In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 15 februari 2023 een vonnis in verzet gewezen. De zaak betreft een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J. de Groot, en een gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J.W. van Osch, over de kosten van meerwerk bij een aanneming van werk. De eiser had in de hoofdzaak een vordering ingesteld tegen de gedaagde, die in verzet ging tegen een eerder verstekvonnis. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 2 november 2022 de eiser opgedragen bewijs te leveren van de opdracht voor het meerwerk, maar de eiser heeft hiervan afgezien. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de gedaagde opdracht had gegeven voor het meerwerk, wat leidde tot afwijzing van de vordering voor dat deel.
De rechtbank heeft vervolgens de hoogte van de in rekening gebrachte kosten voor het dakwerk en de hemelwaterafvoeren beoordeeld. De eiser heeft een specificatie van de kosten gepresenteerd, maar de gedaagde heeft deze weersproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten voor het dakwerk redelijk zijn vastgesteld op € 1.000,00, terwijl de kosten voor de hemelwaterafvoeren niet konden worden toegewezen omdat de opdracht hiervoor niet was aangetoond.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 16.610,59 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft het eerdere verstekvonnis vernietigd en de proceskosten aan de zijde van de eiser begroot op € 2.248,98. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. S.J. Peerdeman.