ECLI:NL:RBGEL:2023:6247

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
15 november 2023
Zaaknummer
05/050946-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en vernieling met toepassing van jeugdstrafrecht

Op 15 november 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2002, die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De zaak vond plaats in Arnhem en betreft een incident dat zich voordeed op 16 november 2022. De verdachte werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [benadeelde 1] door hem met een mes en een bijl te steken en te slaan, alsook van het vernielen van eigendommen van [benadeelde 2]. Tijdens de rechtszitting werd de verdachte bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.O. den Otter.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de aanklacht. Wel werd bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling door [benadeelde 1] meermalen met kracht op zijn gezicht te stompen. De rechtbank achtte het ook bewezen dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk goederen van [benadeelde 2] had vernield.

De officier van justitie had een voorwaardelijke jeugddetentie van zes maanden en een werkstraf van 180 uren geëist. De rechtbank volgde dit advies en legde de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers. De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] dienden schadevergoedingsvorderingen in, waarvan een deel werd toegewezen en een deel niet-ontvankelijk werd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/050946-23
Datum uitspraak : 15 november 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] .
Raadsman: mr. H.O. den Otter, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 16 november 2022 te Arnhem
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[benadeelde 1]
opzettelijk
van het leven te beroven,
voornoemde [benadeelde 1] één of meermalen met een mes, althans met een scherp en/of
puntig steekvoorwerp, (krachtig) in/nabij de (rechter)schouder en/of (rechter)arm,
althans in het bovenlichaam, en/of in de linker knie heeft/hebben gestoken en
(vervolgens)
één of meermalen met een bijl op/tegen de arm(en) en/of het lichaam
heeft/hebben geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2022 te Arnhem
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [benadeelde 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten peesletsel en/of één of meer steekverwondingen
in (rechter)arm en/of (rechter)schouder, althans in het bovenlichaam, en/of de
linker knie heeft toegebracht, door voornoemde [benadeelde 1] één of meermalen met een
mes, althans met een scherp en/of puntig steekvoorwerp, (krachtig) in/nabij de
(rechter)schouder en/of (rechter)arm, althans in het bovenlichaam en/of de linker
knie te steken en/of (vervolgens)
één of meermalen met een bijl op/tegen de arm(en) en/of het lichaam te slaan;
2.
hij op of omstreeks 16 november 2022 te Arnhem (te omstreeks 03:35 uur),
in een woning gelegen op/aan [adres 2]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [benadeelde 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [benadeelde 1] één of meermalen (krachtig), al dan niet met een slagvoorwerp, op/tegen diens arm(en)en/of hoofd/gezicht en/of (boven)lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 1] één of meermalen (krachtig) op/tegen de benen en/of tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 november 2022 te Arnhem (te omstreeks 03:35 uur),
in een woning gelegen op/aan [adres 2]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
[benadeelde 1] heeft mishandeld door voornoemde [benadeelde 1] :
-omver te duwen/drukken en/of (vervolgens)
-één of meermalen (krachtig), al dan niet met een slagvoorwerp, op/tegen diens arm(en) en/of hoofd/gezicht en/of (boven)lichaam te slaan en/of te stompen en/of (vervolgens)
-éen of meermalen (krachtig) op/tegen de benen en/of tegen het lichaam te trappen/schoppen;
3.
hij op of omstreeks 16 november 2022 te Arnhem,
in een woning, gelegen op/aan de de [adres 2]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk één of meerdere ruit(en) in/van één of meerdere
tussendeur(en) en/of één of meerdere televisietoestel(len) en/of een salontafel, in
elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan
[benadeelde 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan feit 2 primair en feit 3. De officier van justitie heeft gesteld dat voor het onder feit 1, zowel primair als subsidiair, ten laste gelegde vrijspraak moet volgen nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte heeft gestoken met een mes of heeft geslagen met een bijl. Ook kan niet worden bewezen dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. Verdachte heeft geen wezenlijke bijdrage geleverd en heeft geen opzet gehad op het van het leven beroven van [benadeelde 1] (hierna: [benadeelde 1] ) of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door middel van het steken met een mes of het slaan met een bijl zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1, primair en subsidiair, ten laste gelegde en van het onder feit 2 ten laste gelegde voor zover dat het slaan met een slagvoorwerp betreft. De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot feit 3.
De raadsman heeft met betrekking tot feit 1 aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft gestoken met een mes of heeft geslagen met een bijl. Er is evenmin sprake van medeplegen. Er blijkt nergens uit dat er concreet iets afgesproken is over het toepassen van geweld. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte enige wetenschap had van het aanwezig zijn of het gebruik van een mes of een bijl. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. Er kan daarnaast niet worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had om de heer [benadeelde 1] van het leven te beroven of zwaar te verwonden met deze voorwerpen.
Ten aanzien van feit 2 primair verzoekt de raadsman om kritisch na te gaan of er sprake is van poging tot zware mishandeling. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet met een slagvoorwerp heeft geslagen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1: vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het al dan niet in vereniging plegen van een poging om opzettelijk de heer [benadeelde 1] van het leven te beroven of om aan hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Niet ter discussie staat dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] en twee andere personen op 16 november 2022 naar de woning aan de [adres 2] in Arnhem is gegaan. Naast de bewoner [benadeelde 2] waren de ex-partner van verdachte en [benadeelde 1] in de woning aanwezig. Verdachte is samen met drie andere personen, waaronder eerder genoemde [medeverdachte] , de woning binnen gegaan, waarna er geweld is gebruikt tegen [benadeelde 1] . [benadeelde 1] is in de woning meermalen geslagen en geschopt en is meermalen met een mes gestoken. Daarnaast is hij ook geraakt met een bijl.
Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte degene is geweest die geweld tegen [benadeelde 1] heeft uitgeoefend met een mes en/of met een bijl. Evenmin kan uit het dossier worden afgeleid dat er met betrekking tot de geweldshandelingen tegen [benadeelde 1] - die bestaan uit het steken met het mes en het slaan met de bijl - sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de personen met wie verdachte de woning in is gegaan. Dat verdachte aan deze geweldhandelingen een bijdrage zou hebben geleverd kan namelijk niet worden vastgesteld, en derhalve evenmin dat sprake is van een bijdrage van voldoende gewicht om te kunnen concluderen dat sprake is van medeplegen.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het onder feit 1 ten laste gelegde.
Feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte/verhoor van [benadeelde 1] , p. 128-129;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2023.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte met een slagvoorwerp heeft geslagen. De rechtbank zal verdachte van dit gedeelte van de tenlastelegging dan ook vrijspreken.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
Verdachte heeft letsel bij [benadeelde 1] veroorzaakt door hem meermalen met kracht met zijn vuist in het gezicht te stompen. Deze gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm aan te merken als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat de verdachte door aldus te handelen zich willens en wetens aan de aanmerkelijke kans heeft blootgesteld dat [benadeelde 1] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen.
Medeplegen
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte het onder feit 2 ten laste gelegde geweld in vereniging heeft gepleegd. Een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte(n) kan namelijk niet worden bewezen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling door [benadeelde 1] meermalen met kracht op zijn gezicht te stompen.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, Sv en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 2] , p. 266-267;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 15 november 2023.
Geen medeplegen
Verdachte heeft verklaard een televisietoestel te hebben omgegooid. Dat verdachte deze heeft vernield kan mede gelet op de aangifte dus wettig en overtuigend worden bewezen. Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat de vernieling in vereniging is gepleegd, zodat verdachte van de vernieling van de overige goederen zal worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 2 primair en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
2.
hij op
of omstreeks16 november 2022 te Arnhem
,(te omstreeks 03:35 uur),
in een woning gelegen
op/aan
de[adres 2]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [benadeelde 1]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- die [benadeelde 1]
één ofmeermalen
(krachtig
), al dan niet met een slagvoorwerp, op/tegen diens
arm(en)en/of hoofd/gezicht
en/of (boven)lichaamheeft
geslagen en/ofgestompt
en/of (vervolgens)
- die [benadeelde 1] één of meermalen (krachtig) op/tegen de benen en/of tegen het lichaam heeft getrapt en/of geschopt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op
of omstreeks16 november 2022 te Arnhem,
in een woning, gelegen
op/aan
dede [adres 2]
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk en wederrechtelijk
één of meerdere ruit(en) in/van één of meerdere
tussendeur(en) en/oféén
of meerderetelevisietoestel
(len) en/of een salontafel, in
elk geval enig goed, dat
/diegeheel
of ten deleaan
[benadeelde 2]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)
heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 2:
poging tot zware mishandeling;
feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd om het jeugdstrafrecht toe te passen en gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de voorwaardelijke jeugddetentie de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld zoals geadviseerd in de rapportage van de reclassering van 20 oktober 2023.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om het jeugdstrafrecht toe te passen en de duur van de werkstraf te matigen. De raadsman heeft in dat verband gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Ernst van de feiten
Verdachte is op 16 november 2022 samen met zijn broer en twee andere personen naar de woning van de heer [benadeelde 2] gegaan. Het initiatief om naar die woning te gaan, kwam vanuit verdachte. Verdachte wilde verhaal halen bij zijn (ex)vriendin die zich in de woning zou bevinden. Verdachte is onder invloed van alcohol de woning binnen gestormd en heeft zonder enige aanleiding meerdere stompen in het gezicht van de aldaar aanwezige [benadeelde 1] gegeven. [benadeelde 1] heeft hierdoor letsel opgelopen in zijn gezicht. Ook heeft verdachte de televisie omgegooid. Toen de bewoner een samoeraizwaard pakte, is verdachte de woning uit gevlucht. Uit de slachtofferverklaring van [benadeelde 1] blijkt hoeveel effect deze gebeurtenis - waarbij hij ook met een mes is gestoken door een medeverdachte - op hem heeft gehad. Naast het fysieke letsel, heeft het ook psychische gevolgen voor hem gehad. [benadeelde 1] blijft zich afvragen waarom het is gebeurd. Hij had niemand wat gedaan en er was geen enkel doel of belang om hem letsel toe te brengen. Omdat het geweld uit de lucht kwam vallen, is [benadeelde 1] bang dat het zomaar weer kan gebeuren. Hij slaapt slecht en voelt zich onveilig. Verdachte heeft op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [benadeelde 1] . Verdachte heeft door zijn handelen er daarnaast blijk van gegeven geen respect te hebben voor de eigendommen van anderen.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 10 oktober 2023, waaruit blijkt dat verdachte zowel in 2022 als in 2023 is veroordeeld voor het plegen van een vernieling. De rechtbank houdt er bij het opleggen van de straf verder rekening mee dat verdachte na het plegen van het bewezenverklaarde, te weten op 30 mei 2023, nog is veroordeeld zodat artikel 63 Sr van toepassing is.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten twintig jaar oud en dus meerderjarig. Ten aanzien van een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het begaan van strafbare feit meerderjarig is, maar nog niet de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt, kan het jeugdstrafrecht worden toegepast indien omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven. Uit de reclasseringsrapportage van 20 oktober 2023 en de toelichting ter terechtzitting van de begeleider van de jeugdreclassering van verdachte, volgt het advies om toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht, omdat pedagogische beïnvloeding nog mogelijk én wenselijk wordt geacht.
Gelet hierop is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van de verdachte, van oordeel dat toepassing van het jeugdstrafrecht op zijn plaats is.
De reclassering heeft verder in het advies van 20 oktober 2023 geschreven dat de verslavingsproblematiek van verdachte negatief op de voorgrond in het leven van verdachte staat en dat deze problematiek ook delictgerelateerd is. Er is veel instabiliteit in het leven van verdachte. Als gevolg van deze instabiliteit lukt het verdachte niet op het gebied van huisvesting, financiën en dagbesteding een vaste basis te krijgen. Wel heeft verdachte zowel bij de reclassering als ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij wil veranderen. Per 2 november 2023 wordt verdachte opgenomen in een verslavingskliniek in Zutphen. Aansluitend kan verdachte via Beschermd Wonen in Doetinchem wonen. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en om daaraan bijzondere voorwaarden te koppelen. Verdachte heeft verklaard dat hij bereid is om mee te werken aan deze bijzondere voorwaarden.
Straf
De ernst van de feiten, bezien in het licht van de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, rechtvaardigen een forse straf. De rechtbank acht het in dit geval echter niet aangewezen om verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen. Verdachte wordt opgenomen in een verslavingskliniek en kan daarop aansluitend terecht bij Beschermd Wonen. Onvoorwaardelijke jeugddetentie zal tot gevolg hebben dat de plek die voor verdachte is gereserveerd, aan een ander zal worden toegewezen. Verdachte zal hierdoor weer op een wachtlijst komen. Verdachte is bezig om aan zichzelf te werken en de rechtbank is van mening dat deze positieve ontwikkeling niet doorkruist moet worden.
Alles afwegende acht de rechtbank - conform de eis van de officier van justitie - een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaren met aftrek passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 180 uren opleggen, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen.
Het voorwaardelijke strafdeel en de bijzondere voorwaarden worden opgelegd om recidive te voorkomen en om ervoor te zorgen dat de begeleiding van de jeugdreclassering kan worden voortgezet en de behandeling van de verdachte kan worden gewaarborgd en begeleid. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank sluit wat betreft de bijzondere voorwaarden aan bij het advies van de reclassering en zal dus de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke strafdeel verbinden.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 3.487,09 aan materiële schade en € 20.000,00 aan smartengeld, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering dient te worden verklaard omdat vrijspraak ten aanzien van feit 1 is bepleit. Van hoofdelijke aansprakelijkheid kan gelet daarop evenmin sprake zijn. Subsidiair stelt de verdediging zich ten aanzien van het materiële gedeelte van de vordering op het standpunt dat deze gelet op het aandeel van verdachte in de geweldshandelingen fors dient te worden gematigd. Het immateriële gedeelte van de vordering dient eveneens fors gematigd te worden, zowel gelet op de voorbeelden uit de rechtspraak die namens de benadeelde partij zijn aangehaald als gelet op het aandeel van verdachte in het geheel.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gevorderde kosten van € 33,84 voor het opvragen van informatie bij de huisarts, van € 84,95 voor het seniorenalarm vanaf 15 maart 2023 en van € 209,30 voor de maandelijkse kosten van het seniorenalarm, voldoende onderbouwd en staan deze in voldoende causaal verband tot de bewezenverklaarde poging tot zware mishandeling. Toegewezen wordt daarom een bedrag van € 328,09.
Ten aanzien van de overige materiële schadeposten (daggeldvergoeding, huishoudelijke hulp, opvragen van informatie, aanschaf douchestoel en eigen bijdrage WMO vanwege de aanschaf van de douchestoel) geldt dat onvoldoende is onderbouwd dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het door verdachte gepleegde geweld op het hoofd van [benadeelde 1] . De behandeling van deze schadeposten levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in deze delen van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan (deze delen van) de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
Smartengeld
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door de poging tot zware mishandeling heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen en is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,00 vaststellen.
In totaal zal de rechtbank aldus een schadevergoeding van € 2.828,09 toewijzen die bestaat uit:
  • € 328,09 aan geleden materiële schade;
  • € 2.500,00 aan geleden smartengeld.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De wettelijke rente ten aanzien van de materiële schade is toewijsbaar vanaf 25 oktober 2023. De rechtbank gaat hierbij uit van de datum van indienen van de vordering, omdat niet is gesteld wanneer de kosten zijn gemaakt. De wettelijke rente ten aanzien van het smartengeld is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 16 november 2022.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de toegewezen materiële schade van € 33,84 voor het opvragen van informatie bij de huisarts, van € 84,95 voor het seniorenalarm vanaf 15 maart 2023 en van € 209,30 voor de maandelijkse kosten van het seniorenalarm, verdachte en zijn medeverdachte(n) ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 850,00 aan materiële schade en € 1.500,00 aan smartengeld, beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen.
Met betrekking tot het gevorderde smartengeld heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij ten aanzien van het smartengeld niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. De verdediging heeft geen verweer gevoerd ten aanzien de gevorderde materiële schade.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van het bewezenverklaarde schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De gevorderde kosten van € 750,00 in verband met de vernielde televisie worden niet betwist. Het bedrag komt de rechtbank gegrond voor en zij zal dan ook gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid. Toegewezen wordt daarom een bedrag van € 750,00.
Met betrekking tot de schadepost betreffende de salontafel geldt dat deze geen rechtstreeks verband houdt met de door verdachte gepleegde vernieling. De vordering zal op dit punt dan ook worden afgewezen. Ten aanzien van het gevorderde smartengeld is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd. De behandeling van deze schadepost levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.
De wettelijke rente ten aanzien van de materiële schade is toewijsbaar vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 16 november 2022.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 36f, 45, 63, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
6 (zes)maanden;
  • bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren niet heeft gehouden aan de hierna te melden voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden de volgende:
- verdachte werkt mee aan het toezicht door de jeugdreclassering en meldt zich op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- verdachte laat zich opnemen in [kliniek] , jeugdkliniek of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start zo spoedig mogelijk. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de jeugdreclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- verdachte verblijft in [instelling] te Doetinchem of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de jeugdreclassering.
Het verblijf start na klinische opname. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de jeugdreclassering voor hem heeft opgesteld;
  • verdachte spant zich in voor het vinden en behouden van dagbesteding, scholing of betaald werk, met een vaste structuur;
  • verdachte werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Verdachte geeft de jeugdreclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
  • verdachte werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De jeugdreclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De jeugdreclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, Sr. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf van
180 (honderdtachtig)uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 90 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2]
 veroordeelt verdachte in verband met de feiten 2 en 3 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] van de volgende bedragen aan materiële schade/smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente

1. [benadeelde 1] € 328,09 25 oktober 2023;

€ 2.500,00 16 november 2022;

2. [benadeelde 2] € 750,00 16 november 2022;

 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde parten mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] ten aanzien van het materiële schadebedrag van € 100,00 voor de salontafel af;
 verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen tot materiële schade en smartengeld;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade/smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [benadeelde 1] € 2.828,09 38 dagen;
2. [benadeelde 2] € 750,00 15 dagen.
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het materiële schadebedrag van € 33,84 voor het opvragen van informatie bij de huisarts, van € 84,95 voor het seniorenalarm vanaf 15 maart 2023 en van € 209,30 voor de maandelijkse kosten van het seniorenalarm van de benadeelde partij [benadeelde 1] betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Jansen (voorzitter), mr. S.H. Keijzer en mr. L.F. Bögemann, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummers PL0600-2022533227 en PL0600-2023004045, gesloten op 17 februari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.