ECLI:NL:RBGEL:2023:6281

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/05/418614 / HA ZA 23-192
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Goederenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over erfgrens en onrechtmatige verwijdering van hekwerk tussen buren

In deze zaak gaat het om een geschil tussen twee buren, eiser en gedaagde, over de erfgrens en de verwijdering van een hekwerk. Eiser, eigenaar van een onroerende zaak sinds 1977, en gedaagde, die sinds 2021 eigenaar is van een onroerende zaak, zijn buren. Het hekwerk dat in 2009/2010 door de gemeente is geplaatst, staat niet op de erfgrens. Eiser stelt dat gedaagde onrechtmatig heeft gehandeld door een hekwerk en de begroeiing te verwijderen, en vordert herstel van de oude situatie. Gedaagde betwist dit en stelt dat het hekwerk volledig op zijn perceel stond en dat hij geen onrechtmatige handelingen heeft verricht. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank concludeert dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 5:36 BW niet van toepassing is en dat gedaagde de eigenaar was van het hekwerk. De vorderingen van eiser worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/418614 / HA ZA 23-192
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.P.J. Rubens te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. D.W.C. van Ooijen te Eindhoven.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, gehouden op 4 oktober 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 15 februari 1977 de eigenaar van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] , waarvan hij voordien ook al bewoner was.
2.2.
[gedaagde] is vanaf medio 2012 bewoner van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] , waarvan hij aanvankelijk huurder was en waarvan hij sinds medio 2021 eigenaar is.
2.3.
[eiser] en [gedaagde] zijn buren, in die zin dat een (westelijk) deel van het perceel van [eiser] grenst aan de (oostelijke) achterzijde van het perceel van [gedaagde] .
2.4.
In een op 1 april 2009 namens de burgemeester en wethouders van [de gemeente] (hierna: de gemeente) aan [eiser] verzonden brief is onder meer vermeld:
‘(…)
Onderwerp: Hekwerk erfgrens
(…)
Hierbij bevestig ik u de hedenochtend gemaakte afspraak.
Het geplaatste hekwerk op de grens met uw perceel is eigendom van de gemeente.
Met u is overeengekomen dat de gemeente op uw grond een beplanting van Hedera (…) zal planten en in/aan het hekwerk zal bevestigen. Het onderhoud van het groen in dit hekwerk aan de openbare zijde (kulturhus zijde) is voor rekening van de gemeente. (…)’
2.5.
De onroerende zaak van [gedaagde] is omstreeks de periode 2010-2012 ontwikkeld in opdracht van de toenmalige eigenaar daarvan, Woonstichting [Woonstichting] (hierna: [Woonstichting] ), als onderdeel van de realisatie van het woningbouwproject [naam woningbouwproject] . [gedaagde] heeft de onroerende zaak sinds de realisatie / oplevering daarvan van [Woonstichting] gehuurd en bewoond. In opdracht van [Woonstichting] is aan de volledige (oostelijke) achterzijde van de onroerende zaak een Heras-gaashekwerk met een hoogte van 1,8 meter geplaatst.
2.6.
Op enig moment is tegen het gaashekwerk hedera geplant, waarmee het gaashekwerk in de loop der tijd volledig begroeid is geraakt. Begin december 2021 heeft [gedaagde] de hedera verwijderd. Vervolgens is vanaf medio december 2021 door/namens partijen gecorrespondeerd over onder meer de situering en de eigendom van het gaashekwerk en de hedera. Op 29 december 2021 heeft [gedaagde] aan (de toenmalige gemachtigde van) [eiser] meegedeeld dat hij het gaashekwerk, dat volgens hem volledig op zijn grond staat en dus zijn eigendom is, op 17 januari 2022 zal verwijderen. Daarop is [gedaagde] namens [eiser] gesommeerd om het gaashekwerk niet te verwijderen en is hij aansprakelijk gesteld voor de schade die het gevolg is van zijn handelen.
2.7.
Op 17 januari 2022 heeft [gedaagde] het gaashekwerk verwijderd. Vervolgens heeft [gedaagde] aan de volledige (oostelijke) achterzijde van het perceel een schutting geplaatst.
2.8.
Op 22 maart 2022 heeft het Kadaster op verzoek van [eiser] en in aanwezigheid van partijen een grensreconstructie uitgevoerd. Daarbij is gebleken dat de schutting van [gedaagde] gedeeltelijk op het perceel van [eiser] is geplaatst.
2.9.
Bij brief van 1 april 2022 heeft mr. Rubens aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…) Uitgaande van de voorgaande informatie is uw aanbod, gedaan bij mailbericht van 23 maart 2022 terecht, als u zich bereid verklaart het gaashekwerk in oorspronkelijke toestand terug te plaatsen. Voor de goede orde, u plaatst het hekwerk niet op uw perceel, maar op de erfgrens. U kunt uiteraard een schutting volledig op eigen grond plaatsen. (…)
In een later bericht van 23 maart 2022 meldt u
als eisdat er geen begroeiing tegen het hekwerk aan komt. Zoals u heeft kunnen lezen is het plaatsen van Hedera (…) een uitdrukkelijke afspraak die is gemaakt tussen de oorspronkelijke partijen, zijnde de heer [eiser] en de gemeente. Ter naleving van deze afspraak en voor een rustig beeld van de erfgrens, hecht de heer [eiser] eraan dat deze planten terug komen. Ik meld u dus dat, nadat het hek is teruggeplaatst, opnieuw de genoemde beplanting zal worden aangebracht. Daarbij zal de heer [eiser] het groen aan zijn zijde van het hekwerk bijhouden. (…)
Samenvattend:
- U draagt in de komende maanden (ultimo 21 juni 2022) zorg voor terugplaatsing van het gaashekwerk op de oorspronkelijke plek. (…)’
2.10.
Bij e-mail van 3 april 2022 heeft [gedaagde] aan mr. Rubens onder meer het volgende bericht:
‘(…) Het hekwerk stond op het perceel van de [adres 2] , dus niet op het perceel van de heer [eiser] . (…) het hekwerk grenzend van de woningen van de [straat 1] (kernen) aan het perceel van de heer [eiser] is geplaatst voor oplevering 2012 door de aannemer van [Woonstichting] en is geplaatst op grond van [Woonstichting] . Ook was hier geen Hedera-planten gepland (…) Ook kan ik niet ingaan om het gaashekwerk te verplaatsen naar de erfgrens, ik heb heel veel kosten moeten betalen om het gaashekwerk op eigengrond te laten verwijderen. En ik heb in 2012 toen ik de woning toegewezen kreeg kosten moet betalen om het aan te planten, wat gesuggereerd wordt dat de gemeente en of de heer [eiser] dit gedaan heeft is dan ook volkomen onjuist. Laat staan dat ik de beplanting nogmaals moet bekostigen wijs ik daarom wederom af. Ook ga ik daarom
niet akkoordmet gaashekwerk op de erfgrens.
In mijn mail 23 maart heb ik aangegeven het hekwerk op dezelfde positie terug te plaatsen, zoals bij u bekend op eigengrond van [adres 2] ik begrijp uit u brief dat het niet de bedoeling is en het gaashekwerk te verplaatsen naar erfgrens. uiteraard is de heer [eiser] vrij om een gaashekwerk met begroeid op eigen grond te plaatsen, waarbij ik geen last heb van de begroeiing.
Ik kan wel akkoord gaan met het verplaatsen van de schutting op eigengrond voor 21 juni 2022.
Uiteraard wacht ik uw reactie even af omtrent of de heer [eiser] op eigengrond het gaashekwerk wil plaatsen, nogmaals ik kan nu niet afwijken van het bestaande [perceel 1]
Maar vind twee gaashekwerken en één schutting een beetje overbodig. Uiteraard ben ik wel welwillend om het gaashekwerk op de oorspronkelijke positie te plaatsen, maar dan zonder begroeiing. (…)’
2.11.
Bij e-mail van 8 april 2022 heeft mr. Rubens aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…) kan ik u na afstemming met de heer [eiser] melden dat (…) wordt ingestemd met het volgende:
1. U plaatst het hekwerk dat u heeft laten verwijderen terug op dezelfde positie waar het stond op 17 januari 2022 (uw aanbod bij mail van 23 maart, herhaald bij mail van 3 april 2022);
2. U betaalt € 230,- aan de heer [eiser]
3. De heer [eiser] zal geen nieuwe planten tegen het herstelde hek plaatsen.
Ter zake van punt 2 heeft u als voorwaarde gesteld dat u graag de rapportage van de kadastrale meting wenst te ontvangen. Ik zend u deze bijgaand.
Voor de volledigheid herhaal ik de stelling dat de juridische erfgrens afwijkt van de door het kadaster bepaalde grens.
Ter zake van punt 3 meld ik u dat de heer [eiser] geen planten zal plaatsen. Hij kan niet voorkomen en zal niet belemmeren dat bestaande beplanting tegen het hek op de grens met [perceel 1] zal woekeren en ook op termijn het hek op de grens met uw perceel zal bedekken.
Graag ontvang ik van u (kort) een bevestiging dat afspraken 1 tot en met 3 akkoord zijn. Ik verneem ook graag van u wanneer de hovenier in staat is uitvoering aan afspraak 1 te geven. (…)’
2.12.
Bij e-mail van 8 april 2022 heeft [gedaagde] aan mr. Rubens onder meer het volgende bericht:
‘(…) Ten eerste
punt 2Kadaster is leidend/bindend ook juridisch! Het Kadaster had anders ook niet hoeven komen.
(…)
Ten derde
punt 1ik plaats een hekwerk terug deze kan afwijken van de verwijderde gaashekwerk, er is nooit gesproken over terugplaatsen van
het verwijderde hekwerkdat is immers afgevoerd.
Gaas komt tegen de schutting aan zodat begroeiing bijna tot niet mogelijk is.
Mocht dit in de toekomst gebeuren wil ik dat kunnen verwijderen en zal gebruik moeten kunnen maken onder de titel
“erfdienstbaarheid”
Graag ontvang ik hier u bevestiging op zodat ik de hovenier in kan gaan plannen, graag op korte termijn. (…)’
2.13.
Bij e-mail van 11 april 2022 heeft mr. Rubens aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…) Ik geef u ook een laatste mogelijkheid om deze kwestie zonder procedure af te ronden. Dit kan alleen door instemming met de onderstaande drie punten.
1. U plaatst het hekwerk dat u heeft laten verwijderen, of een daaraan identiek hekwerk, terug op dezelfde positie waar het stond op 17 januari 2022;
2. (…)
3. De heer [eiser] zal geen nieuwe planten tegen het herstelde hek plaatsen. (…)’
2.14.
Bij e-mail van 11 april 2022 heeft mr. Rubens aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…) In aansluiting op het zojuist gevoerde telefoongesprek dank ik u voor uw bevestiging dat u instemt met de getroffen minnelijke regeling en dat u de kwestie verder wilt laten rusten. (…)’
2.15.
Bij e-mail van 11 april 2022 heeft [gedaagde] aan mr. Rubens onder meer het volgende bericht:
‘(…) Inderdaad zijn we tot een oplossing gekomen en ik zal een gaashekwerk terugplaatsen die wel af kan wijken zoals besproken en dit was akkoord. Aan de hand van de gegevens van het Kadaster zal ik de schutting (…) terug plaatsen op eigengrond. (…)
Ook zojuist besproken dat ik geen begroeiing wil en dat eventueel indien daar sprake van is het kan verwijderen. ik kan dan gebruik maken van erfdienstbaarheid.
Ik ga er dan ook nu van uit dat deze zaak is afgerond en zal mijn rechtsbijstandsverzekering inlichten over de telefonisch overeengekomen standpunten zoals hier beschreven.
Zoals aangegeven in mijn eerdere correspondentie zal ik voor
1 juni de schutting verplaatsenen uiterlijk 31 juli het gaashekwerk plaatsen bevestigt tegen de schutting.
Streven is uiteraard ook om gaashekwerk voor 1 juni te plaatsen, gezien de levertijd en beschikbaarheid kan het uitlopen tot uiterlijk 31 juli. (…)’
2.16.
Bij e-mail van 13 mei 2022 heeft [gedaagde] aan mr. Rubens onder meer het volgende bericht:
‘(…) Ik heb de schutting verplaats ruim op eigen erf.
Gezien de kosten die er mee gemoeid zijn geweest om de schutting in z’n geheel 20 cm om te zetten
keramische bestrating opnieuw aanleggen en de enorm gestegen staalprijzen i.v.m. de oorlog in Oekraïne. Ben ik genoodzaakt om ook i.v.m. schaarste van het materiaal nu voorlopig geen gaas te plaatsen, ik ben we aan het kijken of ik het tweedehands kan krijgen maar kan daar nu geen datum aanhangen.
Wel mag dhr [eiser] wat hij het liefst wil een gaashekwerk op zijn grond plaatsen die hij dan uiteraard wel kan laten begroeien want de begroeiing is het om te doen bij dhr [eiser] .
Mochten de prijzen en schaarste omtrent staal afnemen of kan ik tweedehands wat kopen dan hou ik u op de hoogte. (…)’
2.17.
Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft mr. Rubens aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…) Met verbazing en teleurstelling heb ik kennis genomen van uw bericht van 13 mei jl.
Na ontvangst van uw bericht heb ik een afspraak gemaakt met de heer [eiser] om de nieuwe situatie te bezien. Daarna was ik nog verder teleurgesteld.
Ik stel vast dat u de schutting hebt verplaatst, maar zodanig dat het niet mogelijk is om het door u verwijderde hek terug te plaatsen waar het stond. Daarmee lijkt u de belangrijkste wens van de heer [eiser] , herstel van de oude situatie, opnieuw willens en wetens te negeren.
U meldt dat u nu kosten moet maken om uw eigen onrechtmatige handelen te herstellen. Bij een juridisch vervolg, om andermaal vast te stellen dat u onrechtmatig en in strijd met gemaakte afspraken handelt, zullen deze kosten nog veel hoger worden.
De nieuwe door u gecreëerde situatie en uw bericht waarin u melding maakt van de mogelijkheid dat naar alle waarschijnlijkheid herstellende werkzaamheden niet binnen de door u genoemde termijn kunnen worden uitgevoerd, maken dat de heer [eiser] zelf een offerte voor herstel zal opvragen. Voor de duidelijkheid, dit herstel zal afwijken van uw toezeggingen, omdat u terugplaatsing van het hek onmogelijk hebt gemaakt. Ik houd u voor dat, indien dit herstel tegen redelijke kosten en binnen een redelijke termijn kan worden uitgevoerd, verwacht mag worden dat u deze kosten draagt.
Mocht u daartoe niet bereid zijn, dan zal daarvoor wellicht alsnog een procedure nodig zijn.
Ik verwacht u op korte termijn nader te kunnen informeren. (…)’
2.18.
Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft [gedaagde] aan mr. Rubens onder meer het volgende bericht:
‘(…) Ik heb gemeld dat ik het gaas terug zou plaatsen eigen grond deze wordt bevestigt aan de bestaande palen. Ik heb ook gemeld dat het kan afwijken.
Ook heb ik de maatvoering doorgegeven en heb daar aan voldaan, ik ga dan ook niet akkoord met onderstaande en zal mijn rechtsbijstandsverzekering in gaan schakelen.
Het is bij mij nog geen 31 juli 2022
Ik maak nu uit u mail op dat u een procedure wilt starten, indien ik dit mis heb hoor ik dit nog even graag, ik zal voor
31 juli het gaas plaatsen.(…)’
2.19.
Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft mr. Rubens aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…) U hebt (en houdt) de mogelijkheid om uiterlijk 31 juli terugplaatsing van het gaas te verzorgen.
Waar is gesproken over ‘afwijken’, betrof dit de samenstelling van het hekwerk. U hebt het oude hekwerk immers laten afvoeren.
Ik verzoek u nogmaals de oude situatie te herstellen. Na 31 juli zal worden bezien in hoeverre u hierin bent geslaagd. (…)’
2.20.
Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft [gedaagde] aan mr. Rubens onder meer het volgende bericht:
‘(…) Nogmaals voordat ik wederom weer kosten ga maken, ik plaats het gaas voor 31 juli terug tegen de schutting/palen zoals in de mail van 11 april.
Ik wil graag hier bevestiging van dat ik wederom niet weer voor onnodige kosten kom te staan werkzaamheden zijn als volgt;
• gaas tegen bestaande schutting uiterlijk 31 juli.
• Vastmaken aan bestaande palen uiterlijk 31 juli.
Als bovenstaande is uitgevoerd is de zaak afgehandeld en kan er niet meer teruggekomen worden op de zaak erfafscheiding. (…)’
2.21.
Bij e-mail van 24 mei 2022 heeft mr. Rubens aan [gedaagde] onder meer het volgende bericht:
‘(…) Uw vragen maken de situatie niet duidelijker. Ik wijs terug naar punt 1 van mijn mail van 11 april 2022.
U plaatst het hekwerk dal u heeft laten verwijderen, of een daaraan identiek hekwerk, terug op dezelfde positie waar het stond op 17 januari 2022
Na dit bericht is duidelijk geworden dat het oude hek niet meer beschikbaar is. Mogelijk kan ook niet een identiek hek worden gevonden. Ingestemd is met een afwijkend hekwerk.
Er is steeds gesproken over een hekwerk. Uw bericht gaat nu alleen over gaas.
Omdat er steeds een andere oplossing wordt voorgesteld die ook steeds verder verwijderd is van volledig herstel van de oude situatie, wil ik uw handelingen afwachten en daarna aan de heer [eiser] vragen of uw inspanningen voor herstel voldoende zijn geweest. Dit zal uiterlijk op 31 juli 2022 worden beoordeeld. (…)’
2.22.
[gedaagde] heeft de door hem geplaatste schutting verplaatst naar zijn eigen grond. [gedaagde] is niet overgegaan tot het daaraan of daarlangs aanbrengen van gaas.
2.23.
In de periode van 12 augustus 2022 tot en met 12 januari 2023 is door/namens partijen gecorrespondeerd over hun geschil.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
verklaart voor recht dat de erfgrens tussen het perceel van [eiser] en [gedaagde] wordt bepaald door het in 2009/2010 geplaatste hekwerk conform het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 5:36 BW;
[gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van het vonnis de grond onder de aldus bepaalde grens vrij te maken, waarna herstel van het daarop tot 17 januari 2022 staande hekwerk kan plaatsvinden, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling geen gevolg geeft, met een maximum van € 5.000,00;
Subsidiair
3. verklaart voor recht dat [gedaagde] door het weghalen van een tussen de percelen van [eiser] en [gedaagde] mandelig hekwerk onrechtmatig heeft gehandeld;
4. [gedaagde] veroordeelt om binnen vier weken na betekening van dit vonnis het door [gedaagde] verwijderde hekwerk te herstellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 50,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] aan deze veroordeling geen gevolg geeft, met een maximum van € 5.000,00;
Zowel primair als subsidiair
5. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van deze procedure, met daarbij de nadrukkelijke bepaling dat de proceskosten binnen veertien dagen na betekening van het vonnis aan [eiser] zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal worden, en [gedaagde] veroordeelt in de nakosten die ontstaan bij weigering van uitvoering van het hiervoor bepaalde.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag. Artikel 5:36 BW geeft het rechtsvermoeden dat, door de plaatsing van een hek als afscheiding van twee erven, de grens tussen deze twee erven op het midden van dit hek ligt. De kadastrale erfgrens is niet doorslaggevend. De erfgrens tussen de percelen van partijen is in 2009 door (de rechtsvoorgangers van) partijen bepaald. Op de erfgrens is destijds een mandelig Heras-gaashekwerk geplaatst, waartegen - op voorschrift van de gemeente - aan de zijde van [eiser] hedera werd geplant. [gedaagde] heeft jegens [eiser] onrechtmatig gehandeld en handelt onrechtmatig, door inbreuk te maken op het (mede)eigendomsrecht van [eiser] . [gedaagde] heeft het gaashekwerk en de hedera - zonder overleg met c.q instemming van [eiser] en zonder vervangende toestemming van de rechter - verwijderd en op de erfgrens een schutting geplaatst. Voordat [gedaagde] het gaashekwerk en de beplanting verwijderde was sprake van één (niet-onderbroken / doorlopende / eenvormige) ‘groene’ en rechte erfafscheiding tussen enerzijds het perceel van [eiser] en anderszijds de percelen van [gedaagde] en de buren van [gedaagde] . [eiser] heeft, ook gelet op eventuele toekomstige verkoop van zijn onroerende zaak, belang bij herstel van die situatie. Partijen hebben ter oplossing van hun geschil een minnelijke regeling getroffen. Die regeling kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst (artikel 7:900 e.v. BW). [gedaagde] is - ook als hij niet onrechtmatig heeft gehandeld - verplicht om zijn toezegging na te komen. Die toezegging houdt in dat [gedaagde] op dezelfde plaats - daar waar het voormalige gaashekwerk stond - een (doorlopend) gaashekwerk zal terugplaatsen, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Hij heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. In het voorjaar van 2013 heeft [gedaagde] tegen het in 2012 door / in opdracht van [Woonstichting] geplaatste hekwerk beplanting (hedera) aangebracht. Het hekwerk en de beplanting stonden volledig op het perceel van [gedaagde] , langs de kadastrale erfgrens. Dit is gebleken uit metingen van het Kadaster. [gedaagde] was dus enig eigenaar van het hekwerk en de beplanting. Door het hekwerk en de beplanting te verwijderen heeft [gedaagde] geen inbreuk gemaakt op eigendomsrechten van [eiser] . De erfgrens is niet in 2009 bepaald door het plaatsen van een hekwerk; de brief van de gemeente van 1 april 2009 heeft geen betrekking op het hekwerk bij het perceel van [gedaagde] , maar op een ander (ter hoogte van [Kulturhus] geplaatst) hekwerk bij het perceel van [eiser] . Als er destijds tussen de (rechtsvoorgangers van) partijen al afspraken over het hekwerk en de beplanting zijn gemaakt, dan is [gedaagde] daaraan niet gebonden omdat dergelijke afspraken geen derdenwerking hebben. Ook blijkt uit de door [eiser] gestelde afspraken niet dat het hekwerk niet verwijderd mag worden. Het door [eiser] beoogde (al dan niet begroeide) hekwerk kwalificeert niet als een gemeenschappelijke scheidsmuur als bedoeld in artikel 5:49 BW, zodat [eiser] - ook gelet op de reeds door [gedaagde] geplaatste schutting - de oprichting daarvan niet kan vorderen. Van één (niet-onderbroken) erfafscheiding tussen de (elf) percelen van partijen en hun buren was en is geen sprake. [gedaagde] heeft bij zijn vorderingen geen redelijk belang, zodat hij misbruik van recht en/of bevoegdheid maakt. [gedaagde] heeft belang bij de schutting (in plaats van een al dan niet van beplanting voorzien hekwerk), omdat de moestuin van [eiser] leidt tot overlast van ongedierte bij [gedaagde] (en ook bij andere buren). Tussen partijen is geen overeenkomst tot stand gekomen. [gedaagde] is nog steeds bereid om aan de achterzijde van zijn schutting gaas te bevestigen, mits daartegen geen hedera wordt geplant en hij begroeiing mag snoeien. Het voorgaande maakt dat de vorderingen van [eiser] niet toewijsbaar zijn, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het onder 1 van het petitum gevorderde neemt tot uitgangspunt dat door of namens de gemeente in 2009/2010 op de erfgrens van partijen een hekwerk is geplaatst. [eiser] heeft deze stelling echter, tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende onderbouwd, zodat dit niet kan worden aangenomen. Weliswaar kan worden aangenomen dat in 2009/2010 door of namens de gemeente een hekwerk is geplaatst bij of deels op (een gedeelte van) het perceel van [eiser] , maar dit had geen betrekking op de erfgrens van partijen; dit had betrekking op een ander deel van het perceel van [eiser] , ter hoogte van [Kulturhus] . Dit betekent dat voor de ligging van de grens tussen de percelen van partijen, dit in 2009/2010 elders geplaatste hekwerk geen vermoeden kan opleveren. Bovendien geldt dat een dergelijk vermoeden kan worden ontzenuwd, hetgeen in dit geval al is gebeurd doordat het Kadaster de werkelijke ligging van de erfgrens heeft opgemeten. Het voorgaande betekent enerzijds dat er geen grond is om te bepalen dat de grens tussen de percelen van partijen wordt bepaald door het in 2009/2010 geplaatste hekwerk en anderzijds dat het wettelijk bewijsvermoeden van artikel 5:36 BW hier geen rol speelt. De conclusie is dat het onder 1 van het petitum gevorderde niet toewijsbaar is.
4.2.
Het onder 2 van het petitum gevorderde veronderstelt dat [eiser] mede-eigenaar was of is van het door [gedaagde] verwijderde hekwerk dan wel de daaronder gelegen grond. Deze veronderstelling is niet juist. Uit de meting van het Kadaster blijkt dat het door [gedaagde] verwijderde hekwerk volledig op zijn eigen perceel stond. Van een gezamenlijke erfafscheiding doordat deze op beide percelen stond, is dus geen sprake. Dat [eiser] op een of meer andere gronden (zoals overdracht of verjaring) mede-eigendom van het door [gedaagde] verwijderde hekwerk dan wel de daaronder gelegen grond heeft verkregen is niet gesteld of gebleken. [eiser] veronderstelt dat sprake was van een mandelige erfafscheiding, maar voor mandeligheid is nodig dat de erfafscheiding gemeenschappelijk eigendom is en dat is - zoals hiervoor is overwogen - niet zo. Het voorgaande betekent dat het onder 2 van het petitum gevorderde niet toewijsbaar is.
4.3.
Hiervoor is overwogen dat [gedaagde] enig eigenaar was van het volledig op zijn perceel geplaatste hekwerk. De rechtbank is van oordeel dat dit, op grond van hetgeen partijen hebben aangevoerd, ook geldt voor de begroeiing (hedera) die met het hekwerk was verbonden en door [gedaagde] is verwijderd. In beginsel is het niet onrechtmatig als een eigenaar een of meer eigendommen van zijn perceel verwijdert. [eiser] heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , niet of onvoldoende onderbouwd waarom daarvan in de onderhavige situatie wel sprake is. Dit betekent dat het onder 3 van het petitum gevorderde niet toewijsbaar is.
4.4.
Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat het onder 4 van het petitum gevorderde primair veronderstelt dat het onder 3 van het petitum gevorderde toewijsbaar is, op grond van onrechtmatig handelen van [gedaagde] jegens [eiser] . Omdat deze veronderstelling niet juist is, is de vordering in zoverre niet toewijsbaar.
4.5.
Verder heeft [eiser] ter zitting toegelicht dat het onder 4 van het petitum gevorderde subsidiair veronderstelt dat [gedaagde] zijn verplichtingen jegens [eiser] , op grond van een door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, niet is nagekomen.
4.6.
De vraag of een overeenkomst met een bepaalde inhoud tot stand is gekomen, moet worden beantwoord aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van wat zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.7.
Op grond van hetgeen door partijen, met name ook ter zitting, is aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat tussen partijen niet de door [eiser] gestelde overeenkomst tot stand is gekomen. Daarvoor is het volgende van belang. In de door de advocaat van [eiser] enerzijds en [gedaagde] anderzijds gevoerde correspondentie zijn over en weer verschillende termen gebruikt voor door hen al dan niet gewenste / beoogde erfafscheidingen, zoals ‘hek’, ‘hekwerk’, ‘gaashek’ en ‘gaashekwerk’. Deze bewoordingen betreffen niet ondergeschikte punten, maar de kern van hun geschil en de gestelde overeenkomst. Omdat niet gesteld of gebleken is dat deze termen in de gegeven omstandigheden een voldoende duidelijke en eenduidige betekenis hadden en evenmin dat de betekenis die [eiser] daaraan geeft meer voor de hand ligt dan de betekenis die [gedaagde] daaraan geeft, kan daaraan geen doorslaggevende betekenis worden toegekend; de concrete verbintenis waartoe [gedaagde] zich zou hebben verbonden is daarmee onvoldoende bepaalbaar. Hierbij is ook van belang dat hetgeen [gedaagde] zou realiseren, mocht afwijken van het gaashekwerk dat hij had verwijderd en dat niet gebleken is dat het een op zichzelf staande c.q. afzonderlijke constructie moest zijn. Ook dit ‘afwijken’ is in de gegeven omstandigheden onvoldoende bepaalbaar. Verder is van belang dat er op geen moment in de onderhandelingen een duidelijke onvoorwaardelijke aanvaarding van een aanbod is aan te wijzen. Het lijkt erop dat partijen op 11 april 2022 het dichtst bij een overeenkomst waren, maar ook toen week de formulering van de afspraken in de mail van [gedaagde] af van die in de mails namens [eiser] . Het is daarmee dus onduidelijk of partijen wel tot overeenstemming zijn gekomen. Dit kan echter in het midden blijven, omdat in ieder geval wel duidelijk is dat partijen niet zijn overeengekomen het door [eiser] - met zijn vordering tot herstel van het verwijderde hekwerk - beoogde herstel van de oude situatie. Een dergelijke afspraak valt immers niet te rijmen met de door / namens partijen gevoerde correspondentie, waarin [gedaagde] steeds uitdrukkelijk heeft benoemd dat het hekwerk dat hij zou terugplaatsen zou mogen afwijken van het door hem verwijderde hekwerk en dat er, in afwijking van de oude situatie, geen begroeiing zou zijn. [gedaagde] heeft wel, ook ter zitting, zich bereid verklaard gaas aan of langs de achterzijde van zijn schutting aan te brengen (op voorwaarde dat [eiser] daartegen geen hedera plant en [gedaagde] begroeiing mag snoeien), maar omdat [eiser] dit mindere kennelijk niet wenst, zal de rechtbank [gedaagde] daartoe niet veroordelen. De rechtbank begrijpt de vordering van [eiser] tot herstel namelijk zo, dat hij wil dat [gedaagde] het hekwerk herstelt en in de toestand brengt zoals deze was voordat [gedaagde] het hekwerk heeft verwijderd. Dat zijn partijen echter niet overeengekomen. Dit betekent dat ook het overigens onder 4 van het petitum gevorderde niet toewijsbaar is.
4.8.
Gelet op het voorgaande is ook het onder 5 van het petitum gevorderde niet toewijsbaar.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.196,00(2,0 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 1.510,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.510,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Schippers en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.