ECLI:NL:RBGEL:2023:6317

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
05/112083-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor verdachte in moordzaak met niet-ontvankelijkheid benadeelde partijen

In de zaak van de verdachte, geboren in 1992 zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Gelderland op 23 november 2023 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van moord, medeplichtigheid aan moord en voorbereiding van moord, met betrekking tot de moord op [slachtoffer] op 6 juli 2020 in Beuningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 4 juli 2020 samen met anderen een Volkswagen Transporter naar Beuningen heeft gebracht, maar kon niet bewijzen dat hij op de hoogte was van de moordplannen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven die de belastende bewijsvoering van het Openbaar Ministerie ontkracht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplichtigheid aan de moord. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank benadrukte het leed van de nabestaanden, maar kon geen schadevergoeding toekennen. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/112083-23
Datum uitspraak : 23 november 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.
Raadslieden:
mr. M.M.J. Nuijten, advocaat in Haarlem en mr. M.J. Bouwman, advocaat in Zaandam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 6 juli 2020 te Beuningen Gld, gemeente Beuningen, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk
en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door met een of meer
vuurwapens een of meer kogels in/door het hoofd en/of het (boven-)lichaam van
[slachtoffer] te schieten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5]
en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer andere (onbekend gebleven)
schutters/personen, op of omstreeks 6 juli 2020 te Beuningen Gld, gemeente
Beuningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven
hebben/heeft beroofd door met een of meer vuurwapens een of meer kogels
in/door het hoofd en/of het (boven-)lichaam van [slachtoffer] te schieten,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 4
juli 2020 tot en met 6 juli 2020, te Beuningen Gld, gemeente Beuningen, en/of
Amsterdam en/of Diemen en/of Zaandam en/of (elders) in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is
geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft
door een voertuig (een VW Transporter met -vals- kenteken [kenteken 1] ) weg te zetten
in en/of te brengen/rijden naar Beuningen en/of dat voertuig (op 5 juli 2020) te
besturen/verplaatsen in Beuningen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 juli 2020 te Beuningen Gld, gemeente Beuningen, en/of
Amsterdam en/of Diemen en/of Zaandam en/of (elders) in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te
plegen misdrijf van moord op [slachtoffer] of een ander slachtoffer, althans een
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, opzettelijk een voertuig (een VW Transporter met -vals- kenteken
[kenteken 1] ), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 5 juli 2020 te Beuningen Gld, gemeente Beuningen, en/of
Amsterdam en/of Diemen en/of Zaandam en/of (elders) in Nederland, tezamen en
in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter voorbereiding van het te
plegen misdrijf van moord op [slachtoffer] of een ander slachtoffer, althans een
misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren
of meer is gesteld, opzettelijk een of meer voertuigen (een VW Transporter met
-vals- kenteken [kenteken 1] en/of een Renault Megane met -vals- kenteken [kenteken 2] )
en/of een of meer vuurwapens (automatische vuurwapens, vermoedelijk een of
meerdere Glocks en/of Skorpions) en/of een gegevensdrager (met SKy-ECC account
[account 1] , bevattende –onder meer- informatie over het te plegen feit en/of het
slachtoffer), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd,
ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
In de tenlastelegging zijn kennelijke taal- en/of schrijffouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.

2.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 jaren. In dit verband heeft de officier van justitie samengevat aangevoerd dat:
  • Verdachte op 4 juli 2020 in Zaandam is opgehaald door medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), op het moment dat [medeverdachte 2] druk bezig was met het voorbereiden van de moord op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] );
  • Verdachte hierna, eveneens op 4 juli 2020, samen met ten minste één ander de Volkswagen Transporter (hierna: Transporter) die later bij de moord is gebruikt naar Beuningen heeft gebracht;
  • Verdachte in de periode van 4 tot en met 6 juli 2020 met grote regelmaat in de omgeving van (de woning van) [medeverdachte 2] verbleef, ook op momenten dat andere betrokkenen bij de moord zich in die woning leken te verzamelen;
  • Het mogelijk is dat verdachte in de periode van 4 tot en met 6 juli 2020 (mede) gebruik heeft gemaakt van SkyECC-account [account 2] . In ieder geval was verdachte in de directe omgeving van de gebruiker van dit SkyECC-account;
  • De telefoon van verdachte zowel op 5 juli 2020 als op 6 juli 2020, toen er reizen naar Beuningen zijn gemaakt door betrokkenen bij de moord/de schutters, aanstraalde op een mast aan de Wisselwerking [huisnummer] in Diemen (hierna: de Wisselwerking), waaronder de woning van [medeverdachte 2] valt en verdachte geen gebruik maakte van zijn telefoon op die momenten. Hij heeft hiervoor ook geen verklaring gegeven;
  • Verdachte na de moord op 6 juli 2020 door [medeverdachte 2] is teruggebracht naar Zaandam;
  • [medeverdachte 2] na 6 juli 2020 iets schuldig leek te zijn aan verdachte.
Over dit alles heeft verdachte geen de redengevendheid daarvan ontzenuwende verklaring afgelegd, wat wel van hem mag worden gevergd. Nu verdachte geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd die de belastende uitleg van het Openbaar Ministerie met betrekking tot deze feiten en omstandigheden ontzenuwt, kunnen de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend worden bewezen. Mocht de rechtbank niet tot een veroordeling van het onder 1 primair (medeplegen van moord) tenlastegelegde komen, dan kan nadrukkelijk het onder 1 subsidiair (medeplichtigheid aan moord) tenlastegelegde worden bewezen, omdat verdachte op 4 juli 2020 de Transporter naar Beuningen heeft gebracht. Verdachte had er voorwaardelijk opzet op dat hij hiermee behulpzaam was aan een moord. Het is aannemelijk dat er in de uren voorafgaand aan het wegzetten van de Transporter in het bijzijn van [verdachte] is gesproken over het doel hiervan. Zo heeft [medeverdachte 2] onder meer een gesprek gevoerd met [naam] over het wegzetten en terugbrengen van ‘iets’, waarbij verdachte aanwezig was. Ook heeft verdachte langere tijd met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de auto gezeten. Daarnaast blijkt uit de SkyECC-communicatie tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat degenen die de Transporter wegzetten dit deden met het oog op de later te plegen moord. Bovendien lijkt in deze communicatie gerefereerd te worden aan verdachte met het oog op het vervoer terug vanuit Beuningen na het wegzetten van de Transporter. Daarnaast duiden de gedragingen van verdachte er naar hun uiterlijke verschijningsvorm op dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij behulpzaam was aan een geweldsdelict. Ook hierbij geldt dat verdachte geen de redengevendheid van de bewijsmiddelen ontzenuwende verklaring heeft afgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] op 6 juli 2020 rond 8.30 uur op de Burgemeester Geradtslaan in Beuningen door twee schutters is neergeschoten. [slachtoffer] is later in de ambulance op weg naar het ziekenhuis overleden. De twee schutters zijn op de plaats delict gekomen en na de aanslag van daar weer vertrokken in een Transporter. Deze Transporter is later die dag op een parkeerstrook in Winssen aangetroffen. Op grond van camerabeelden en getuigenverklaringen kan worden vastgesteld dat de schutters hun vlucht hebben vervolgd in een Renault Mégane (hierna: Mégane). Deze Mégane is in de nacht van 7 juli 2020 uitgebrand in Zaandam aangetroffen. Achteraf is vastgesteld dat beide voertuigen waren voorzien van een vals kenteken en dat zij in de periode voorafgaand aan de moord zijn gestolen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of en in hoeverre verdachte (strafbaar) betrokken is geweest bij deze moord. In het licht daarvan zal de rechtbank in het navolgende de relevante feiten en omstandigheden vaststellen, en daaraan (tussen)conclusies verbinden.
Ten aanzien van 4 juli 2020
Op grond van de tapgesprekken uit onderzoek DRAWA van het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte 1] ( [telefoonnummer 1] ) met de gebruiker van telefoonnummer [telefoonnummer 2] , waarvan de rechtbank vaststelt dat dit verdachte was, en de historische verkeersgegevens van deze telefoonnummers, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 4 juli 2020 rond 12.50 uur in Zaandam is opgehaald door [medeverdachte 1] . Uit SkyECC-correspondentie en andere tapgesprekken van [medeverdachte 1] blijkt dat hij die dag bezig was met de voorbereidingen voor de latere moord, waaronder het (laten) wegzetten van de later bij de moord gebruikte Transporter in Beuningen. Er zijn geen historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte van de periode tussen 12.55 en 14.46 uur die dag. Van 14.46 uur tot 14.48 uur maakte het telefoonnummer van verdachte gebruik van een zendmast aan de Wisseloord in Amsterdam. Om 15.24 uur die dag maakte het telefoonnummer van verdachte gebruik van een zendmast aan de Wisselwerking. De woning van [medeverdachte 1] valt binnen het bereik van deze zendmast. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] maakt bovendien gebruik van deze zendmast op het moment dat [medeverdachte 1] thuis is. Na 15.24 uur maakte het telefoonnummer van verdachte tot 16.06 uur gebruik van zendmasten in Diemen en in Amsterdam Zuid-Oost. De eerstvolgende registratie hierna betreft een registratie om 17.42 uur op een zendmast aan de Ficarystraat [huisnummer] in Beuningen. De hiernavolgende registratie vond plaats om 19.59 uur. Op dat moment maakte het telefoonnummer weer gebruik van een zendmast aan de Wisselwerking. Deze historische verkeersgegevens zijn passend bij de stelling dat verdachte – na het wegzetten van de Transporter in Beuningen rond 17.30 uur – inzittende was van de Volkswagen Golf met kenteken [kenteken 3] (hierna: de Golf), die samen met de Transporter naar Beuningen reed en daarna Beuningen weer heeft verlaten. Verder is passend bij deze stelling dat verdachte eerder die dag door [medeverdachte 1] is opgehaald en dat [medeverdachte 1] toen bezig was met het regelen van het vervoer van de Transporter naar Beuningen. Daarnaast heeft verdachte verklaard dat hij (op momenten) in de periode van 4 tot en met 6 juli 2020 bij [medeverdachte 1] heeft verbleven, zodat het aannemelijk is dat hij voorafgaand aan de reis naar Beuningen bij [medeverdachte 1] thuis was en daarna ook weer terugkeerde naar deze woning. Daarnaast acht de rechtbank relevant dat verdachte op 4 juli 2020 om 20.34 uur via WhatsApp naar zijn vriendin [vriendin] stuurde: “Ben zwaar aan het werden voor ons allemaa” en “Ben nu met rapper auki, og hierzo”.
Gelet op het voorgaande, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 4 juli 2020 voor [medeverdachte 1] samen met ten minste één ander de Transporter in Beuningen heeft weggezet. Verdachte was ofwel inzittende van de Transporter, ofwel inzittende van de Golf toen de Transporter naar Beuningen werd gebracht. Daarna, nadat de Transporter in Beuningen was geplaatst, is verdachte als inzittende (bestuurder/passagier) van de Golf teruggekeerd naar de woning van [medeverdachte 1] . Verdachte heeft ontkend dat hij in Beuningen is geweest, maar hij heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor het aanstralen van zijn telefoonnummer op een zendmast aldaar. In dat kader is naar het oordeel van de rechtbank bovendien relevant dat het telefoonnummer van verdachte voorafgaand aan (laatste gesprek om 15.10 uur) en na (eerste gesprek om 20.27 uur) de reis van de Transporter en de Golf naar Beuningen gesprekken heeft gevoerd met contacten die in de top 10 van meest gebruikte contacten van dit telefoonnummer staan. Dat verdachte op het moment dat de Transporter werd weggezet zijn telefoon zou hebben uitgeleend of anderszins niet de beschikking over zijn telefoon zou hebben gehad, is dan ook niet aannemelijk. Verdachte heeft deze stelling ook op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Evenmin is aannemelijk dat iemand heeft geprobeerd verdachte erbij te lappen, zoals verdachte ter terechtzitting heeft gesuggereerd.
Ten aanzien van 5 en 6 juli 2020
Naast de omstandigheid dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank op 4 juli 2020 met ten minste één ander de Transporter in Beuningen heeft weggezet, stelt de rechtbank vast dat verdachte in de periode van 4 juli 2020 tot en met 6 juli 2020 veelvuldig in (de omgeving van) de woning van [medeverdachte 1] heeft verbleven. Niet alleen heeft verdachte hierover verklaard, maar zijn telefoonnummer maakte ook op verschillende momenten in deze periode gebruik van een zendmast aan de Wisselwerking. Op meerdere momenten in deze periode kan bovendien worden vastgesteld dat verdachte (telefonisch, in persoon of via WhatsApp) contact had met [medeverdachte 1] .
Naast de omstandigheid dat het telefoonnummer van verdachte in de periode van 4 tot en met 6 juli 2020 veelvuldig gebruik maakte van een zendmast aan de Wisselwerking, valt op dat op verschillende momenten in deze periode meerdere telefoonnummers en SkyECC-accounts van gebruikers die bij de moord betrokken zijn geweest ongeveer gelijktijdig eveneens gebruik maakten van een zendmast aan de Wisselwerking. Dit is onder andere het geval in de nacht van 5 juli 2020, voorafgaand aan en na afloop van de eerste keer dat de bij de moord gebruikte Mégane een reis naar Beuningen maakte, waarna in Beuningen de Transporter is verplaatst. Verder is dit het geval in de nacht van 6 juli 2020, voorafgaand aan de tweede keer dat de Mégane een reis naar Beuningen maakte, waarna in Beuningen de daadwerkelijke moord plaatsvond. Verder valt op dat het SkyECC-account [account 2] , waarvan de gebruiker betrokken is geweest bij de moord, na de moord op 6 juli 2020 (om 10.12 uur) gebruik maakte van een zendmast in Zaandam, wat passend is bij het wegzetten van de Mégane daar. Vervolgens lijkt de gebruiker van dit SkyECC-account in Zaandam te zijn opgehaald door [medeverdachte 1] , waarna het SkyECC-account om 11.12 uur gebruik maakte van een zendmast aan de Wisselwerking.
In de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte valt op dat op 5 juli 2020 om 3.05 uur en om 15.21 uur gebruik werd gemaakt van een zendmast aan de Wisselwerking en dat in de tussentijd geen registraties plaatsvonden. Op 6 juli 2020 om 3.56, 4.08, 8.43, 9.36, 9.48 en 12.16 uur werd eveneens gebruik gemaakt van een zendmast aan de Wisselwerking. Opmerkelijk is dat het telefoonnummer van verdachte op 6 juli 2020, de dag van de moord, om 8.43, om 9.48 en om 13.21 uur werd gebeld, maar dat de oproepen niet werden beantwoord. Om 13.29 uur werd met het telefoonnummer van verdachte voor het eerst weer een uitgaand gesprek gevoerd. Later die middag, tussen 14.45 uur en 15.07 uur, maakte het telefoonnummer van verdachte een reisbeweging vanuit Amsterdam via Landsmeer richting Zaandam. Ook het telefoonnummer van [medeverdachte 1] maakte een reisbeweging vanuit Amsterdam naar Zaandam op dat moment. Het telefoonnummer van verdachte bleef hierna tot 20.38 uur gebruik maken van zendmasten in Zaandam. Het telefoonnummer van [medeverdachte 1] maakte daarentegen na 15.07 uur een reisbeweging terug naar Amsterdam.
De rechtbank stelt vast dat het telefoonnummer van verdachte op ongeveer dezelfde tijdstippen als verschillende telefoonnummers en SkyECC-accounts van meerdere bij de moord betrokken gebruikers in de nachten van 5 juli 2020 en 6 juli 2020 gebruik maakte van een zendmast aan de Wisselwerking. Verder stelt de rechtbank vast dat geen actieve handeling van verdachte met zijn telefoon(nummer) kan worden vastgesteld op de momenten dat op 5 en 6 juli 2020 de Mégane in Beuningen was en handelingen werden verricht die te maken hadden met de moord. Dat verdachte in de ochtend van 6 juli 2020, op tijdstippen rondom de moord, inkomende gesprekken op zijn telefoon(nummer) niet beantwoordde, levert zelfs een contra-indicatie op voor actief gebruik van zijn telefoon. Dat is opmerkelijk te noemen. Verder is opmerkelijk dat het SkyECC-account [account 2] in de nachten van 5 juli 2020 en 6 juli 2020 gebruik maakte van een zendmast aan de Wisselwerking rondom dezelfde tijdstippen als dat het telefoonnummer van verdachte hiervan gebruik maakte en dat het SkyECC-account hierna reisbewegingen maakte naar Beuningen, terwijl het telefoonnummer van verdachte ofwel geen registraties had, ofwel bleef aanstralen op een zendmast aan de Wisselwerking. Daarnaast is het – gelet op de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte – opmerkelijk dat verdachte juist op de dagen dat de moord werd voorbereid en gepleegd in (de omgeving van) de woning van [medeverdachte 1] verbleef, terwijl verdachte blijkens tapgesprekken op 3 juli 2020 nog niet wist waar [medeverdachte 1] woonde en zijn telefoonnummer bovendien in de periode waarover de historische verkeersgegevens door de politie zijn verkregen (30 juni 2020 tot en met 13 juli 2020) verder geen gebruik maakte van een zendmast aan de Wisselwerking. Daarbij is bovendien opmerkelijk dat verdachte enkele uren na de moord door [medeverdachte 1] lijkt te zijn teruggebracht naar Zaandam.
Hoewel de voornoemde feiten en omstandigheden, zeker in onderlinge samenhang bezien, hoogst opmerkelijk zijn en indringende vragen oproepen, levert dit geen bewijs op dat verdachte op 5 en 6 juli 2020 naar Beuningen is gereisd. Enig bewijsmiddel op grond waarvan zijn aanwezigheid in Beuningen op die dagen kan worden vastgesteld ontbreekt. Dat meerdere bij de moord betrokken personen zich op 5 en 6 juli 2020 mogelijk in de woning van [medeverdachte 1] hebben verzameld en dat verdachte daar mogelijk eveneens verbleef, maakt dit niet anders. Ook als deze vaststelling zou worden gedaan, levert dit verder geen bewijs op voor strafbare betrokkenheid van verdachte bij de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de periode na 6 juli 2020
Op 7 juli 2020 om 12.07 uur heeft verdachte via WhatsApp naar [medeverdachte 1] onder andere het (al dan niet gescrambeld weergegeven) bericht gestuurd: “op mijn papa ♥ deel reken ik”. Verder kan worden vastgesteld dat verdachte en [medeverdachte 1] elkaar op 9 juli 2020 in Zaandam en op 14 juli 2020 bij het station in Velp hebben ontmoet. Op 11 juli 2020 gaf [medeverdachte 1] aan ‘iets’ voor verdachte te hebben en op 12 juli 2020 gaf [medeverdachte 1] aan dat hij verdachte niet zou gaan belazeren en dat hij een man is van zijn woord. [medeverdachte 1] had voor verdachte ‘zijn ding’ en zou dit die dag of de dag erop aan verdachte geven.
Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat [medeverdachte 1] na 6 juli 2020 iets voor verdachte had. Verdachte rekende ook op zijn (papa)deel. Wat dit (papa)deel dan precies inhield en wat [medeverdachte 1] voor verdachte had en waarom, wordt op basis van het dossier niet duidelijk. Aannemelijk is dat verdachte geld heeft gekregen voor iets dat hij heeft gedaan voor [medeverdachte 1] . Of dat ‘iets’ meer is geweest dan het wegzetten van de Transporter in Beuningen op 4 juli 2020 blijkt echter niet, zodat ook op grond hiervan geen strafbare betrokkenheid van verdachte bij de moord kan worden vastgesteld.
Conclusie ten aanzien van feit 1 primair
Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de bewijsmiddelen in het dossier, zoals hiervoor geschetst, niet zodanig belastend en redengevend voor het bewijs zijn dat van verdachte mag worden gevergd dat hij een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring geeft voor de uit die bewijsmiddelen voortvloeiende feiten en omstandigheden.
Concluderend zal de rechtbank verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde vrijspreken.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair
Met betrekking tot de onder 1 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan moord overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een bewezenverklaring van de medeplichtigheid is nodig dat bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het misdrijf zelf (de moord) en op zijn behulpzaamheid daarbij. Hoewel verdachte door het bewust met ten minste één ander wegzetten van de Transporter in Beuningen op 4 juli 2020, zoals de rechtbank reeds heeft vastgesteld, bij het plegen van het feit onmiskenbaar behulpzaam is geweest en – gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedragingen – ook opzet had op die behulpzaamheid, blijkt uit de bewijsmiddelen in het dossier niet dat hij wist wat de bedoeling was van het wegzetten van de Transporter. Dat verdachte op 4 juli 2020 door [medeverdachte 1] in Zaandam is opgehaald, dat [medeverdachte 1] rondom dat moment bezig was met het organiseren van de verplaatsing van de Transporter naar Beuningen, dat verdachte mogelijk langere tijd met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] in de auto zat, dat [medeverdachte 1] over het ‘zetten’ van ‘iets’ een telefoongesprek heeft gevoerd met [naam] , al dan niet in het bijzijn van verdachte en dat door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] via SkyECC is gesproken over het wegzetten van de twee voertuigen op de plek waar ‘ze’ ook loes (de rechtbank begrijpt: weg) gaan, levert niet het vereiste bewijs op van opzet op het gronddelict, ook niet in voorwaardelijke zin. Verdachte moet hebben geweten dat (het wegzetten van) de Transporter bedoeld was voor zaken die het daglicht niet kunnen verdragen, mede gelet op hetgeen [naam] hierover heeft verklaard, namelijk dat het ging om het wegzetten van een vluchtauto. De rechtbank kan echter niet vaststellen dat verdachte minstgenomen bewust de aanmerkelijke kans aanvaardde dat de Transporter voor het plegen van een moord zou worden gebruikt. Verdachte zal daarom ook van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair
Met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde (in vereniging) opzettelijk voorhanden hebben van de Transporter, terwijl deze bestemd was voor de moord op [slachtoffer] , waarmee verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen in de zin van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van artikel 46 Sr is voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld strafbaar (onder meer) wanneer de dader opzettelijk voorwerpen bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft.
Met ‘dat misdrijf’ in artikel 46 Sr wordt gedoeld op het misdrijf dat is voorbereid en dus niet op de voorbereiding zelf. Dat misdrijf moet met voldoende bepaaldheid blijken, maar niet is vereist dat de tijd, plaats en de wijze van uitvoering vaststaat.
Uit de rechtspraak over dit artikel blijkt dat moet worden beoordeeld of de voorbereidingsmiddelen naar hun uiterlijke verschijningsvorm bestemd zijn tot het begaan van het misdrijf als bedoeld in artikel 46 lid 1 Sr. Dit houdt in dat beoordeeld moet worden of deze middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen dienstig kunnen zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van de middelen voor ogen had.
Uit deze rechtspraak volgt dat een drietal criteria maatgevend zijn om te bepalen of een voorwerp is bestemd tot het begaan van de beoogde misdrijven:
a. de uiterlijke verschijningsvorm van de voorbereidingsmiddelen;
b. het gebruik daarvan en
c. het ‘misdadige doel’ dat de verdachte met het gebruik voor ogen had.
De Transporter is van alledaagse aard en dus naar de uiterlijke verschijningsvorm niet direct gericht op het plegen van een moord. Daarnaast kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte met het voorhanden hebben van de Transporter de bedoeling had [slachtoffer] van het leven te beroven. Zoals de rechtbank met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde reeds heeft overwogen, kan immers niet worden vastgesteld dat verdachte wist, en ten doel had, dat de Transporter voor de moord zou worden gebruikt. Niet duidelijk is of zich op 4 juli 2020 in de Transporter al jerrycans of mogelijk zelfs wapens bevonden en evenmin is duidelijk of verdachte – van wie niet vaststaat of hij op die dag (ook) in de Transporter of (enkel) in de Golf heeft gezeten – dit, als dit al het geval was, heeft geweten. De rechtbank zal verdachte daarom eveneens vrijspreken van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat verdachte onder feit 1 is vrijgesproken van betrokkenheid bij de moord op 5 en 6 juli 2020, zodat ten aanzien van hem evenmin kan worden bewezen dat hij de in de tenlastelegging genoemde SkyECC-telefoon, voertuigen (met uitzondering van de Transporter) en wapens – al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen – voorhanden heeft gehad. Voor zover (ook) onder dit feit bedoeld is het voorhanden hebben van de Transporter als strafbare voorbereidingshandeling ten laste te leggen, verwijst de rechtbank kortheidshalve naar hetgeen zij reeds heeft overwogen met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde. Bijgevolg zal verdachte ook van het onder 2 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de voorlopige hechtenis van verdachte, in verband met het voorgaande, bij afzonderlijke beslissing van 2 november 2023 opgeheven.

4.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vorderingen van de benadeelde partijen
In deze procedure hebben zich in verband met de moord op [slachtoffer] meerdere partijen gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
  • De erfgenamen van [slachtoffer] vorderen totaal € 348,00, wegens materiële schade;
  • [nabestaande 1] , als weduwe van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert totaal € 324.351,42, wegens materiële en immateriële schade;
  • [nabestaande 2] , als zoon van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert totaal € 107.325,31, wegens materiële en immateriële schade;
  • [nabestaande 3] , als dochter van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert totaal € 99.897,-, wegens materiële en immateriële schade;
  • [nabestaande 4] , als zoon van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert totaal € 116.541,-, wegens materiële en immateriële schade;
  • [nabestaande 5] , als moeder van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert totaal € 20.000, wegens immateriële schade;
  • [nabestaande 6] , als vader van het slachtoffer [slachtoffer] , vordert totaal € 20.000, wegens immateriële schade.
Alle benadeelde partijen hebben verzocht de wettelijke rente toe te wijzen en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Beoordeling door de rechtbank
Nu verdachte van het tenlastegelegde wordt vrijgesproken, moeten de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vorderingen. De rechtbank benadrukt hierbij dat zij hiermee niets afdoet aan het onmiskenbare leed en het verdriet van de nabestaanden en de schade die zij noodgedwongen hebben geleden en nog altijd moeten lijden door de moord op hun dierbare. Op zitting is pijnlijk duidelijk geworden wat de gevolgen van deze ‘vergismoord’ voor de nabestaanden zijn.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partijen:
  • De erfgenamen van [slachtoffer] ;
  • [nabestaande 1] ;
  • [nabestaande 2] ;
  • [nabestaande 3] ;
  • [nabestaande 4] ;
  • [nabestaande 5] en
  • [nabestaande 6]
niet-ontvankelijk in hun vorderingen tot schadevergoeding;
bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Ouweneel (voorzitter), mr. J.M. Graat en
mr. L.F. Bögemann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 november 2023.