Beoordeling door de rechtbank
11. In geschil is of de inspecteur terecht en tot de juiste hoogte de naheffingsaanslag omzetbelasting 2016 heeft opgelegd. Daarnaast is de beschikking belastingrente in geschil.
12. De naheffingsaanslag omzetbelasting over het jaar 2016 is opgelegd op basis van de balansschuld omzetbelasting over 2016, die is opgenomen in de jaarcijfers bij de aangifte inkomstenbelasting over 2017. Deze balansschuld omzetbelasting komt rechtstreeks voort uit de administratie van het bedrijf van belanghebbende. Uit de geboekte verkoopfacturen volgt hoeveel btw (omzetbelasting) hierin is opgenomen. Deze btw is door de klant betaald aan het bedrijf, maar is niet bestemd voor het bedrijf. De btw moet worden doorbetaald aan de Belastingdienst. Per maand of per kwartaal moet deze btw worden aangegeven en voldaan. Als dit niet volledig gebeurt, moet aan het eind van het jaar een suppletieaangifte worden gedaan om het verschil alsnog te betalen. Als dat ook niet gebeurt, blijft er een schuld aan de Belastingdienst op de balans staan. Als de inspecteur op de hoogte komt van het bestaan van een dergelijke schuld, dan legt hij een naheffingsaanslag op. Dat is wat hier is gebeurd.
13. Als de balansschuld juist is, is de naheffingsaanslag ook juist. Belanghebbende heeft niet aangevoerd dat de balansschuld over 2016 onjuist is. Zij heeft wel aangevoerd dat deze schuld er niet meer zou moeten zijn. De vennoten dachten dat de inkoop van horloges in Spanje in het eerste kwartaal van 2016, die nog op de oude onjuiste wijze inclusief Spaanse btw was gedaan, ook was meegenomen bij de afspraken die tijdens het boekonderzoek in 2016 zijn gemaakt. Dus de balansschuld over 2016 had ook moeten worden afgeboekt, net als hun accountant dat heeft gedaan voor 2015.
14. De afspraken met de inspecteur zijn begin 2017 vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst is door de inspecteur overgelegd bij het verweerschrift (bijlage 13). Uit deze vaststellingsovereenkomst volgt dat de afspraken die daarin zijn gemaakt, alleen gelden voor de periode tot en met het jaar 2015. Het eerste kwartaal 2016 is daarin dus niet meegenomen. De omstandigheid dat belanghebbende in het eerste kwartaal van 2016 volgens haar stelling nog op de oude, onjuiste, manier horloges in Spanje had ingekocht, is niet in de vaststellingsovereenkomst verwerkt. Onduidelijk is of hierover destijds is gesproken of niet. Belanghebbende heeft blijkens de overgelegde e-mail van 13 juli 2016 (geciteerd bij de feiten) wel aan haar adviseur gevraagd om dit mee te nemen, en deze heeft ook toegezegd dat te doen, maar nergens blijkt uit dat hij dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. In elk geval is duidelijk dat in de vaststellingsovereenkomst hieraan geen woord is gewijd. Belanghebbende kan dus voor het eerste kwartaal van 2016 geen rechten ontlenen aan de vaststellingsovereenkomst. Ook andere stukken waarnaar belanghebbende heeft verwezen (in de e-mail van 12 oktober 2023 die is ingestuurd voor de zitting en de stukken die zijn overgelegd als bijlage bij de pleitnota, vooral de brief van 13 oktober 2016 over de suppletieaangifte 2015), maken dit niet anders, omdat in deze stukken niets te lezen is over een afspraak voor het eerste kwartaal van 2016.
15. De stelling van de vennoten dat zij erop hebben vertrouwd dat met de vaststellingsovereenkomst alles was opgelost, dus ook voor 2016, kan hen niet baten. Dit staat namelijk duidelijk niet in de overeenkomst en er is ook geen ander schriftelijk stuk waaruit blijkt dat de inspecteur zichzelf verplicht heeft om ook het jaar 2016 in de afspraak mee te nemen. Vertrouwen dat de vennoten misschien hadden op basis van uitlatingen van hun eigen adviseur, zoals in het laatste e-mailbericht van [belastingadviseur] van 13 juli 2016, kan de inspecteur niet binden, omdat het niet de inspecteur is die de uitlatingen heeft gedaan. De rechtbank kan de naheffingsaanslag dus niet om die reden verlagen of vernietigen. Om dezelfde reden heeft het geen zin om [belastingadviseur] als getuige te horen. De rechtbank passeert daarom het aanbod om hem te horen.
16. Het bewijsaanbod om de bezwaarbehandelaar [persoon E] te horen als getuige passeert de rechtbank ook. Belanghebbende heeft namelijk niet aangevoerd dat deze persoon iets heeft toegezegd over de btw van het eerste kwartaal van 2016. De stelling dat hij gezegd zou hebben belanghebbende te kunnen helpen met het oprichten van een Spaanse BV, is niet van belang voor de beoordeling van deze zaak, dus het bewijs van die stelling kan belanghebbende ook niet helpen.
17. De stellingen over de uitlatingen van [persoon C] , die controleur was tijdens het boekenonderzoek tot halverwege 2016, komen neer op een beroep op het vertrouwensbeginsel. Dit kan belanghebbende echter niet helpen. Nadat [persoon C] in de zomer van 2016 met pensioen was gegaan, is het boekenonderzoek namelijk voortgezet door [persoon D] en daarna is de vaststellingsovereenkomst gesloten in januari 2017. Door het sluiten van die overeenkomst is de periode van het boekenonderzoek tot en met 2015 definitief afgewikkeld. Het is dan niet mogelijk om daar later op terug te komen, ook niet met als argument het gestelde vertrouwen op uitlatingen van de controleur in het begin van het onderzoek. Het aanbod om [persoon C] hierover te horen als getuige, passeert de rechtbank dus, omdat een verklaring van hem op dit punt niet ertoe kan leiden dat de naheffingsaanslag lager wordt.
18. Belanghebbende heeft er ook over geklaagd dat [persoon C] haar niet heeft gewaarschuwd voor de gebreken in de Spaanse inkoopfacturen en de onzekerheid van een mogelijke teruggave van de btw, terwijl hij deze inkoopfacturen wel in bezit had en ook heeft geadviseerd de Spaanse btw terug te vragen. Als [persoon C] haar wel had voorgelicht over de gebreken in de inkoopfacturen, had zij deze inkoopfacturen nog kunnen laten aanpassen of tijdig kunnen stoppen met het inkopen van horloges met Spaanse btw. Ook de Belastingdienst afdeling Heerlen had belanghebbende moeten waarschuwen voor de onjuiste inkoopfacturen, zo stelt zij.
19. De rechtbank oordeelt dat [persoon C] en de afdeling Heerlen belanghebbende niet over de gebreken van de inkoopfacturen hoefden voor te lichten, zelfs niet als zij deze gebreken zouden hebben opgemerkt. [persoon C] en de afdeling Heerlen zijn vertegenwoordigers van de inspecteur. De inspecteur heeft als taak in Nederland belasting heffen. Van hem kan niet worden verwacht dat hij de buitenlandse inkoopfacturen van belanghebbende controleert op gebreken volgens buitenlands recht, die kunnen leiden tot problemen bij het verzoek tot teruggaaf in het buitenland. Hij hoefde hen daarover ook niet ongevraagd te adviseren. [persoon C] hoefde ook niet te waarschuwen dat de btw misschien niet teruggegeven zou worden. Uit de communicatie blijkt overigens duidelijk dat voor iedereen onzeker was of Spanje de btw zou terugbetalen. Ook de eigen adviseur van belanghebbende hield op dit punt een slag om de arm.
20. Ook als [persoon C] tegen belanghebbende zou hebben gezegd dat ze een teruggaaf kon verwachten, dan kan zij daar geen in rechte te beschermen vertrouwen aan ontlenen. De inspecteur is namelijk niet bevoegd om toezeggingen te doen over Spaanse btw. Een eventuele toezegging over Spaanse btw kan er bovendien niet toe leiden dat de Nederlandse btw lager wordt. Het aanbod om [persoon C] hierover te horen als getuige, passeert de rechtbank dus, omdat een verklaring van [persoon C] er ook op dit punt niet toe kan leiden dat de naheffingsaanslag lager wordt.
21. De rechtbank heeft tijdens de zitting met partijen besproken dat opvallend is dat de balansschuld over 2016 zoveel hoger is dan in andere belastingjaren. Volgens de stelling van belanghebbende is de balansschuld over 2016 zo hoog, omdat in het eerste kwartaal van 2016 in Spanje nog horloges zijn ingekocht inclusief Spaanse btw. De rechtbank kan niet controleren of de balansschuld inderdaad te maken heeft met verkopen in Nederland van in Spanje met Spaanse btw ingekochte horloges. Belanghebbende heeft namelijk geen inzicht gegeven in de opbouw van de balansschuld en in de aangifte inkomstenbelasting 2017 is ook geen specificatie van die schuld te vinden. Maar ook als de stelling over de Spaanse btw juist is, kan de naheffingsaanslag daardoor niet lager worden. De Spaanse btw kan namelijk alleen worden teruggevraagd bij de Spaanse belastingdienst. Als deze besluit om de omzetbelasting niet terug te geven, dan kan de Nederlandse rechter daar niets aan doen. De Nederlandse rechter is namelijk niet bevoegd om hierover te oordelen. Verder is gezien de hoogte van het bedrag niet uit te sluiten dat de balansschuld over 2016 ook betrekking heeft op verkopen van na het eerste kwartaal van 2016, omdat hierover geen gegevens zijn verstrekt. Wel hebben belanghebbenden verklaard dat ook in 2015 een hoge balansschuld bestond, maar dat deze via een suppletieaangifte is voldaan en dat de balansschuld over 2015 door de accountant is afgeboekt na de afspraken in de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank leidt hieruit af dat de balansschuld over 2016 niet is afgeboekt, juist omdat de vaststellingsovereenkomst geen afspraken over het jaar 2016 inhield. Dat verklaart waarom de balansschuld over 2016 zoveel hoger is dan in andere jaren.
22. Uit de stukken volgt dat belanghebbende de btw over 2015 in Spanje heeft teruggevraagd en dat dit verzoek is afgewezen. Ook is duidelijk dat zij besloten heeft om hiertegen geen bezwaar in Spanje te maken, maar in plaats daarvan de vaststellingsovereenkomst met de inspecteur te sluiten begin 2017. In die vaststellingsovereenkomst was namelijk een oplossing voor dit probleem afgesproken voor de jaren tot en met 2015, in ruil voor een aantal afspraken in de inkomstenbelasting die voor de vennoten nadelig waren (geen verliesverrekening en geen verrekening van nog te verrekenen zelfstandigenaftrek over de jaren tot en met 2015).
23. Belanghebbende heeft tijdens de zitting gesteld dat zij ook de Spaanse btw over het eerste kwartaal van 2016 heeft teruggevraagd in Spanje , kort na het indienen van het verzoek over 2015 en voordat zij het antwoord daarop wist, maar hiervan zijn geen stukken in het dossier. Ook van een eventuele afwijzing van dit verzoek over 2016 zijn geen stukken in het dossier. De rechtbank kan dus niet controleren of dit inderdaad zo is. Maar als dit zo is, dan kan de rechtbank daar geen consequenties aan verbinden voor de Nederlandse naheffingsaanslag. Spaanse btw, waarvan de Spaanse belastingdienst heeft besloten om deze niet terug te geven, kan namelijk niet in aftrek komen op de Nederlandse btw die betaald moet worden vanwege verkooptransacties aan klanten in Nederland. Dat past niet in het systeem van de omzetbelastingheffing en ook niet in het internationale omzetbelastingsysteem in Europa.
24. De rechtbank begrijpt dat deze beslissing voor de vennoten van belanghebbende onrechtvaardig voelt, omdat de Spaanse btw zo blijft drukken op de verkopen, wat niet de bedoeling is van het omzetbelastingsysteem. Dat probleem kan de rechtbank echter niet oplossen. Ieder land heeft namelijk zijn eigen bevoegdheid. De oplossing voor dit probleem in het internationale btw-systeem is de intracommunautaire transactie, waarbij wordt geleverd tegen het 0%-tarief. Belanghebbenden hebben hiervan echter pas vanaf 1 april 2016 gebruik gemaakt.
25. Het is te betreuren dat de creatieve oplossing die in de vaststellingsovereenkomst is gevonden voor de jaren tot en met 2015, destijds niet is doorgetrokken naar het eerste kwartaal van 2016, maar dat kan nu niet meer anders worden gemaakt. De inspecteur heeft tijdens de zitting verklaard dat de inkomstenbelastingaanslagen over 2016 en 2017 inmiddels onherroepelijk vaststaan en dat hierop niet meer kan worden teruggekomen, omdat sindsdien al meer dan vijf jaren zijn verstreken. De rechtbank heeft het ook niet in haar macht om de vaststellingsovereenkomst te veranderen of om daar afspraken over 2016 in te lezen die er niet in staan.
26. De balansschuld over 2016 die is nageheven, komt rechtstreeks voort uit de eigen boekhouding van belanghebbende. Er is gezien het voorgaande geen reden gebleken om aan te nemen dat die balansschuld niet klopt. Belanghebbende heeft tijdens de zitting de mogelijkheid gekregen om alsnog door een accountant of adviseur te laten onderzoeken of de balansschuld juist is, maar de vennoten hebben ervoor gekozen om van deze mogelijkheid geen gebruik te maken, omdat zij een dergelijke adviseur niet kunnen betalen. De rechtbank moet er daarom vanuit gaan dat de balansschuld over 2016, die in de aangifte IB over 2017 is opgenomen, juist is.
27. Het gaat bij deze schuld om btw die door klanten is betaald aan belanghebbende en die niet aan belanghebbende toebehoort, maar die volgens het wettelijke systeem aan de Belastingdienst toebehoort en dus aan haar moet worden afgedragen. Dit had al in 2016 gedaan moeten zijn, terwijl het inmiddels eind 2023 is. In feite heeft belanghebbende het geld dat aan de Belastingdienst toebehoort, dus meerdere jaren gebruikt voor haar bedrijfsuitoefening, terwijl dit niet had gemogen. De stelling van belanghebbende dat de Belastingdienst het geld niet nodig heeft en zij wel, kan dit niet anders maken. De rechtbank kan niet een schuld van belanghebbende aan de Belastingdienst om die reden doorstrepen. Dat zou in strijd zijn met de wet en het zou ongelijke behandeling opleveren ten opzichte van andere belastingplichtigen, die wel de van hun klanten ontvangen btw aan de Belastingdienst hebben doorbetaald.
28. Belanghebbende heeft gesteld dat als zij het bedrag van de naheffingsaanslag moet betalen, de vennoten zullen moeten stoppen met het bedrijf en alles kwijt zijn. Als dit inderdaad het gevolg zou blijken te zijn van de (invordering van de) naheffingsaanslag, dan is dat heel ingrijpend voor de vennoten van belanghebbende. Dat is ook de reden waarom de rechtbank zo goed mogelijk heeft onderzocht of er juridisch geldige redenen of mogelijkheden zijn om de naheffingsaanslag te verminderen of te vernietigen. Maar die redenen heeft de rechtbank niet kunnen vinden.
29. Zoals de rechtbank tijdens de zitting heeft uitgelegd, resteert voor belanghebbenden dan niets anders dan ofwel hoger beroep in te stellen en zich daarbij met hun argumenten vooral te richten op de hoogte van de balansschuld, ofwel zich bij de uitspraak van de rechtbank neer te leggen. In dat laatste geval kunnen zij contact opnemen met de ontvanger van de Belastingdienst om te overleggen over een betalingsregeling.
30. Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat het bedrag aan belastingrente erg hoog is en heeft gevraagd om een berekening. De inspecteur heeft deze berekening in het verweerschrift gegeven. Belanghebbende is vervolgens niet meer teruggekomen op deze berekening en heeft daar geen beroepsgronden tegen gericht. De rechtbank ziet ook geen reden om aan te nemen dat de belastingrentebeschikking te hoog zou zijn.
31. De conclusie is dat de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste hoogte zijn opgelegd. Belanghebbenden moeten deze aanslag en de belastingrente dus betalen. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. Belanghebbenden krijgen het griffierecht ook niet terug.