ECLI:NL:RBGEL:2023:6339

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 oktober 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
C/05/424692 / HA RK 23-166
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van statutair bestuurders en benoeming van nieuwe bestuurder in een stichting

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 20 oktober 2023, is de rechtbank ingegaan op een verzoek tot ontslag van de bestuurders van een stichting, op basis van artikel 2:298 BW. De verzoekers, bestaande uit meerdere belanghebbenden, hebben aangevoerd dat de huidige bestuurders, [verweerder 1] en [verweerder 2], hun taken verwaarlozen en zich schuldig maken aan wanbeheer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bestuurders zich hebben laten belonen in strijd met de statuten van de stichting, en dat er sprake is van een onveilige omgeving binnen de stichting. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende redenen zijn om de bestuurders te ontslaan en heeft de heer [betrokkene 3] benoemd als nieuwe bestuurder. De verzoekers hebben ook verzocht om voorlopige voorzieningen, maar deze zijn niet meer aan de orde nu de hoofdzaak is beslist. De rechtbank heeft de kosten van de procedure aan de zijde van de verzoekers begroot en veroordeeld tot betaling door de ontslagen bestuurders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/424692 / HA RK 23-166
Beschikking van 20 oktober 2023
in de zaak van

1.[verzoeker 1] ,

wonende te [plaats] ,

2. [verzoeker 2] ,

wonende te [plaats] ,

3. [verzoeker 3] ,

wonende te [plaats] ,

4. [verzoeker 4] ,

wonende te [plaats] ,

5. [verzoeker 5] ,

wonende te [plaats] ,

6. [verzoeker 6] ,

wonende te [plaats]

7. [verzoeker 7] ,

wonende te [plaats] ,

8. [verzoeker 8]

wonende te [plaats]

9. [verzoeker 9]

wonende te [plaats]

10. [verzoeker 10]

wonende te [plaats]

11. [verzoeker 11]

wonende te [plaats]
verzoekers,
hierna te noemen: [verzoekers] ,
advocaten mrs. B.M. König en M. Kauffmann te Apeldoorn,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[verweerder 2],
wonende te [plaats] ,
verweerders,
hierna gezamenlijk te noemen [verweerders] dan wel ieder voor zich [verweerder 1] en [verweerder 2] ,
advocaat mr. R.H.P. van de Venne te Zutphen .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met productie 1 tot en met 24,
  • de akte met productie 25 en 26 van de zijde van [verzoekers] ,
  • het verweerschrift met productie a tot en met q.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2023.
1.3.
Ten slotte is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
De [naam stichting] (hierna: de Stichting) is opgericht bij akte van 28 juni 2018. De bestuurders van [merknaam] zijn [betrokkene 1] (voorzitter), [verweerder 2] (penningmeester) en [verweerder 1] (secretaris).
2.2.
In de statuten van de Stichting is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 2 – Doel1. De stichting heeft als doel: het door maximaal uitdagen van jongeren te komen totoptimale talentontwikkeling, en het verrichten van al wat hiermee verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
Tot dit doel behoort niet het doen van uitkeringen aan de oprichter of aan hen die deel uitmaken van organen van de stichting.
(…)
Artikel 3 – Bestuur: samenstelling, benoeming, beloning, ontslag
1. Het bestuur van de stichting bestaat uit drie of meer natuurlijke personen.
Het bestuur stelt het aantal bestuurders vast.
Een niet-voltallig bestuur behoudt zijn bevoegdheden.
Het bestuur kan uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aanwijzen. Eén bestuurder kan meer van deze functies vervullen.
2. De bestuurders worden benoemd door het bestuur.
In vacatures wordt zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen drie maanden na het ontstaan ervan, voorzien.
(...)
5. Alle bestuurders kunnen een vergoeding krijgen van de kosten die zij redelijkerwijs hebben gemaakt in de uitoefening van hun functie.
(...)
Artikel 8 – Boekjaar; verslaggeving
1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.
2. Het bestuur is verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de stichting op te maken en op papier te stellen.
De penningmeester zendt deze stukken vóór het einde van de in de voorgaande zin bedoelde termijn aan alle bestuurders.
(...)
4. De balans en de staat van baten en lasten van de stichting of de jaarrekening wordt vastgesteld door het bestuur binnen een maand na het opmaken van de stukken als bedoeld in lid 2.
De vastgestelde stukken worden ondertekend door alle bestuurders. Als een handtekening van een van hen ontbreekt wordt de reden daarvan op de stukken vermeld.
(…)
2.3.
Op 16 juli 2020 hebben [betrokkene 1] , [verweerder 2] en [verweerder 1] [merknaam] (hierna: de BV) opgericht. In de statuten van de BV staat dat het doel van de vennootschap is:
a. het vermarkten van de merknaam [merknaam] en haar gedachtegoed;b. het samenwerken met, het deelnemen in, het overnemen van en het voeren van bestuur over andere vennootschappen en ondernemingen;c. het (doen) financieren, ook door middel van het stellen van zekerheden, van andere vennootschappen en ondernemingen;d. het verkrijgen, beheren en vervreemden van registergoederen en roerende zaken, effecten en andere waardepapieren, het ter leen opnemen en ter leen verstrekken van gelden, het stellen van zekerheid ook voor schulden van derden;en het verrichten van al hetgeen met het vorenstaande verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn.
2.4.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben [betrokkene 1] op 28 april 2023 geschorst als bestuurder van de Stichting.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekers] verzoekt de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:
in het incident:voor de duur van het geding de volgende voorlopige voorzieningen te treffen:
a. [verweerder 1] en [verweerder 2] met onmiddellijke ingang voor de duur van dit geding als bestuurder van de Stichting te schorsen;
b. de heren [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] voor de duur van dit geding te benoemen als gezamenlijk bevoegde tijdelijke bestuurders van de Stichting, in die zin dat beslissingen alleen genomen kunnen worden als zij gedrieën vóór stemmen;
c. [verweerder 1] en [verweerder 2] te veroordelen om aan het tijdelijk bestuur:
i. af te geven:
1. alle bankpassen, pincodes, inlogcodes en alle andere zaken en gegeven die nodig
zijn om betalingen te kunnen verrichten namens de Stichting;
2. alle sleutels van alle vestigingen van de Stichting, alsmede van alle voertuigen die
de Stichting in gebruik heeft;
3. alle administratie van de Stichting alsmede alle gegevens en zaken die nodig zijn
om toegang te krijgen tot de (digitale) administratie van de Stichting;
ii. toegang te verschaffen tot alle e-mailaccounts van de Stichting, waaronder de
e-mailaccounts [mailaccount 1] en [mailaccount 2] ;
iii. hun medewerking te verlenen aan het wijzigen van de gegevens van de Stichting bij de
Kamer van Koophandel, zodat de schorsingen en benoemingen voor derden
inzichtelijk zijn;
d. [verweerder 1] en [verweerder 2] te verbieden om gedurende de duur van deze procedure:
i. de vestigingen van de Stichting te betreden, tenzij zij (of één van hen) daartoe
voorafgaande schriftelijke toestemming hebben (heeft) verkregen van het tijdelijk
bestuur;
ii. contact te onderhouden met meesters die betrokken zijn bij de Stichting;
iii. contact te onderhouden met jongeren die betrokken zijn bij de Stichting;
e. [verweerder 1] en [verweerder 2] te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 1.000,00 per dag(deel) indien zij één of meerdere van de veroordelingen onder c. en d. niet nakomen, te vermeerderen met € 500,00 voor elk(e) dag(deel) dat deze niet-nakoming voortduurt totdat het (maximale) bedrag van € 50.000,00 is bereikt, althans te veroordelen tot het betalen van een in goede justitie te bepalen dwangsom.
in de hoofdzaak:f. [verweerder 1] en [verweerder 2] met onmiddellijke ingang als bestuurder van de Stichting te ontslaan;
g. de heren [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] op grond van artikel 2:299 BW te benoemen als gezamenlijk bevoegd bestuurders van de Stichting, in die zin dat beslissingen alleen genomen kunnen worden als zij gedrieën vóór stemmen;
h. [verweerder 1] en [verweerder 2] te veroordelen in de proces- en nakosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de in deze te wijzen beschikking tot aan de dag van volledige betaling.
3.2.
[verzoekers] legt aan haar verzoeken ten grondslag dat zij op grond van artikel 2:298 BW als belanghebbende bij de Stichting de rechtbank kan verzoeken om het bestuur van de Stichting te ontslaan wegens de verwaarlozing van haar taak als bestuurder en andere gewichtige redenen. [verzoekers] verwijt [verweerder 1] en [verweerder 2] dat a) [verweerder 1] een schrikbewind voert en zorgt voor een onveilige omgeving binnen de Stichting, b) [verweerder 1] en [verweerder 2] zichzelf verrijken met financiële middelen die voor de Stichting bedoeld zijn c.q. de baten van de Stichting niet aanwenden voor de doelen die de Stichting nastreeft en c) [verweerder 1] en [verweerder 2] de administratie van de Stichting niet op orde hebben waardoor de continuïteit van de Stichting in gevaar komt. [verzoekers] verzoekt de rechtbank daarom [verweerder 1] en [verweerder 2] te ontslaan als bestuurders. Om de continuïteit van de Stichting te waarborgen verzoekt [verzoekers] de rechtbank daarnaast op grond van artikel 2:299 BW om (tijdelijke) bestuurders te benoemen, met nevenverzoeken.
3.3.
[verweerder 1] en [verweerder 2] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [verzoekers] in haar verzoeken dan wel afwijzing daarvan, met veroordeling van
[verzoekers] in de proceskosten.
3.4.
[verweerder 1] en [verweerder 2] betwisten dat er sprake is van een grond voor ontslag. Er is geen sprake van een schrikbewind door [verweerder 1] , verrijking door [verweerder 1] en [verweerder 2] , de administratie is op orde en er is geen gevaar voor de continuïteit van de Stichting. Er is evenmin een grond voor benoeming van nieuwe bestuurders. Mocht of [verweerder 1] of [verweerder 2] worden ontslagen, dan kan de overgebleven bestuurder op de statutair voorgeschreven wijze in de vacature(s) voorzien. Daar komt nog bij dat van de voorgestelde bestuurders [betrokkene 2] en [betrokkene 4] niet met zekerheid gezegd kan worden dat zij voldoende objectief en onafhankelijk zijn van [betrokkene 1] , zodat zij niet in aanmerking komen voor de voorgestelde benoeming. Van een spoedeisend belang tot het treffen van een voorlopige voorziening is geen sprake. Een aantal van de verzochte voorzieningen is bovendien niet uitvoerbaar.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, waar nodig voor de beoordeling van de zaak, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In artikel 2:298 lid 1 BW zoals dat gold tot 1 juli 2021 is opgenomen:
Een bestuurder die:
a.
iets doet of nalaat in strijd met de bepalingen van de wet of van de statuten, dan wel zich schuldig maakt aan wanbeheer, of
b.
niet of niet behoorlijk voldoet aan een door de voorzieningenrechter van de rechtbank, ingevolge artikel 297, gegeven bevel,
kan door de rechtbank worden ontslagen. Dit kan geschieden op verzoek van het openbaar ministerie of iedere belanghebbende.
Sinds 1 juli 2021 luidt het artikel als volgt:
Een bestuurder kan op verzoek van een belanghebbende of van het openbaar ministerie door de rechtbank worden ontslagen wegens verwaarlozing van zijn taak, wegens andere gewichtige redenen, wegens ingrijpende wijziging van omstandigheden op grond waarvan het voortduren van zijn bestuurderschap in redelijkheid niet kan worden geduld of wegens het niet of niet behoorlijk voldoen aan een door de voorzieningenrechter van de rechtbank ingevolge artikel 297 gegeven bevel.
De wijzigingen van voormeld artikel zijn sinds 1 juli 2021 van kracht maar alleen ten aanzien van feiten die na dat moment hebben plaatsgevonden. Voor het handelen van bestuurders voor die datum geldt in beginsel het oude recht (art. XV lid 1 jo art. 29 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek).
4.2.
Niet in geschil is dat [verzoekers] kan worden aangemerkt als belanghebbende in voormelde zin. De vraag die in deze procedure voorligt, is of [verweerder 1] en [verweerder 2] moeten worden ontslagen. Deze vraag beantwoordt de rechtbank bevestigend, gelet op het navolgende.
4.3.
Als onbetwist staat vast dat [verweerder 1] en [verweerder 2] (en overigens ook [betrokkene 1] ) vanaf 2019 tot aan de oprichting van de BV van de Stichting diverse bedragen hebben ontvangen voor hun werkzaamheden als statutair bestuurder van de Stichting. Evenmin is in geschil dat de statuten daarvoor geen grondslag bieden; daarin is immers (enkel) de mogelijkheid van een onkostenvergoeding opgenomen.
4.4.
Eveneens staat vast dat vervolgens de BV (waarvan [verweerder 1] , [verweerder 2] en [betrokkene 1] aandeelhouder en bestuurder zijn) voor hun werkzaamheden aan de Stichting heeft gefactureerd en vervolgens – op basis van met [betrokkene 1] in privé en met vennootschappen van [verweerder 1] en [verweerder 2] gesloten managementovereenkomsten – betalingen heeft gedaan.
Volgens [verweerder 1] en [verweerder 2] is voor deze constructie gekozen omdat zij (en ook [betrokkene 1] ) door de BV ter beschikking werden gesteld aan de Stichting voor het uitvoeren van bestuurstaken. Zij vormden aldus, in de hoedanigheid van door de BV “ter beschikking gestelde” bestuurders, het dagelijks bestuur van de Stichting. Daarnaast vormden zij (in dezelfde samenstelling, maar dan als statutair bestuurders) het algemeen bestuur van de Stichting. De beloning ziet (enkel) op het uitvoeren van taken als dagelijks bestuur, aldus [verweerder 1] en [verweerder 2] .
De BV stelt overigens niet alleen haar bestuurders, maar ook werknemers, zzp-ers, bedrijfsruimten, roerende zaken en overige goederen en faciliteiten ter beschikking van de Stichting en brengt daarvoor maandelijks een bedrag (kennelijk met één verzamelfactuur) in rekening (punt 7 verweerschrift).
4.5.
[verweerder 1] en [verweerder 2] hebben verder erkend dat “de stukken” (daarmee doelend op de balans en de staat van baten en lasten) niet telkens tijdig zijn opgemaakt en vastgesteld, maar volgens hen voldoet de administratie aan de vereisten en zijn de rechten en verplichtingen van de Stichting te allen tijde kenbaar uit de administratie (zie de punten 47 en 48 van het verweerschrift).
4.6.
De rechtbank volgt [verweerder 1] en [verweerder 2] hierin niet.
Allereerst geldt dat enige schriftelijke vastlegging van de hiervoor onder 4.4. vermelde constructie – met de nodige financiële consequenties voor de Stichting, zoals hieronder zal blijken – ontbreekt (zie punt 39 verweerschrift).
Verder is alleen met betrekking tot het jaarverslag 2019 (opgesteld door [verweerder 2] ) een akkoord (per mail) overgelegd van [betrokkene 1] en [verweerder 1] . Wat hiervan ook zij, ten aanzien van de inhoud van de overgelegde stukken wordt als volgt overwogen.
Het jaarverslag 2019 vermeldt (op pagina 10) over (de kosten op) de winst- en verliesrekening het volgende:
De kosten bestaan uit een diversiteit aan kostenposten waarbij met name de huurkosten voor de [straatnaam] de grootste kostenpost zijn. Andere kostenposten hebben te maken met inrichting, pr-kosten en kosten voor de organisatie en materiaal. De vaste kosten van de stichting bestaan uit de jaarlijkse kosten voor huur bedrijfsruimte, website en bank- en rentekosten alsmede marketing/pr kosten.
De laatste zin op deze pagina luidt:
De leden van het bestuur genieten geen vergoeding voor hun inzet.
Hoewel de winst- en verliesrekening over 2019 niet is overgelegd, kan uit voormelde toelichting worden opgemaakt dat de aan de drie bestuurders uitbetaalde vergoedingen (volgens [verzoekers] in totaal € 71.994,96, productie 12 bij verzoekschrift, volgens [verweerder 1] en [verweerder 2] in totaal € 76.426,26, productie m bij verweerschrift) niet als zodanig zijn opgenomen. Daarbij wordt opgemerkt dat de balans over 2018 een voorziening “Huur [straatnaam] [plaats] 2019” van € 30.000,- vermeldt; de huurkosten voor de [straatnaam] vormen dus, in vergelijking met de aan de bestuurders betaalde vergoedingen, allerminst “de grootste kostenpost”.
Met betrekking tot het jaar 2020 valt op dat er twee, allesbehalve identieke, winst- en verliesrekeningen zijn overgelegd. De ene vermeldt een bedrag van € 210.599,88 aan bestuurskosten, de andere een bedrag van € 281,77. Op laatstgenoemde is ook een bedrag van € 36.300,00 aan “licentievergoedingen” opgenomen. Dit blijkt, opmerkelijk genoeg, een
doorde Stichting
aande BV te betalen vergoeding voor het gebruik van het beeldmerk “ [merknaam] ”, terwijl de Stichting de houder is. Volgens [verweerder 1] en [verweerder 2] was het de bedoeling dat de BV dit merk zou gaan exploiteren en is “overeenkomstig deze bedoeling gehandeld” (zonder dat het merk is overgedragen c.q. daarvoor enige vergoeding aan de Stichting is betaald).
De winst- en verliesrekeningen 2021 en 2022 vermelden een
totaalaan kosten van respectievelijk € 80.974,02 en € 102.488,68, terwijl volgens hun eigen opgave (productie m verweerschrift) [verweerder 2] over deze jaren € 75.430,10 en € 113.994,10 als loon/vergoeding “vanuit de BV” zou hebben ontvangen en [verweerder 1] € 64.804,00 en € 68.365,00. Een (begrijpelijke) verklaring hiervoor is niet gegeven; de stelling van [verweerder 1] en [verweerder 2] ter zitting dat veel van de kosten “zijn weggeboekt (op de balans)” is daarvoor beslist onvoldoende.
4.7.
Hoewel [verweerder 1] en [verweerder 2] op zichzelf terecht hebben opgemerkt dat van “strijd met de wet of de statuten” als bedoeld in artikel 2:298 lid 1 (oud) BW slechts sprake kan zijn indien op het moment van het doen of nalaten redelijkerwijs geen verschil van
mening over de onrechtmatigheid daarvan mogelijk was, baat hen dit niet. Uit het voorgaande blijkt dat zij (en [betrokkene 1] ) zich, in strijd met de statuten, hebben laten belonen. Hun stelling dat zij, gelet op de hiervoor onder 4.4 vermelde constructie, niet zijn beloond in hun hoedanigheid van statutair bestuurders van de stichting, maar (enkel) in hoedanigheid van “uitgeleende” bestuurders gaat niet op. Dat het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur door precies dezelfde personen (maar dan – kennelijk – in een wisselende hoedanigheid) kan worden uitgeoefend, is niet navolgbaar.
Daarbij wordt opgemerkt dat niet valt in te zien waarom een stichting behoefte zou hebben aan “externe” (in dit geval door de BV ter beschikking gestelde), betaalde bestuurders als zij zelf al door diezelfde (volgens haar dan dus kennelijk als kundig aan te merken) onbezoldigde bestuurders wordt aangestuurd.
Verder is, zoals blijkt uit hetgeen onder 4.6 is overwogen, voormelde beloning niet deugdelijk verantwoord. Integendeel; in alle overgelegde jaarverslagen staat dat de leden van het bestuur geen vergoeding genieten voor hun inzet, dit terwijl dit wel degelijk (maar dan via een papieren constructie) het geval was.
4.8.
Daarbij komt dan nog dat in het algemeen in strijd is gehandeld met de normen die voortvloeien uit de in acht te nemen redelijkheid en billijkheid (gescheiden houden van belangen; betrachten van voldoende openheid) en – sinds 1 juli 2021 – uitdrukkelijk in strijd met de bepalingen inzake tegenstrijdig belang.
Voor zover het dat laatste betreft; artikel 2:291 lid 6 BW (in werking sinds 1 juli 2021) bepaalt dat een bestuurder niet deelneemt aan de beraadslaging en besluitvorming indien hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang bedoeld in lid 3 (te weten het belang van de stichting en de met haar verbonden onderneming of organisatie, rb.). Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, wordt het besluit genomen door de raad van commissarissen. Bij ontbreken van een raad van commissarissen, wordt het besluit genomen door het bestuur onder schriftelijke vastlegging van de overwegingen die aan het besluit ten grondslag liggen, tenzij de statuten anders bepalen. Van tegenstrijdig belang zoals hiervoor bedoeld is sprake als een bestuurder bij voorliggende besluitvorming een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting en de met haar verbonden onderneming of organisatie. Er moet sprake zijn van omstandigheden die zodanig van invloed kunnen zijn geweest op de besluitvorming van de betrokken bestuurder dat hij zich niet in staat had mogen achten het belang van de stichting en de met haar verbonden onderneming of organisatie met de vereiste integriteit en objectiviteit te behartigen, en zich van de desbetreffende besluitvorming had moeten onthouden.
4.9.
Volgens [verweerder 1] en [verweerder 2] is er van strijd met artikel 2:291 lid 6 BW geen sprake, omdat er sinds 1 juli 2021 geen sprake is geweest van bestuursbesluiten. Nog daargelaten de vraag of er sinds voormelde datum door de BV goederen zijn aangeschaft die vervolgens (tegen een vergoeding) in bruikleen zijn gegeven aan de stichting (zie hiervoor onder 4.4) geldt dat uit productie 12 bij verzoekschrift, in samenhang bezien met productie m bij verweerschrift, blijkt dat de sinds juli 2021 aan de drie bestuurders te betalen vergoedingen zijn gestegen. Als verzoekers zouden moeten worden gevolgd, ontving [verweerder 2] (hoogstens)
€ 4.840,00 per maand tot juli 2021, daarna € 9.256,50 (juli), € 9.703.00 (augustus),
€ 7.816,00 (september), € 8.239,50 (oktober), € 8.300,00 (november) en
€ 8.481,50 (december). [verweerder 1] ontving tot juli doorgaans € 3.630,00 per maand (met uitzondering van april (€ 7.260,00) en mei (€ 0,00), terwijl hij daarna alleen in augustus
€ 3.630,00 ontving. Verder heeft hij ontvangen € 7.260,00 (augustus), € 6.678,00 (september), 2 × € 8.179,00 (oktober en november) en € 16.358,00 (december). Over 2022 zou [verweerder 2] in totaal € 170.630,60 hebben ontvangen, over 2023 (tot en met juli) € 94.331,60. In het geval van [verweerder 1] zou het gaan om € 75.310,00 (2022) en € 43.560,00 (tot en met augustus 2023). Hoewel verweerders de beloningen door de jaren heen niet per maand hebben uitgesplitst, valt (ook) uit hun productie m op te maken dat de beloningen vanaf 2021 significant hoger zijn dan daarvoor (met name voor [verweerder 2] , die in 2020 nog € 41.633,35 zou hebben ontvangen, in 2021 € 75.430,10 en in 2022 € 113.994,10).
Dat deze verhoging van de door de Stichting aan de BV te betalen beloningen van de bestuurders – die ontegenzeggelijk een tegenstrijdig belang hadden – op enigerlei wijze (laat staan met de daaraan ten grondslag liggende overwegingen) schriftelijk is vastgelegd, is gesteld noch gebleken.
4.10.
Zoals hiervoor is overwogen, zullen [verweerder 1] en [verweerder 2] worden ontslagen. In verband met hun ontslag en de (onbetwiste) schorsing van [betrokkene 1] zal de rechtbank, conform het bepaalde in artikel 2:299 BW, de heer [betrokkene 3] benoemen als bestuurder van de Stichting. Tot benoeming van [betrokkene 2] en [betrokkene 4] wordt, in verband met de door verweerders gestelde onvoldoende onafhankelijkheid van [betrokkene 1] , niet overgegaan. Het is aan [betrokkene 3] om, in lijn met artikel 3 van de statuten, maatregelen te treffen tot aanvulling van het aantal bestuurders.
4.11.
Nu in de hoofdzaak is beslist, behoeft niet te worden beslist op de door
[verzoekers] verzochte voorlopige voorzieningen.
4.12.
[verweerder 1] en [verweerder 2] zullen worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
ontslaat [verweerder 1] en [verweerder 2] als bestuurders van de Stichting;
5.2.
benoemt de heer [betrokkene 3] tot bestuurder van de Stichting;
5.3.
veroordeelt [verweerder 1] en [verweerder 2] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verzoekers] begroot op € 314,00 aan griffierecht, € 1.196,00 aan salaris advocaat
(2 punten x € 598) en € 173,00 aan kosten die na deze beschikking zullen ontstaan, verhoogd met € 90,00 in geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op
20 oktober 2023.