ECLI:NL:RBGEL:2023:6411

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
27 november 2023
Zaaknummer
23/6492
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursdwang bij illegale woningbouw en voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, waarbij hem een last onder bestuursdwang is opgelegd voor een woning die in strijd met de omgevingsvergunning is gebouwd. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 november 2023 behandeld, waarbij verzoeker en zijn dochter aanwezig waren, bijgestaan door hun gemachtigde. Het college was vertegenwoordigd door F. van de Kamp en zijn gemachtigde.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de last onder bestuursdwang geschorst moet worden. Dit besluit is genomen omdat de voorzieningenrechter van mening is dat de belangen van verzoeker, die pleiten voor het treffen van een voorlopige voorziening, zwaarder wegen dan de belangen van het college. De voorzieningenrechter wijst erop dat de woning niet op de vergunde locatie is gebouwd en dat het college bevoegd is om handhavend op te treden. Echter, verzoeker heeft aangetoond dat verplaatsing van de woning mogelijk is en dat dit minder ingrijpend en goedkoper is dan sloop en herbouw.

De voorzieningenrechter concludeert dat het college de last onder bestuursdwang niet ten uitvoer mag leggen totdat er een beslissing op bezwaar is genomen. Dit betekent dat verzoeker de tijd krijgt om zijn aanvraag voor verplaatsing van de woning verder te onderbouwen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst de last onder bestuursdwang tot zes weken na de beslissing op bezwaar. Tevens wordt het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/6492

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen

[naam] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.J.H. Hulshof),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn

(gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit aan hem een last onder bestuursdwang op te leggen.
1.1.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij brief van 5 oktober 2023 heeft het college aangekondigd dat op 5 oktober 2023 met de voorbereidingen voor de toepassing bestuursdwang (het feitelijk verwijderen van de (gesplitste) woning) zal worden gestart. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter vervolgens
gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 november 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en zijn dochter, [naam] , waren aanwezig, bijgestaan door de gemachtigde van verzoeker. Namens het college was aanwezig F. van de Kamp, bijgestaan door de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Hierbij weegt de voorzieningenrechter de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt af.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. Op 13 april 2016 heeft het college aan verzoeker een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een dubbele woning aan de [locatie] in [plaats] (kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, [sectie] , nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] ). In oktober 2016 heeft het college een bouwstop opgelegd, omdat de woning niet op de vergunde locatie, maar 22 meter verderop in het weiland is gebouwd. De woning was op dat moment reeds grotendeels gerealiseerd.
3.1
Verzoeker heeft vervolgens een omgevingsvergunning aangevraagd voor de locatie waar de woning op dat moment was gebouwd. Bij besluit van 2 november 2018 heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning geweigerd. Het beroep tegen die weigering is door deze rechtbank ongegrond verklaard. [1] Op 31 mei 2023 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) het hoger beroep ongegrond verklaard. [2] Daarmee heeft de weigering formele rechtskracht verkregen.
4. Op 12 januari 2022 heeft het college verzoeker gelast
1) de zonder omgevingsvergunning gebouwde gesplitste woning op het perceel plaatselijk bekend [locatie] ongenummerd te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, [sectie] , nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] uiterlijk zes weken na uitspraak van de Raad van State in het kader van het hoger beroep tegen de weigering van de omgevingsvergunning voor het verschuiven van het bouwvlak, de zonder omgevingsvergunning gebouwde gesplitste woning geheel te verwijderen en verwijderd te houden, en
2) de zonder omgevingsvergunning geplaatste woonunit (bestaande uit vier objecten) op het perceel plaatselijk bekend [locatie] ongenummerd te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, [sectie] , nummers [nummer] en [nummer] uiterlijk drie maanden na verzending van deze brief geheel te verwijderen en verwijderd te houden.
Voldoet verzoeker niet aan de last dan zal het college
1) door feitelijk handelen zelf een einde zullen maken aan de overtreding van artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder a en c en artikel 2.3 a, lid 1 van de Wabo door de zonder omgevingsvergunning gerealiseerde gesplitste woning, op het perceel [locatie] (ongenummerd) te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, [sectie] , nummers [nummer] , [nummer] en [nummer] , te verwijderen en verwijderd te houden, en
2) door feitelijk handelen zelf een einde maken aan de overtreding van artikel 2.1, lid 1 aanhef en onder a en c en artikel 2.3. a, lid 1 van de Wabo door de zonder omgevingsvergunning geplaatste woonunit, bestaande uit vier objecten, op het perceel [locatie] (ongenummerd) te [plaats] , kadastraal bekend gemeente Apeldoorn, [sectie] , nummers [nummer] en [nummer] te verwijderen en verwijderd te houden.
4.1
Bij uitspraak van 21 april 2022 heeft de voorzieningenrechter de last onder 2) geschorst tot zes weken na het door het college te nemen besluit op bezwaar. Het college heeft de begunstigingstermijn voor wat betreft de last onder 1) laatstelijk verlengd tot 1 oktober 2023.
4.2.
Bij brief van 5 oktober 2023 heeft het college aangekondigd dat op 5 oktober 2023 met de voorbereidingen voor de toepassing bestuursdwang (het feitelijk verwijderen van de (gesplitste) woning) zal worden gestart.
4.3.
Het college heeft nog geen beslissing genomen op het bezwaarschrift. De last onder 2) is derhalve nog steeds geschorst. Het verzoek om voorlopige voorziening heeft slechts betrekking op de last onder 1).
5. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift op 12 december 2023 is gepland. Beoordeeld dient te worden of het college, in afwachting van de beslissing op bezwaar, tot sloop over zou kunnen gaan, of dat er redenen zijn om de beslissing op bezwaar af te wachten.
Het college is bevoegd om handhavend op te treden6. Niet langer is in geschil dat de woning niet op de vergunde locatie is gebouwd, dat het college mocht weigeren om voor die nieuwe locatie een vergunning te verlenen en dat het college bevoegd is om handhavend op te treden. Verzoeker stelt echter dat het uitvoeren van bestuursdwang door sloop van de woning, zoals het college in het bestreden besluit heeft beslist, te ver gaat omdat verplaatsing van de woning mogelijk is. Dit is minder ingrijpend en goedkoper dan sloop en herbouw van de woning.
Uitvoering van de last
7. Het college wijst erop dat de begunstigingstermijn zes weken bedroeg na de uitspraak van de Raad van State. Die uitspraak is op 31 mei 2023 gedaan, zodat de termijn op 12 juli 2023 zou verstrijken. In een brief van 13 juni 2023 heeft het college dit ook vastgesteld. Daarbij is toegelicht dat verzoeker twee mogelijkheden had om aan de last te voldoen, namelijk het slopen van de woning of het verplaatsen van de woning naar een locatie die wel toegestaan was. Als verzoeker de woning wilde verplaatsen moest hij uiterlijk op de dag voor het verstrijken van de termijn een concreet plan overleggen dat aan bepaalde voorwaarden voldeed. Op verzoek van verzoeker is de termijn opgeschort tot 1 oktober 2023, zodat hij uiterlijk 30 september 2023 een concreet voorstel met betrekking tot de verplaatsing van de gesplitste woning aan het college van burgemeester en wethouders moest overleggen. Als hij dat niet zou doen bleef alleen de optie voor het verwijderen van de gesplitste woning over. Hoewel verzoeker op 29 september 2023 een aanvraag om een omgevingsvergunning heeft ingediend, voldoet deze aanvraag volgens het college niet aan de voorwaarden die zijn gesteld en daarom heeft het college bij brief van 5 oktober 2023 aangekondigd dat met de voorbereidingen voor de toepassing bestuursdwang (het feitelijk verwijderen van de (gesplitste) woning) zal worden gestart.
8. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij sinds de uitspraak van de Afdeling van 31 mei 2023 onderzoek heeft laten doen naar de mogelijkheden om de woning te verplaatsen. Verplaatsing naar de vergunde locatie is feitelijk niet mogelijk, omdat inmiddels de naastgelegen woningen zijn gebouwd. Bij het uitzetten van de locatie van die woningen zijn fouten gemaakt als gevolg waarvan de woning van verzoeker niet langer op de vergunde locatie kan worden gerealiseerd. Het gevolg hiervan is dat verzoeker zowel voor het verplaatsen van de woning als het bouwen van de woning opnieuw een omgevingsvergunning nodig heeft. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat hij een weinig constructieve houding bij het college ervaart. Hij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd zoals door het college geëist, maar het college komt telkens met gewijzigde inzichten.
9. Ter zitting is uitgebreid gesproken over de eisen waaraan een door verzoeker in te dienen aanvraag moest voldoen. De voorzieningenrechter stelt vast dat het college die eisen in de brief van 13 juni 2023 duidelijk heeft omschreven. Uit het door verzoeker in te dienen voorstel moet blijken of 1) de gesplitste woning verplaatst kan worden en binnen welk tijdsbestek en 2) of de gesplitste woning, na verplaatsing, past binnen alle gestelde vergunningsvoorwaarden met betrekking tot o.a. peil, aantal m² aan uitbouwen, kelder etc. Als uit het voorstel blijkt dat de gesplitste woning voldoet aan alle gestelde voorwaarden dan moet er vóór de verplaatsing een omgevingsvergunning zijn verleend. Verzoeker moet in het voorstel aantonen dat hij daarvoor de benodigde stappen heeft genomen. Als uit het voorstel blijkt dat verzoeker gebruik wil maken van de mogelijkheid het bouwvlak met maximaal 4,75 meter te verschuiven moet hij daarvoor tijdig de benodigde omgevingsvergunning aanvragen. In het voorstel moet verzoeker aantonen dat hij daarvoor de benodigde stappen heeft genomen.
10. Van de zijde van het college is in een brief van 25 oktober 2023 en op zitting aangegeven dat de op 29 september 2023 ingediende aanvraag niet voldoet aan de gemaakte afspraken. Zo is aan verzoeker te kennen gegeven dat hij een wijzigingsplan moet indienen voor het verplaatsen van het bouwvlak tot maximaal 4,75 meter uit de erfgrens. Dit heeft verzoeker niet gedaan, hij heeft een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor de activiteit 'planologisch strijdig gebruik' ten behoeve van het verschuiven van het bouwvlak en het wijzigen van de bestemmingsgrens. Dit voldoet niet aan de gestelde voorwaarden en kan bovendien niet met een gewone omgevingsvergunning gerealiseerd worden. Hier dient het bestemmingsplan voor te worden gewijzigd, zo is van de zijde van het college ter zitting gesteld. Bovendien heeft het college aangegeven dat het bouwvlak tot 4,75 meter uit de erfgrens verschoven kan worden, niet 4,75 meter in zijn geheel naar het oosten zoals verzoeker wil.
10.1.
De voorzieningenrechter echter stelt vast dat deze voorwaarden niet volgen uit de brief van 13 juni 2023. Immers, hieruit blijkt niet dat niet met een omgevingsvergunning het bouwvlak kan worden gewijzigd, maar dat daarvoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is. Integendeel, het college wijst erop dat verzoeker een omgevingsvergunning moet aanvragen en dat is precies wat verzoeker heeft gedaan. Verder blijkt uit de brief van 13 juni 2023 duidelijk dat het bouwvlak met maximaal 4,75 meter opgeschoven zou kunnen worden en niet, zoals ter zitting van de zijde van het college betoogd, alleen tot 4,75 meter vanuit de erfgrens. De in de brief van 25 oktober 2023 en op de zitting gestelde voorwaarden volgen dus niet uit de brief van 12 juni 2023.
10.2.
De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat onduidelijk is geworden waaraan het voorstel van verzoeker dient te voldoen en of het door verzoeker ingediende bouwplan voor het overige voldoet aan de door het college te stellen eisen voor verplaatsing van de woning. Dit is ook wat verzoeker stelt. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat verzoekers aanvraag ook een kleine verplaatsing van het bouwvlak naar achteren, naar het zuiden, vereist. Het college heeft op de zitting verklaard daar niet aan mee te willen werken maar het is de voorzieningenrechter onvoldoende duidelijk waarom het college dat niet wil. De bouwvlakken van de naastgelegen woningen zijn immers ook een klein beetje naar het zuiden verschoven. Verder heeft verzoeker een groot belang om te voorkomen dat de woning al is gesloopt voor de beslissing op bezwaar is genomen. Dit is onomkeerbaar. Het college behartigt het algemene belang bij het tegengaan van illegale situaties, maar in dit geval gaat het niet meer zozeer om het tegengaan van een illegale situatie (verzoeker erkent ook dat de woning weg moet), maar om de wijze waarop die illegale situatie kan worden beëindigd. Ten slotte is van belang dat de hoorzitting ten behoeve van de behandeling van het bezwaar inmiddels is gepland, zodat op korte termijn in de beslissing op bezwaar duidelijkheid kan worden verschaft. Om deze redenen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoeker dient te prevaleren boven het algemene belang van het college. Daarom zal de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toewijzen en de last onder 1) schorsen tot zes weken na het door het college te nemen besluit op bezwaar.

Conclusie en gevolgen

11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en schorst de last onder bestuursdwang onder 1). Dat betekent dat het college de last onder bestuursdwang niet ten uitvoer mag leggen.
12. Omdat het verzoek om voorlopige voorziening wordt toegewezen moet het college
het door verzoeker betaalde griffierecht vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met
toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de
rechtsbijstand door een gemachtigde geldt een vast bedrag per proceshandeling. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837. Het indienen van een verzoek om
voorlopige voorziening en de deelname aan de zitting door de gemachtigde leidt tot een
proceskostenvergoeding € 1.674.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst de last onder bestuursdwang voor wat betreft de last onder 1) tot zes weken na de door het college te nemen beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht à € 184 dient te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.H.Y Snoeren-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Rechtbank Gelderland 7 december 2020, ECLI:NL:RBGEL:2020:6404.