ECLI:NL:RBGEL:2023:6455

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
28 november 2023
Zaaknummer
C/05/417861 / FZ RK 23-1136 & C/05/422772 / FA RK 23-2317
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en echtscheiding met nevenvoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 november 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De vrouw verzocht om de echtscheiding en om nevenvoorzieningen, waaronder de vaststelling van het hoofdverblijf van hun minderjarige kind en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw het hoofdverblijf van het kind zal krijgen, en dat de man een maandelijkse bijdrage van € 100 moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap gelast, waarbij de activa en passiva van de VOF van partijen zijn toegescheiden aan de man, onder de verplichting om de helft van de waarde aan de vrouw te betalen. De rechtbank heeft ook de peildatum voor de verdeling vastgesteld op de datum van indiening van het verzoekschrift, 13 april 2023. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en heeft een uitvoerbare beschikking gegeven, waarbij iedere partij zijn eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/417861 / FZ RK 23-1136 (echtscheiding) &
C/05/422772 / FA RK 23-2317 (verdeling)
Datum uitspraak: 3 november 2023
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[naam vrouw](nader te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats vrouw] , gemeente [naam gemeente] ,
advocaat mr. N. van de Gevel te Doetinchem,
tegen
[naam man](nader te noemen: de man),
wonende te [woonplaats man] ,
advocaat mr. D. Kotterman te Rheden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 13 april 2023;
  • het exploot van betekening van 19 april 2023;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek van de man, ingekomen op 31 mei 2023;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek tevens aanvullend/gewijzigd verzoek van de vrouw, ingekomen op 25 juli 2023;
  • de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw van 26 september 2023.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 6 oktober 2023 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten en een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is, gelet op zijn leeftijd, in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt en op 5 oktober 2023 met de kinderrechter gesproken.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op [datum] 2016 te [plaats] met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
2.2.
Zij hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Het minderjarige kind van partijen is:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] .

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt (bij gewijzigd verzoek), voor zover de wet dit toelaat, uitvoerbaar bij voorraad:
  • tussen partijen, gehuwd [datum] 2016 te [plaats] , de echtscheiding uit te spreken;
  • het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw vast te stellen;
  • het ouderschapsplan, zoals bijgevoegd onder productie III aan de beschikking te hechten (met uitzondering van de financiële paragraaf);
  • te bepalen dat de man een bijdrage zal leveren in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met een bijdrage van € 100 per maand, steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
  • de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform hetgeen in de punten 3 tot en met 14 van het (aanvullend) verzoekschrift omschreven;
  • de man te veroordelen uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de vrouw te voldoen het bedrag van minimaal
€ 95.000;
- te bepalen dat de man bankafschriften in het geding moet brengen per peildatum
13 april 2023 van de bankrekeningen die op zijn naam staan zijnde in ieder geval:
* Rabobank spaarrekening *** [nummer] , op naam van de man, toedelen aan de man;
* Rabobank betaalrekening *** [nummer] , op naam van de man;
kosten rechtens.
3.2.
De man voert daartegen verweer. Bij zelfstandig verzoek verzoekt hij, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • tussen partijen, gehuwd op [datum] 2016 te [plaats] , de echtscheiding uit te spreken;
  • met inachtneming van de verweren door de man gevoerd onder punt 8 en 9 het door de vrouw overgelegde ouderschapsplan (productie III) onderdeel te laten zijn van de beschikking en het ouderschapsplan aan de beschikking te hechten;
  • de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen conform hetgeen onder punt 20 en 21 door de man bij zelfstandige verzoeken is gemotiveerd;
  • te bepalen dat huurrecht van de woning staande en gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats man] aan de [adres] wordt toegescheiden
  • ten laste van de vrouw ten behoeve van de minderjarige [minderjarige] een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging vast te stellen van € 150 per maand;
  • de man te veroordelen uit hoofde van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap aan de vrouw te voldoen het bedrag van
€ 25.891,60 zoals door de man gemotiveerd onder punt 21.

4.De beoordeling

4.1.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
ouderschapsplan
4.2.
Op grond van de wet [1] dient een verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten.
Het is voldoende aannemelijk dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd. Het verzoek tot echtscheiding is daarom ontvankelijk.
4.3.
Omdat geen door partijen ondertekend ouderschapsplan is overgelegd, zal de rechtbank het verzoek van partijen om aanhechting van het ouderschapsplan afwijzen.
De rechtbank merkt hierbij op dat partijen het wel eens zijn over het door de vrouw overgelegde concept ouderschapsplan, met dien verstande dat de paragraaf over het paspoort moet worden verwijderd en dat de beslissing over de hoofdverblijfplaats en de kosten van [minderjarige] bij de rechtbank wordt neergelegd.
4.4.
Partijen zijn het eens over, althans er is geen verweer gevoerd tegen:
  • de duurzame ontwrichting van het huwelijk zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken, op verzoek van partijen;
  • het toescheiden van het huurrecht aan de man, op verzoek van de man;
De rechtbank zal zo beslissen.
4.5.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ;
  • de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] (hierna: de kinderalimentatie);
  • de verdeling.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
De hoofdverblijfplaats
4.6.
Partijen zijn het niet langer eens over bij welke ouder [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats moet krijgen. De vrouw had ingestemd met hoofdverblijfplaats bij de man als partijen ook een kinderrekening zouden hebben. In dat geval zouden ook de ontvangen toeslagen en kinderbijslag op die rekening worden ontvangen en zou het beide ouders ten goede komen.
4.7.
Omdat niet betwist is dat de vrouw altijd de hoofdverzorgster van [minderjarige] is geweest en zij de meeste zaken voor hem regelt, is het naar het oordeel van de rechtbank het meest in het belang van [minderjarige] dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw krijgt. Daarbij speelt ook een rol dat de vrouw het laagste inkomen heeft en dus meer kindgebonden budget zal ontvangen. Daarmee is er voor [minderjarige] (in totaal) meer geld beschikbaar. Het verzoek van de vrouw zal daarom worden toegewezen.
De kinderalimentatie
4.8.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw aan hem een bedrag van
€ 150 per maand betaalt als kinderalimentatie. Bij zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw te bepalen dat de man aan haar een kinderalimentatie betaalt van € 100 per maand.
ingangsdatum
4.9.
Hier hanteert de rechtbank de datum inschrijving echtscheidingsbeschikking als ingangsdatum, omdat partijen tot op heden een kindrekening hebben gebruikt voor de kosten van [minderjarige] .
behoefte
4.10.
Partijen zijn het er over eens dat de behoefte van [minderjarige] € 230 per maand bedraagt.
draagkracht ouders
4.11.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [2]
4.12.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld (de Alimentatienormen). Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)].
draagkracht partijen
4.13.
Partijen twisten over de vraag op basis van welk inkomen de draagkracht van partijen moet worden berekend.
Vaststaat dat partijen zichzelf de afgelopen jaren € 2.000 netto per maand hebben uitgekeerd uit de [naam VOF] VOF. De man zet deze VOF als eenmanszaak voort. De vrouw laat zich op dit moment omscholen en werkt één dag per week als zzp-er.
Volgens de man moet zowel bij hem als bij de vrouw uit worden gegaan van een inkomen c.q. verdiencapaciteit van € 2.000 netto per maand. De vrouw betwist dit en stelt zich op het standpunt dat de draagkracht van de man moet worden berekend op basis van de winst uit onderneming over 2022 van € 32.464, wat een NBI van € 2.500 per maand oplevert, en dat de draagkracht van de vrouw minimaal is.
De rechtbank acht het redelijk om aan de kant van de man uit te gaan van een draagkracht gebaseerd op een NBI van € 2.000 per maand. De man keert zichzelf dit bedrag uit, evenals de afgelopen jaren. Voor zover de winst uit onderneming ruimte biedt voor een hoger inkomen, is de rechtbank van oordeel dat de man de mogelijkheid moet hebben om een buffer op te bouwen in zijn onderneming in plaats van zichzelf een hoger inkomen uit te keren. Volgens de hiervoor vermelde methode heeft de man een draagkracht van € 158 per maand (70% x [2.000 – (2.000 X 0,3 + 1.175)]).
Voor wat betreft de vrouw staat vast dat zij op dit moment slechts één dag per week werkt en verder bezig is met omscholing. Zij heeft de afgelopen jaren meegewerkt in de VOF van partijen, maar moet nu herintreden op de arbeidsmarkt. Naar het oordeel van de rechtbank kan nu niet van haar worden verwacht dat zij, inclusief kindgebonden budget en toeslagen, meer gaat verdienen dan een netto besteedbaar inkomen van € 1.680 per maand. De alimentatienormen gaan tot dit inkomen uit van een minimale draagkracht van € 25 per maand, zodat de rechtbank hiervan uit zal gaan aan de kant van de vrouw.
verdeling kosten
4.14.
Partijen hebben samen een draagkracht van € 183 per maand. Dit is niet genoeg om alle kosten van [minderjarige] te betalen, want die zijn € 230 per maand. Zij komen dus samen een bedrag van € 47 per maand tekort en moeten daarom ieder hun volledige draagkracht gebruiken. Dat betekent dat de man met € 158 per maand moet bijdragen in de kosten van [minderjarige] .
zorgkorting
4.15.
De man maakt op de dagen dat [minderjarige] bij hem verblijft kosten voor eten en drinken, energielasten en dergelijke: de verblijfskosten. Daarmee voldoet de man – deels – aan zijn onderhoudsverplichting. Voor zover daartegenover een besparing in die kosten van de vrouw staat, verlaagt de rechtbank in beginsel de bijdrage van de man met een percentage van de behoefte van de kinderen: de ‘zorgkorting’.
4.16.
[minderjarige] verblijft gemiddeld 3,5 dagen per week bij de man. Daarbij past een zorgkorting van 35% van de behoefte, dus € 81 per maand. Maar omdat er hier een tekort aan draagkracht is, zou het niet eerlijk zijn als de man deze korting volledig mag toepassen. Als de man namelijk alle kosten die hij maakt voor [minderjarige] in mindering mag brengen op de alimentatie, dan komt het hele tekort aan draagkracht op de schouders van de vrouw te rusten. De vrouw moet tenslotte ook kosten voor [minderjarige] maken, die zij eigenlijk niet kan dragen. In dat geval moet ieder de helft van het tekort dragen, dus een bedrag van € 23 per maand. Dit betekent dat de rechtbank slechts een zorgkorting van (81-/- 23 =) € 58 per maand in mindering brengt. Er blijft dan een bedrag van (158 -/- 58 =) € 100 per maand over dat de man aan de vrouw aan kinderalimentatie moet betalen. Dit zal worden vastgesteld.
indexering
4.17.
De kinderalimentatie wordt jaarlijks per 1 januari van rechtswege verhoogd met het wettelijke indexeringspercentage.
alimentatie vooruitbetalen
4.18.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Huwelijksregime
4.19.
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Dit betekent dat alle aanwezige bezittingen en schulden van partijen samen zijn. Bij een echtscheiding moet de gemeenschap van goederen in beginsel bij helfte worden verdeeld.
Wijze van verdeling gelasten4.20. De rechtbank heeft onvoldoende gegevens om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vast te stellen. De rechtbank zal daarom, gelet op de verzoeken van partijen, hierna de wijze van verdeling gelasten.
Bepaalde goederen reeds verdeeld?
4.21.
Partijen hebben in aanloop naar de echtscheidingsprocedure uitgebreid overleg bij een mediator gevoerd over de verdeling van de gemeenschap. Ze zijn het er ook over eens dat zij op deelonderwerpen – al dan niet voorlopige – afspraken hebben gemaakt, bijvoorbeeld over de onderneming, de bankrekeningen, de auto’s en verschillende verrekeningen. Partijen hebben vervolgens ook enige uitvoering gegeven aan die afspraken door banksaldi te verdelen/verplaatsen en door bijvoorbeeld de oude gezinsauto in te ruilen en een nieuwe auto voor zowel de man als de vrouw te kopen. De man verzoekt om deze afspraken te beschouwen alsof de betreffende goederen reeds verdeeld waren of in ieder geval de peildatum voor de waardering van die goederen op grond van redelijkheid en billijkheid vóór de peildatum te leggen. De man verzoekt daarbij ook om bepaalde bedragen te verrekenen van betalingen die zijn gedaan vóór de peildatum (bijvoorbeeld kosten mediaton of inruil auto). De vrouw verzoekt om de wijze van verdeling te bepalen conform de wettelijke uitgangspunten omdat er geen algehele overeenstemming is. De overeenstemming op deelonderwerpen was volgens de vrouw onder het voorbehoud dat er algehele overeenstemming zou komen, maar dat is niet gelukt.
De rechtbank stelt vast dat partijen geen algehele overeenstemming hadden over de verdeling van de gemeenschap. Er ligt geen getekende overeenkomst en ze vragen beiden aan de rechtbank nog om (op onderdelen) knopen door te hakken. In dat licht bezien volgt de rechtbank niet de stelling van de man dat er al (definitieve) afspraken waren. Gezien de samenhang tussen vrijwel alle goederen in de gemeenschap (de bankrekeningen, de waarde van de onderneming inclusief liquide middelen, de oude en de nieuw gekochte auto’s) is het naar het oordeel van de rechtbank ook niet mogelijk om delen van de afspraken van partijen over te nemen en op andere onderdelen een beslissing te nemen. Voor het bepalen van een eerdere peildatum voor de omvang van de gemeenschap (bijvoorbeeld de auto die al voor de peildatum is ingeruild meenemen bij de verdeling), zoals partijen in het overleg lijken te hebben beoogd, is ook geen ruimte in de wet. Dat zou bovendien een onmogelijke puzzel opleveren voor de rechtbank (en voor partijen), omdat dan verschillende peildata voor verschillende goederen zouden gelden waardoor bepaalde vermogensbestanddelen buiten beeld raken of dubbel worden meegeteld en omdat er dan ook nog een groot aantal verrekeningen moet gaan plaatsvinden. Om die reden gaat de rechtbank voorbij aan de eerdere afspraken in mediation en zal de rechtbank de wijze van verdeling gelasten conform de wettelijke uitgangspunten zoals hierna beschreven.
Peildata
4.22.
Dat betekent dat als peildatum voor de omvang en samenstelling van het te verdelen vermogen dient te worden uitgegaan van de datum indiening verzoekschrift, te weten
13 april 2023 en dat voor de bepaling van de waarde van de goederen in beginsel de peildatum van feitelijke verdeling geldt, tenzij uit de eisen van de redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat een andere peildatum moet gelden. De rechtbank zal per onderdeel een peildatum voor de waardering bepalen.
Onredelijke uitkomst?
4.23.
De rechtbank benadrukt nogmaals dat het terugvallen op de wettelijke peildata voor de omvang en waardering niet per definitie een onredelijke uitkomst heeft. De gelden uit de gemeenschap die bij wijze van voorschot zijn gebruikt voor het kopen van een auto voor de vrouw zullen in de vorm van toebedeling van deze auto aan haar en verrekening van de waarde van deze auto met de man, alsnog eerlijk worden verdeeld. Hetzelfde geldt voor de reeds verdeelde (spaar)tegoeden. Voor zover er na de verdeling van de banksaldi van partijen en voor de peildatum gelden onrechtmatig zouden zijn verdwenen, staat de man (of de vrouw) een beroep op benadeling van de gemeenschap (artikel 1:164 BW) open. De rechtbank heeft overigens geen enkele aanwijzing dat hiervan sprake is.
Omvang van de gemeenschap
4.24.
Tussen partijen is niet in geschil dat de huwelijksgoederengemeenschap op de peildatum in ieder geval uit de volgende bestanddelen bestond:
de inboedel;
de bankrekeningen;
de auto’s;
e ondernemingen.
De rechtbank zal hierna de diverse bestanddelen behandelen. Uitsluitend de activa komen voor verdeling in aanmerking.
ad a. de inboedel
4.25.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de inboedel in onderling overleg inmiddels gelijkelijk is verdeeld zonder recht op vergoeding.
Daarom hoeft de rechtbank daarop geen beslissing meer te nemen.
ad b. de bankrekeningen
4.26.
Partijen zijn het er over eens dat in ieder geval de volgende rekeningen tot de te verdelen huwelijksgemeenschap behoren:
Op naam van de vrouw:
1. de betaalrekening met nummer [nummer] (saldo op de peildatum
€ 974,28);
op naam van de man:
2. de Rabobank spaarrekening met nummer eindigend op [nummer] (saldo op de peildatum onbekend);
3. de Rabobank betaalrekening met nummer eindigend op [nummer] (saldo op de peildatum onbekend).
4.27.
De rechtbank ziet, anders dan de man, voor wat betreft de peildatum voor de waardering van de bankrekeningen geen onderscheid tussen de omvang en de waardering van banksaldi. De peildatum die geldt voor de banksaldi (omvang en waardering) is dus 13 april 2023. De saldi van de bankrekeningen moeten worden toegescheiden aan degene op wiens naam de rekening staat, onder verrekening van het saldo per die datum. De man moet per ommegaande een bankafschrift van de hiervoor genoemde op zijn naam staande rekeningen aan de vrouw overleggen waaruit blijkt wat het saldo op 13 april 2023 is.
4.28.
Partijen zijn het erover eens dat de rekeningen die op naam staan van [minderjarige] ( [nummer] en [nummer] ) of voor hem gebruikt worden (de op naam van beide partijen staande rekeningen met nummers [nummer] en [nummer] ), buiten de verdeling vallen. Zij zullen deze rekeningen gezamenlijk blijven beheren ten behoeve van [minderjarige] .
Geld VOF (100.000)
4.29.
Partijen zijn het er ook over eens dat het geld van de vrouw dat op de op haar naam staande spaarrekening met nummer [nummer] op peildatum stond,
toebehoort aan de [naam VOF] VOF. Deze bankrekening zal dan ook buiten de verrekening blijven en de vrouw zal dit geld in zijn geheel terug moeten betalen voor zover dat nog niet is gebeurd, aan de VOF (of aan de opvolgende eenmanszaak van de man). Bij de waardebepaling van de onderneming zal de rechtbank uitgaan van de situatie dat het geld in de VOF is gebleven.
ad c. de auto’s
4.30.
De rechtbank zal op grond van de redelijkheid en billijkheid voor de peildatum van de waarde van de auto’s uitgaan van een eerdere peildatum namelijk de datum van indiening verzoekschrift (13 april 2023), omdat ieder toen al in een zelfgekozen nieuw gekochte auto reed.
Partijen zijn het er over eens dat de auto (aangeschaft vóór de peildatum) met kenteken [nummer] wordt toebedeeld aan de vrouw. Partijen zijn het niet eens tegen welke waarde dit moet gebeuren. De vrouw stelt dat ze de auto heeft gekocht voor € 13.500 (augustus 2022) en dat de auto € 10.000 waard was op de peildatum, de man gaat uit van een waarde bij aanschaf van € 15.000 en hij wil ook van die waarde voor de verdeling uitgaan.
De rechtbank stelt vast dat geen van de partijen heeft onderbouwd wat de waarde is van de auto, terwijl dit met bijvoorbeeld de ANWB-koerslijst eenvoudig te doen was. Het had op de weg van de vrouw gelegen om in ieder geval de aanschafprijs in augustus 2022 te onderbouwen. De rechtbank gaat daarom uit van een aanschafprijs van € 15.000 in augustus 2022. Schattenderwijs komt de rechtbank dan op een waarde van € 12.500 op 13 april 2023, waarvan de vrouw de helft aan de man moet betalen.
4.31.
Partijen zijn het er ook over eens dat de auto met kenteken [nummer] wordt toebedeeld aan de man. Volgens de vrouw is de waarde van die auto op peildatum geschat € 2.500 en moet dat bedrag worden verrekend. De man stelt op de mondelinge behandeling dat de auto niets meer waard is. Gedurende de mondelinge behandeling heeft de vrouw gekeken op de ANWB-koerslijst en zij kwam toen, op basis van een aantal veronderstellingen, uit op € 1.150 . De rechtbank zal op grond hiervan schattenderwijs uitgaan van een waarde van € 800,- op de peildatum, waarvan de man de helft aan de vrouw moet betalen.
ad d. de ondernemingen
eenmanszaak [naam eenmanszaak]
4.32.
Vaststaat dat de vrouw in januari 2023 de eenmanszaak [naam eenmanszaak] is gestart. Als zzp-er verricht zij advieswerkzaamheden. Voor zover de rechtbank bekend, heeft deze eenmanszaak geen passiva en bestaat de activa van de eenmanszaak uit twee rekeningen: een betaalrekening met nummer [nummer] (saldo op de peildatum € 2.941) en een spaarrekening met nummer [nummer] (saldo op de peildatum € 0).
De activa zullen worden toebedeeld aan de vrouw, onder verrekening van voornoemde saldi. Dit betekent dat de vrouw aan de man moet betalen € 1.470. Voor zover de eenmanszaak schulden heeft, is de vrouw daarvoor draagplichtig.
[naam VOF] VOF
4.33.
De man wenst de VOF, waarvan beiden vennoot zijn, verder voort te zetten, in de vorm van een eenmanszaak. Hij wil het aandeel van de vrouw in de (activa en passiva) van de VOF toegescheiden krijgen. De man wil de onderneming voortzetten omdat partijen duurovereenkomsten zijn aangegaan, waaronder een huurovereenkomst tot 1 april 2025. Partijen zijn het niet eens over de waarde van de onderneming en dus ook niet over de waarde van het aandeel van de vrouw in de VOF.
4.34.
Partijen zijn het er, met uitzondering van de te verrekenen posten, wel over eens dat de peildatum voor de waardering van de onderneming de datum indiening verzoekschrift moet zijn (13 april 2023). Tussen partijen is ook niet in geschil dat de gehele waarde van de VOF tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort en bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld.
4.35.
De vrouw stelt dat de waarde van de VOF bestaat uit de optelsom van de aanwezige vaste activa, voorraden, vorderingen en liquide middelen minus de schulden zoals die zijn opgenomen in de concept balans over 2022 (31 december 2022). Dit moment ligt het dichtst bij de peildatum en geeft dus volgens de vrouw het beste beeld van de waarde van de onderneming op peildatum. De man stelt dat uitgegaan moet worden van een waarde van € 50.000 voor de onderneming, exclusief de voorraden en de liquide middelen. Hij baseert dit bedrag op een rapport van een deskundige (productie 1 bij zijn verweerschrift). Dit bedrag moet nog worden vermeerderd met de voorraden en de liquide middelen op peildatum.
4.36.
De rechtbank stelt vast dat beide uitkomsten van het berekenen van de waarde van de activa zonder liquide middelen en voorraden, niet ver uit elkaar liggen. De man hangt een waarde aan de goodwill, vorderingen en inventaris van € 50.000. Dit ligt net iets onder de waarde die de vrouw hieraan koppelt (opgeteld € 53.780). De vrouw houdt daarbij niet specifiek rekening met goodwill. De rechtbank zal in dit geval de waarderingsmethodiek van de vrouw volgen, omdat de man onvoldoende heeft onderbouwd waarop de inschatting van de deskundige is gebaseerd en waarom de waarde van de (activa van de) VOF lager zou liggen dan de optelsom van de waarde van de materiële vaste activa en de (kortlopende) vorderingen in december 2022. De rechtbank heeft ook geen reden om aan te nemen dat de waarde van de activa van de onderneming in die kleine vier maanden tot de peildatum ingrijpend is gewijzigd.
4.37.
Partijen zijn het er over eens dat de hiervoor bedoelde waarde (€ 53.780) vermeerderd moet worden met de liquide middelen en de bedrijfsvoorraden. De vrouw stelt ook nog dat het bedrag verminderd moet worden met de schulden van de onderneming, de man stelt hieromtrent niets. Partijen zijn het alleen niet eens over eens de bedragen die gehanteerd moeten worden voor liquide middelen, bedrijfsvoorraden (en voor de schulden). De man gaat uit van liquide middelen van € 118.913 (€ 18.193 en € 100.000 op de bankrekening van de vrouw) en € 4.000 voor de voorraden, in totaal € 122.913. De vrouw gaat uit van € 144.903 (liquide middelen) en € 2.464 (voorraad) minus € 5.128 (schulden), in totaal € 141.429. De rechtbank zal op dit punt ook weer uitgaan van de concept balans over 2022, omdat de man onvoldoende onderbouwd heeft op welke wijze de liquide middelen zijn afgenomen en in hoeverre die middelen weer ten goede zijn gekomen aan de VOF in de vorm van bijvoorbeeld aflossing van schulden of investeringen. De rechtbank heeft immers geen reden om aan te nemen dat de (totale) waarde van de VOF in belangrijke mate is veranderd sinds december 2022. Dit betekent dat de rechtbank uitgaat van de waarde van de onderneming op 31 december 2022 van € 53.780 vermeerderd met € 141.429 = € 195.209. De rechtbank zal dit afronden op
€ 195.000.
Kortom, de man krijgt de activa van de op te heffen VOF toebedeeld tegen vergoeding van de helft van de waarde (€ 97.500) aan de vrouw. De man zal draagplichtig zijn voor de schulden van de VOF. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat partijen – voor zover dit nog niet is gebeurd – eraan mee zullen werken om zo spoedig mogelijk te komen tot opheffing van de VOF en voortzetting ervan in de vorm van een eenmanszaak van de man.
huurverplichtingen
4.38.
De man stelt nog dat een bedrag van € 7.500 aan toekomstige huurverplichtingen in mindering moet worden gebracht op de waarde van de onderneming, althans dat de vrouw dit aan de man moet betalen, omdat het een verplichting is die zij samen zijn aangegaan vanuit de VOF. Dit bedrag hadden zij, als de man de onderneming niet had voortgezet, ook terug moeten betalen, aldus de man. De rechtbank ziet geen reden om dit bedrag in mindering te brengen op de waarde van de onderneming of de vrouw te verplichten dit bedrag terug te betalen. De man kiest ervoor om de onderneming voort te zetten en op dat uitgangspunt is de waardebepaling gebaseerd. De onderneming draait bovendien, ook met de huidige huurverplichting, een positief resultaat en de man verdient de huur dus ruimschoots terug. Of partijen de huurverplichting hadden moeten afkopen als de man de onderneming niet had voort willen zetten, doet niet ter zake omdat deze situatie niet het geval is. Het is ook niet bekend of de huurverplichting afgekocht had moeten worden als de man de onderneming niet had voortgezet, omdat de (activa van de) onderneming in dat geval ook verkocht had kunnen worden aan een derde, onder de voorwaarde dat de huur zou worden overgenomen.
kosten boekhouder en verplichte keuring van de elektra
4.39.
De man stelt verder dat de kosten van de boekhouder en de keuring van de elektra verrekend moet worden met de waarde van de VOF. De man onderbouwt niet of deze kosten, vóór of na de peildatum zijn betaald, maar in beide gevallen is er geen aanleiding deze kosten te verrekenen. Als de kosten vóór de peildatum zijn gemaakt, komen ze niet voor verrekening in aanmerking omdat ze zijn verdisconteerd in de waarde. Als ze zijn gemaakt na de peildatum dan komen ze voor rekening van de man, omdat de man geacht wordt de onderneming vanaf die datum de onderneming voor eigen rekening en risico voort te zetten. Voor zover de man bedoelt te zeggen dat de kosten in mindering moeten komen op de hiervoor bepaalde waarde van de onderneming, omdat ze zouden zijn gemaakt na
31 december 2022 maar vóór de peildatum, is de rechtbank van oordeel dat dit reguliere uitgaven van de VOF betreffen en dat er geen reden is om deze kosten in mindering te brengen op de waarde van de VOF. Er zullen ook inkomsten in dezelfde periode tegenover hebben gestaan. En tot slot, voor zover de man bedoelt om nakoming te vragen van een overeenkomst (afspraak) van partijen geldt dat deze afspraak wordt betwist als zelfstandige afspraak en dat de man onvoldoende heeft onderbouwd dat deze afspraak geldt (zie ook hiervoor onder 4.21.).
verrekeningen overige
4.40.
De man verzoekt nog een aantal andere posten te verrekenen met de waarde van de onderneming. Omdat geen direct verband bestaat tussen deze (privé)posten en de onderneming zal de rechtbank deze verzoeken hierna apart behandelen.
kosten mediation, inruil auto’s en opnames
4.41.
Deze vermogensverschuivingen waar de man vergoeding voor vraagt, hebben allemaal plaatsgevonden vóór de peildatum en komen daarom niet voor verrekening in aanmerking. Zoals eerder opgemerkt wordt de man ook niet benadeeld door deze posten niet te verrekenen, omdat het gaat om verschuivingen vanuit het destijds nog gezamenlijke vermogen (banksaldi of inruilauto) naar nieuwe gezamenlijke goederen (auto) of betaling van schulden waar beide partijen de helft voor zouden betalen (mediation).
belastingschulden
4.42.
Voor alle gemeenschappelijke schulden (bijvoorbeeld belastingschulden die zien op de periode vóór de peildatum) geldt dat de –
nade peildatum – betaalde kosten door de man (of door de vrouw) vanaf betaling voor verrekening in aanmerking komen (regresrecht). De man heeft hieromtrent echter niets gesteld en gaat ook uit van een PM-post. Het uitganspunt voor alle
gemeenschappelijkeschulden, ook voor de schulden die in de toekomst bekend worden, is dat de betalende partij een regresvordering heeft voor 50% van het betaalde bedrag op de andere partij. De rechtbank hoeft hieromtrent niets naders te bepalen.
salaris vrouw
4.43.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw een deel van het loon dat ze heeft ontvangen van de VOF terug moet betalen. De man stelt dat ze een bedrag van € 22.000 moet terugbetalen vanaf juli 2022, de vrouw meent dat ze alleen de bedragen ontvangen na de peildatum hoeft terug te betalen (1 mei tot en met oktober 2023). De rechtbank zal bepalen dat de vrouw het salaris dat ze heeft ontvangen na de peildatum tot heden (en waar geen arbeid tegenover heeft gestaan) aan de eenmanszaak van de man moet terugbetalen. Het salaris dat zij heeft ontvangen vóór de peildatum, komt niet voor verrekening in aanmerking omdat de gemeenschap toen nog bestond. Daarbij kan in het midden blijven of de vrouw nog arbeid heeft verricht. De – eventuele – schuld van voor de peildatum van de VOF valt immers in de gemeenschap en partijen zijn dus beiden voor 50% draagplichtig voor deze schuld. De vordering bezien vanuit de VOF op de gemeenschap geldt als waardeverhogend voor de VOF voor datzelfde bedrag en komt daarmee voor 50% ten bate van ieder der partijen. Deze bedragen kunnen tegen elkaar worden weggestreept. De vrouw moet daarom een bedrag van € 12.000 (6 x 2.000) voor salaris na de peildatum aan de (eenmanszaak van de) man betalen.
4.44.
Resumerend stelt de rechtbank de volgende wijze van verdeling vast:
  • de hiervoor onder 4.26. genoemde bankrekeningen worden toegescheiden aan degene op wiens naam ze staan met verrekening van de helft van het saldo op 13 april 2023 met de ander. De man dient hiertoe de bankafschriften van de bankrekeningen op zijn naam met daarop het saldo op de peildatum per ommegaande aan de vrouw te sturen.
  • De auto met kenteken [nummer] wordt toebedeeld aan de vrouw tegen vergoeding van de helft van de waarde van € 12.500 (= € 6.250), de auto met kenteken [nummer] wordt toebedeeld aan de man onder verrekening van de helft van de waarde van € 800
(= € 400).
  • De vrouw is verplicht om het bedrag van € 100.000 dat is geparkeerd op haar spaarrekening met nummer [nummer] , voor zover dit nog niet is gebeurd, over te maken aan de eenmanszaak van de man.
  • De vrouw krijgt de activa en passiva van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] toebedeeld, onder de verplichting € 1.470 te betalen aan de man.
  • De man krijgt de activa (inclusief de € 100.000 op voornoemde spaarrekening van de vrouw) en passiva van de op te heffen VOF toebedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde van deze onderneming (€ 97.500) te betalen aan de vrouw.
In het kader van verrekening moet de vrouw € 12.000 aan de (eenmanszaak van) de man betalen vanwege onterecht ontvangen salaris na de peildatum.
4.45.
Het bovenstaande betekent dat de man aan de vrouw moet betalen de helft
van het saldo op de peildatum van de bankrekeningen op zijn naam (PM), te vermeerderen met € 400 en € 97.500, in totaal € 97.900 + PM (banksaldi).
De vrouw moet aan de man betalen de helft van het saldo op de peildatum van de bankrekening op haar naam met nummer [nummer] (€ 487), te vermeerderen met € 6.250, € 1.470 en € 12.000, in totaal € 20.207.
Per saldo dient de man aan de vrouw te betalen € 77.693 te vermeerderen met de helft van de banksaldi op naam van de man op peildatum.
pensioen
4.46.
Partijen zijn het er over eens dat zij afstand doen van pensioenverevening.
Pensioenverevening is een recht dat partijen over en weer toekomt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding. Op grond van artikel 2 lid 1 van de Wet verevening pensioenrechten na scheiding bestaat recht op pensioenverevening, tenzij de echtgenoten de toepasselijkheid van de wet hebben uitgesloten bij huwelijkse voorwaarden of bij een schriftelijke overeenkomt gesloten met het oog op de scheiding. Als partijen de toepasselijkheid van de wet willen uitsluiten, moeten zij dit in een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding vastleggen. De rechtbank kan hierover geen beslissing nemen.
Uitvoerbaar bij voorraad
4.47.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
4.48.
De rechtbank zal beslissen dat ieder de eigen proceskosten betaalt, omdat zij geen reden ziet om één van partijen in de proceskosten te veroordelen.
Hierna volgt de beslissing. De rechtbank gebruikt daar de begrippen uit de wet.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op
[datum] 2016 in de gemeente [plaats] ;
5.2.
bepaalt dat het minderjarige kind:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ,
zijn hoofdverblijfplaats bij de vrouw heeft;
5.3.
bepaalt dat de man met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind aan de vrouw zal betalen € 100 per maand, vanaf nu telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
5.4.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats man] aan de [adres] , zulks met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
5.5.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen als volgt:
- de bankrekeningen met nummer [nummer] (saldo op de peildatum € 974,28) en eindigend op [nummer] en [nummer] (saldi op de peildatum onbekend) worden toegescheiden aan degene op wiens naam ze staan met verrekening van de helft van het saldo op 13 april 2023 met de ander. De man dient hiertoe de bankafschriften van de bankrekeningen op zijn naam met daarop het saldo op de peildatum per ommegaande aan de vrouw te sturen.
  • De auto met kenteken [nummer] wordt toebedeeld aan de vrouw tegen vergoeding van de helft van de waarde van € 12.500 (= € 6.250), de auto met kenteken [nummer] wordt toebedeeld aan de man onder verrekening van de helft van de waarde van € 800 (= € 400).
  • De activa en passiva van de eenmanszaak [naam eenmanszaak] worden toebedeeld aan de vrouw, onder de verplichting € 1.470 te betalen aan de man.
  • De activa (inclusief de € 100.000 op de spaarrekening van de vrouw met nummer [nummer] ) en passiva van de op te heffen [naam VOF] VOF worden aan de man toebedeeld, onder de verplichting de helft van de waarde van deze onderneming (€ 97.500) te betalen aan de vrouw;
5.6.
verplicht de vrouw in het kader van verrekening € 12.000 aan de (eenmanszaak van) de man betalen vanwege onterecht ontvangen salaris na de peildatum;
5.7.
bepaalt dat de onder 5.2. tot en met 5.6. genoemde beslissingen uitvoerbaar zijn bij
voorraad;
5.8.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
5.9.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. B. Krijnen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. H. van Kamperdijk als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 815 lid 2 en lid 6 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.Artikel 1:397, lid 2 BW.