamregister SIDN nu technisch en administratief contactpersoon is van de website. [gedaagde sub 2] is voorzitter van de [naam vereniging] , volgens hem de initiatiefnemer van de site. Ter zitting heeft hij verklaard dat hij artikelen voor de website schrijft en dat hij de redactie uit zijn naam brieven laat schrijven.
Dit alles maakt het aannemelijk dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de betreffende persoonsgegevens en foto’s van medewerkers van het CBR op de website hebben geplaatst en dat zij het in hun macht hebben deze van de website te (laten) halen.
4.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat het vermelden van persoonsgegevens en het plaatsen van foto’s van medewerkers van het CBR bij de artikelen op [naam website 1] hen als journalist is toegestaan om misstanden bij het CBR aan de kaak te stellen.
Bij de beoordeling van dit verweer dient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang dat de betreffende medewerkers hebben bij het respecteren van hun privacy, zoals dat gewaarborgd is in onder meer in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en anderzijds het algemeen belang dat misstanden aan het licht worden gebracht. In dit verband geldt dat artikel 10 EVRM aan journalisten een verdergaande bescherming dan gewone burgers biedt in verband met hun rol in een democratische samenleving om misstanden aan het licht te brengen.
Bij die afweging moet onderscheid gemaakt worden tussen de organisatie die verweten wordt zich schuldig te maken aan misstanden en de individuele (oud-)medewerkers van die organisatie. Vast staat dat de (oud-)medewerkers waarvan namen en foto’s zijn gepubliceerd geen hoge bestuurlijke of leidinggevende functie binnen het CBR hebben en ook niet als zodanig bekend zijn of de bekendheid hebben gezocht. Zij voer(d)en als examinator of kringcoördinator/examenmanager slechts het beleid van hun werkgever uit. Hun recht op eerbiediging van hun persoonlijke levenssfeer weegt daarom zwaarder dan dat van personen die wel in de schijnwerpers staan of het beleid van de organisatie (kunnen) bepalen. Zou voor het aan de kaak stellen van het CBR nodig zijn het feitelijk handelen van haar individuele medewerkers te belichten, dan kan dat zonder voor- en achternamen van de betreffende medewerker te publiceren. Ook voor journalisten geldt dat de privacy van personen niet verder mag worden aangetast dan in het kader van de berichtgeving redelijkerwijs noodzakelijk is. Niet valt in te zien hoe een onderzoek naar misstanden bij het CBR gediend wordt door het publiceren van persoonsgegevens en (portret-)foto’s van haar medewerkers. De inbreuk die [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] maken op de privacy van die medewerkers staat dan ook niet in redelijke verhouding tot het maatschappelijk belang dat zij met hun publicaties beogen te dienen en is daarom onrechtmatig. Dat de betreffende medewerkers ernstig worden beschadigd door de vaak tendentieuze publicaties is evident en door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet weersproken.
4.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen daarom geboden worden alle namen, foto’s, afbeeldingen, portretten of andere persoonsgegevens van de betreffende medewerkers te verwijderen van de website [naam website 1] . De vordering [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te gebieden de publicaties ook op eventuele andere websites of op social media te verwijderen zal worden afgewezen, omdat het CBR daar onvoldoende voor heeft gesteld. Ook de vordering hen te gebieden deze gegevens van eventuele andere (voormalige) examinatoren en examenmanagers van het CBR en andere (oud-)medewerkers van het CBR zonder hoge bestuurlijke functies te verwijderen is om die reden niet voor toewijzing vatbaar.
De vordering [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verbieden namen, foto’s, afbeeldingen, portretten of andere persoonsgegevens van de betreffende medewerkers te (laten) plaatsen op [naam website 1] en op eventuele andere websites of social media zal wel worden toegewezen. De aankondiging op [naam website 1] dat ook via de aan [gedaagde sub 1] toebehorende website [naam website 2] ambtenaren zullen worden aangesproken rechtvaardigt een dergelijk verbod. Niet uitgesloten kan worden dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] na het treffen van deze voorzieningen hun pijlen zullen richten op andere (oud-)medewerkers van het CBR. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] wordt daarom ook verboden persoonsgegevens te publiceren van andere medewerkers van het CBR zonder bestuurlijke functies. Dit verbod geldt niet als de betreffende medewerkers expliciet toestemming voor die publicatie hebben gegeven.
4.6.
Aan het gebod de gegevens te verwijderen zal een dwangsom van € 5.000,00 verbonden worden. Aan het verbod nog persoonsgegevens te publiceren zal een dwangsom van € 500,00 per dag verbonden worden voor iedere overtreding van dit verbod. De hoogte van deze dwangsommen lijkt voorlopig een voldoende prikkel tot nakoming. De dwangsommen zullen aan een maximum verbonden worden. Leidt het verbeuren van dwangsommen niet tot beëindiging van het onrechtmatig handelen door [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] dan kan het CBR de voorzieningenrechter te vragen hogere dwangsommen op te leggen of een andere voorziening te treffen.
4.7.
Het CBR vordert onder II b en c dat het [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verboden wordt de (oud-) medewerkers voor of in de directe omgeving van CBR-locaties, in hun woonomgeving of op weg naar hun werk of naar hun werkomgeving dan wel op een andere locatie op te (doen laten) wachten, te (doen laten) benaderen, de weg te (doen laten) versperren of te (doen laten) achtervolgen, te (doen laten) fotograferen of te (doen laten) filmen.
Aanleiding daarvoor is de aankondiging op [naam website 1] dat
“(…) zodra de dagvaarding voor het aangekondigde Kort Geding bij [gedaagde sub 2] aan de voordeur wordt afgegeven”camerateams naar de woonadressen van vijf medewerkers van het CBR zullen worden gestuurd om hen bij hun voordeur te bevragen over
“hun rol in de angstcultuur bij het CBR”. Nadat de dagvaarding aan [gedaagde sub 2] is uitgebracht is op [naam website 1] een artikel gepubliceerd met als kop:
“Ultimatum Kort Geding voorbij!”Volgens dit artikel beschouwt de redactie van [naam website 1] de dreiging met een kort geding als pure intimidatie en belemmering van de persvrijheid en zal zij direct na ontvangst van de dagvaardingen starten met de bevraging van ‘de Vijf” buiten het CBR terrein. Met ‘de Vijf” doelt [naam website 1] op vijf examinatoren van het CBR waarvan een portretfoto bij het artikel staat vermeld.
4.8.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten dat zij examinatoren van het CBR hebben opgewacht en gevolgd zijn naar hun woning. Zij stellen dat zij maar een keer enkele minuten achter een examinator aan hebben gereden, omdat zij in de -achteraf onjuist gebleken- veronderstelling verkeerden dat hij wel met hen wilde praten over misstanden bij het CBR.
Tegenover deze betwisting staat de verklaring van de examinatoren van het CBR die als productie 20 door het CBR in het geding is gebracht. Daarin schrijven zij onder meer:
“(…) Na afloop van de werkdag stond [gedaagde sub 1] , of één van zijn compagnons, ons weer op te wachten, om vervolgens iemand uit te kiezen die hij ging achtervolgen richting huis. (…)”
Zij schrijven verder:
“Dit gedrag is zeer intimiderend en geeft stress. De spanning om wat we zouden aantreffen op ons werk en de stress die het geeft omdat je naar je huis gevolgd zou kunnen worden, was niet meer werkbaar. (…)”
Het CBR heeft daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] haar medewerkers naar hun huisadres hebben gevolgd en dat dit als zeer bedreigend is ervaren door die medewerkers. Dat op [naam website 1] is gedreigd examinatoren tot aan hun woning te achtervolgen en hen aan hun voordeur ten overstaan van draaiende camera’s aan te spreken, staat vast. Mede gelet op het verband dat gelegd wordt met de dagvaarding van [gedaagde sub 2] voor dit kort geding is voldoende aannemelijk dat deze dreigementen op [naam website 1] van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] afkomstig zijn.
Het beroep dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ook in dit verband hebben gedaan op de vrijheid van een journalist om misstanden te openbaren, wordt verworpen. Als leidraad voor journalisten geldt dat zij personen niet langdurig mogen lastig vallen, hinderlijk volgen of schaduwen. Weliswaar wordt in de Leidraad van de Raad voor de Journalistiek de kanttekening gemaakt dat het afwijken van deze norm gerechtvaardigd kan worden wanneer er evident sprake is van een misstand én wanneer dit noodzakelijk is om de desbetreffende kwestie aan de orde te stellen, maar die situatie doet zich hier niet voor. De misstanden waarover [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] willen publiceren worden immers volgens hen niet begaan door de individuele examinatoren, maar door het CBR. Evenmin is het voor het aan de orde stellen van die beweerdelijke misstanden noodzakelijk dat examinatoren van het CBR achtervolgd worden en ten overstaan van een draaiende camera aan hun huisadres bevraagd worden.
De vordering [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te verbieden om -kort gezegd- medewerkers van het CBR te achtervolgen en te filmen zal daarom worden toegewezen.
Ook aan dit verbod zal een dwangsom verbonden worden. Een dwangsom van € 500,00 voor iedere keer dat in strijd met dit verbod wordt gehandeld, lijkt voorlopig voldoende te zijn.
4.9.
De vordering [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] te gebieden zich voor vragen aan het CBR in het kader van hun toekomstige publicaties nog slechts schriftelijk dan wel per e-mail te richten aan het adres [e-mailadres] zal worden afgewezen, omdat voor een dergelijk gebod de rechtsgrond ontbreekt.
4.10.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn in het ongelijk gesteld en zij zullen daarom allebei in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten voor elk van hen vastgesteld op:
- kosten van de dagvaarding
130,57
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal
1.885,57
De rente over de proceskosten en de nakosten zullen ook worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis aan hem van de website [naam website 1] alle namen, foto’s, afbeeldingen, portretten of andere persoonsgegevens te (doen laten) verwijderen van de in producties 17, 18, 27, 28, 30, 31, 33, 39, 40, 41 en 42 genoemde en/of afgebeelde (oud-)medewerkers van het CBR,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan het CBR een dwangsom te betalen van € 5.000,00 in het geval hij geen gevolg geeft aan dit gebod en een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat hij in strijd met dit gebod handelt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan het CBR een dwangsom te betalen van € 5.000,00 in het geval hij geen gevolg geeft aan dit gebod en een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat hij in strijd met dit gebod handelt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.4.
verbiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om op [naam website 1] en eventuele andere websites of op social media publicaties te (doen laten) plaatsen waarin namen, afbeeldingen, foto’s, portretten of andere persoonsgegevens terugkomen van de in producties 17, 18, 27, 28, 30, 31, 33, 39, 40, 41 en 42 genoemde en/of afgebeelde (oud-)medewerkers van het CBR alsmede van andere (voormalige) examinatoren en examenmanagers van het CBR zonder bestuurlijke functie, tenzij deze personen daarvoor expliciet toestemming hebben gegeven.
5.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan het CBR een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag voor iedere overtreding dat hij in strijd met dit verbod handelt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan het CBR een dwangsom te betalen van € 500,00 per dag voor iedere overtreding dat hij in strijd met dit verbod handelt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.7.
verbiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de onder 5.1 bedoelde (oud-)medewerkers van het CBR voor of in de directe omgeving van CBR-locaties, in hun woonomgeving of op weg naar hun werk of naar hun werkomgeving dan wel op een andere locatie op te (doen laten) wachten, te (doen laten) benaderen, de weg te (doen laten) versperren of te (doen laten) achtervolgen,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan het CBR een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat hij in strijd met dit verbod handelt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.9.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan het CBR een dwangsom te betalen van € 500,00 voor iedere keer dat hij in strijd met dit verbod handelt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.10.
verbiedt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de onder 5.1 bedoelde (oud-)medewerkers van het CBR voor of in de directe omgeving van CBR-locaties, in hun woonomgeving of op weg naar hun werk of naar hun werkomgeving dan wel op een andere locatie te (doen laten) fotograferen of te (doen laten) filmen,
5.11.
veroordeelt [gedaagde sub 1] om aan het CBR een dwangsom te betalen van € 500,00 per keer dat hij in strijd met dit verbod handelt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.12.
veroordeelt [gedaagde sub 2] om aan het CBR een dwangsom te betalen van € 500,00 per keer dat hij in strijd met dit verbod handelt, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
5.13.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de proceskosten, aan de zijde van het CBR tot dit vonnis vastgesteld op € 1.885,57,
5.14.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van het CBR tot dit vonnis vastgesteld op € 1.885,57,
5.15.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.16.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op
30 november 2023.
Ap/kh