ECLI:NL:RBGEL:2023:6304

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
399023
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake arbeidsongeschiktheidsverzekering en dekking bij werkgerelateerd astma

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eisende partij en de naamloze vennootschap Achmea Schadeverzekeringen N.V., h.o.d.n. Interpolis, over de dekking van een arbeidsongeschiktheidsverzekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekerde, hierna te noemen [eisende partij], recht heeft op dekking onder zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering, aangezien er sprake is van een medisch objectiveerbare stoornis, namelijk werkgerelateerd astma. Dit werd bevestigd door een deskundigenrapport van longarts dr. J.S. van der Zee, waarin werd geconcludeerd dat er in 2016 sprake was van klachten die gerelateerd zijn aan de werkplek van [eisende partij].

De rechtbank heeft de vordering van [eisende partij] toegewezen, waarbij Interpolis is veroordeeld om een uitkering te verstrekken op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100% per 2 september 2016. Tevens zijn de buitengerechtelijke kosten en de kosten van medische onderzoeken toegewezen, waarbij de rechtbank de redelijkheid van deze kosten heeft beoordeeld. Interpolis is ook veroordeeld in de proceskosten, inclusief de kosten van het deskundigenbericht.

De rechtbank heeft in haar beslissing benadrukt dat Interpolis tekort is geschoten in de uitvoering van de tussen partijen gesloten beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de veroordelingen onmiddellijk moeten worden nageleefd, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/399023 / HA ZA 22-45 / 420 / 876
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eisende partij] ,
advocaat: mr. L. van de Vrugt te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V., h.o.d.n. INTERPOLIS
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Interpolis,
advocaat: mr. H.E. Foudraine te Apeldoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 november 2022
- het deskundigenbericht van 17 mei 2023 van longarts dr. J.S. van der Zee
- de conclusie na deskundigenbericht van [eisende partij]
- de conclusie na deskundigenbericht van Interpolis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank blijft hetgeen is overwogen en beslist in de tussenvonnissen van
22 september 2022 en 16 november 2022.
2.2.
In het tussenvonnis van 16 november 2022 is longarts dr. [gegevens deskundige] , tot deskundige benoemd. Na partijen in de gelegenheid te hebben gesteld te reageren op het conceptrapport heeft de deskundige op 17 mei 2023 een definitief rapport opgesteld. In dit rapport heeft hij de vragen, voor zover hier van belang, als volgt beantwoord:
1. Wat zijn uw bevindingen bij onderzoek? Wat is uw diagnose? Is er sprake van een medisch objectiveerbare stoornis?
Antwoord: Hiervoor verwijs ik u ook naar mijn samenvatting en conclusie.
Er kan op basis van de beschikbare medische gegevens geen zekere diagnose worden gesteld of uitgesloten naar de gebruikelijke richtlijnen. Niettemin acht ik het op grond van de beschikbare gegevens aannemelijk dat er in 2016 sprake was van een werkgerelateerd astma bronchiale. Bij het ontbreken van een duidelijk allergie voor beroepsgebonden factoren bij het adequate onderzoek in het Erasmus MC is derhalve de differentiaaldiagnose: (1) een door het werk verergerd preexistent (subklinisch) astma bronchiale (“work aggravated asthma) of (2) een door irritantia geïnduceerd astma (“irritant induced asthma”).
De vraag of er (in 2016) een medisch objectiveerbare stoornis was kan evenmin met zekerheid worden beantwoord. Het lijkt me echter op grond van de beschikbare gegevens aannemelijk dat, indien in 2016 adequaat onderzoek zou zijn uitgevoerd, een medische stoornis geobjectiveerd had kunnen worden.
2. Welke beperkingen komen voort uit bovenstaande bevindingen?
Antwoord: Uitgaande van de aanname dat er sprake was van een vorm van werkgerelateerd astma is er sprake van kortademigheidsklachten welke zich vooral in en na het werk voordoen, maar zich niet daartoe beperken. Bij staken van blootstelling aan de werkgerelateerde stoffen is er dikwijls een verbetering van klachten en beperkingen en kunnen deze uiteindelijk zelfs volledig verdwijnen (geen astmaklachten meer). Dit laatste lijkt het geval bij de heer [eisende partij] die, naar ik uit de stukken begrijp, geen klachten meer heeft nadat zijn blootstelling aan pluimveestallen volledig is beëindigd.
3. Sinds wanneer is er volgens u sprake van deze diagnose(s) en de functionele beperkingen?
Antwoord: Op basis van het verhaal van de heer [eisende partij] en het dossier van de huisarts lijken de klachten eind 2015/begin 2016 te zijn ontstaan.
4. Heeft u therapeutische adviezen waardoor het functioneren van [eisende partij] beïnvloed kan
worden?
Antwoord: Gezien het bovenstaande lijkt het voor de hand te liggen in de toekomst
werkzaamheden in de pluimveehouderij te vermijden. Momenteel zijn er geen klachten.
5. Wat is uw prognose?
Antwoord: De prognose is zeer gunstig nu na staken van de expositie aan pluimveestallen de
klachten volledig zijn verdwenen.
(…)”
Als reactie op het commentaar van Interpolis op het concept-rapport heeft de deskundige op pagina 19 opgenomen dat hij uitgaat van een klinische of symptoom diagnose werkgerelateerd astma met medisch objectiveerbare aanwijzingen hiervoor (gebaseerd op diagnostisch niveau 1).
2.3.
[eisende partij] stelt in zijn reactie na deskundigenbericht het volgende. Tussen partijen is niet in geschil geweest dat bij hem in 2016 sprake was van objectiveerbare klachten. De deskundige heeft in zijn rapport deze klachten ondergebracht in een erkende medische diagnose, namelijk werkgerelateerd astma. De deskundige heeft verder geconcludeerd dat bij adequaat onderzoek in 2016 deze medische stoornis wel geobjectiveerd had kunnen worden en dat het nu niet mogelijk is om met terugwerkende kracht voor 2016 een diagnose op diagnostisch niveau 2 (diagnose op basis van een gemeten, geobjectiveerde, mate van functieverlies van een orgaansysteem) te krijgen, zodat nu volstaan moet worden met een klinische diagnose. Hiermee is volgens [eisende partij] aangetoond dat hij recht heeft op dekking uit zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering.
2.4.
Hoewel Interpolis in haar akte na deskundigenbericht heeft opgenomen dat de deskundige geen zekere diagnose stelt of uitsluit, heeft zij verder opgenomen dat zij zich conformeert aan de conclusies van de deskundige en conform de vordering van [eisende partij] aan hem een uitkering zal verstrekken op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 100 % per 2 september 2016.
2.5.
De rechtbank stelt vast dat Interpolis na het deskundigenbericht niet (meer) betwist dat bij [eisende partij] sprake is van een medisch objectiveerbare stoornis die in een erkende medische diagnose is onder te brengen en dat [eisende partij] daarmee een beroep kan doen op dekking onder zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering. Dit betekent dat de vordering onder I. en II. zal worden toegewezen.
2.6.
Ten aanzien van de vordering onder III. heeft te gelden dat Interpolis heeft toegezegd vanaf 2 september 2016 een uitkering te zullen verstrekken corresponderend met een mate van arbeidsongeschiktheid van 100 %. [eisende partij] heeft zelf in zijn vordering (onweersproken) opgenomen dat een eigen risico periode van één jaar moet worden toegepast en dat moet worden uitgegaan van een verzekerde som van € 36.419,00 per jaar, zodat overeenkomstig zal worden toegewezen.
2.7.
Ten aanzien van de gevorderde buitengerechtelijke kosten, de kosten van medische onderzoeken en medisch advies van in totaal € 8.946,05 oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de in de dagvaarding onder randnummer 32 opgenomen opsomming volgt dat daarin een totaalbedrag van € 3.166,16 aan advocaatkosten is opgenomen. De rechtbank stelt vast dat [eisende partij] voldoende heeft gesteld en met gespecificeerde facturen heeft onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief van in dit geval
€ 2.700,43 inclusief btw. Bij de bepaling van de hoogte van het tarief is uitgegaan van een tot aan de dagvaarding opeisbaar recht op viermaal de jaarlijkse uitkering van € 36.419,00 (rekening houdend met de eigen risico periode). De stelling van Interpolis dat er geen aanleiding bestaat voor de toewijzing van de kosten van medische onderzoeken en medisch advies gaat niet op. Deze kosten zijn immers conform artikel 6:96 lid 2 onder b. BW aan te merken als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid. Interpolis heeft de redelijkheid van deze kosten van in totaal € 5.779,89 niet betwist, zodat de rechtbank deze kosten zal toewijzen. Nu niet duidelijk is wanneer deze kosten door [eisende partij] zijn voldaan, zal de rechtbank de wettelijke rente daarover toewijzen vanaf de dag van de dagvaarding.
2.8.
Interpolis is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld, waaronder het reeds bij Interpolis als voorschot in rekening gebrachte bedrag van € 3.990,00 aan kosten deskundigenbericht. Voor een volledige proceskostenveroordeling zoals verzocht bestaat echter geen aanleiding.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eisende partij] verder als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
125,03
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
4.700,00
(2,50 punten × € 1.880,00)
Totaal
6.126,03
2.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart voor recht dat Interpolis tekort is geschoten in de uitvoering van de tussen partijen gesloten beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering,
3.2.
verklaart voor recht dat [eisende partij] voor 100 % arbeidsongeschikt is en dat deze arbeidsongeschiktheid onder de dekking van de tussen partijen gesloten beroepsarbeidsongeschiktheidsverzekering valt,
3.3.
veroordeelt Interpolis om aan [eisende partij] te betalen een uitkering naar 100 % beroepsarbeidsongeschiktheid te rekenen vanaf 2 september 2016 met toepassing van een eigen risico periode van één jaar en uitgaande van een verzekerde som van € 36.419,00 per jaar,
3.4.
veroordeelt Interpolis in de buitengerechtelijke kosten alsmede de kosten medisch advies en onderzoek van in totaal € 8.480,32, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt Interpolis in de proceskosten, aan de zijde van [eisende partij] tot dit vonnis vastgesteld op € 6.126,03,
3.6.
veroordeelt Interpolis in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als Interpolis niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.P. Heijmans en in het openbaar uitgesproken op
15 november 2023.