ECLI:NL:RBGEL:2023:624

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
397907
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van een overeenkomst voor advisering over zonne-installaties en de gevolgen van ontbinding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen over de beëindiging van een overeenkomst voor advisering en begeleiding bij de installatie van zonnepanelen. De eiseres, een adviesbureau, had de overeenkomst ontbonden en vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die de overeenkomst had opgezegd. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen en dat de ontbinding door de eiseres onterecht was. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde zich met haar opzegging had neergelegd bij de beëindiging van de overeenkomst en dat de eiseres geen recht had op schadevergoeding of vergoeding van loon. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten.

De procedure begon met een tussenvonnis van 11 mei 2022 en een mondelinge behandeling op 21 september 2022. De eiseres had de gedaagde ingeschakeld voor advies over de installatie van zonnepanelen, maar de samenwerking verliep moeizaam. De eiseres vorderde schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen. De rechtbank concludeerde dat de eiseres de overeenkomst ten onrechte had ontbonden en dat de gedaagde geen schadevergoeding verschuldigd was. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af en veroordeelde haar in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/397907 / HA ZA 21-642 / 1547
Vonnis van 8 februari 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
eiseres,
advocaat: mr. I.I. van Tuyll van Serooskerken te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. P.V. Kleijn te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 mei 2022 en de daarin genoemde processtukken,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 september 2022 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding en samenvatting

2.1.
[gedaagde] wenste zonnepanelen te installeren op de daken van haar bedrijfsgebouwen. Zij had [eiseres] ingeschakeld om haar daarover te adviseren en het proces te begeleiden. De samenwerking verliep echter stroef, waarna de overeenkomst door [eiseres] werd ontbonden en door [gedaagde] opgezegd. [eiseres] vordert (schade)vergoeding van [gedaagde] . De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] niet is tekortgeschoten en dat [eiseres] de overeenkomst ten onrechte heeft ontbonden. Met haar opzegging heeft [gedaagde] zich neergelegd bij de beëindiging van de overeenkomst. [eiseres] heeft geen recht op schadevergoeding en ook niet op vergoeding van het volle dan wel redelijk loon, zodat haar vordering wordt afgewezen.

3.De feiten

3.1.
[eiseres] is een organisatie- en adviesbureau op het gebied van (onder meer) zonnepanelen en -installaties voor de opwekking en levering van stroom, waaronder ook de bijbehorende subsidies.
3.2.
[gedaagde] exploiteert een bedrijventerrein aan de [adres gedaagde] . Zij richt zich specifiek op het huisvesten, faciliteren en met elkaar verbinden van duurzame en energiegerelateerde bedrijven. In dit kader ontstond bij haar de wens om op de daken van haar bedrijfsgebouwen zonnepanelen te installeren en exploiteren (hierna: het project).
3.3.
Voor dat doel heeft [gedaagde] in 2017 subsidie aangevraagd. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft op 21 juni 2017 aan [gedaagde] twee subsidies verleend onder de Stimuleringsregeling Duurzame Energieproductie (hierna: SDE of SDE+). De eerste subsidie met kenmerk 1703175 is aangevraagd voor 2.800 kWh (hierna: Traject 1) en de tweede subsidie met kenmerk 1772408 is aangevraagd voor 4.800 kWh (hierna: Traject 2). Aan beide subsidies is de verplichting verbonden om binnen één jaar opdracht te verstrekken voor de levering van de onderdelen voor de installatie en voor de bouw van de installatie.
3.4.
Op 19 juni 2018 heeft [gedaagde] (hierna ook: opdrachtgever) met [eiseres] (hierna ook: opdrachtnemer) een overeenkomst gesloten voor de begeleiding van het project (hierna: de overeenkomst). In deze overeenkomst staat, voor zover hier van belang, het volgende:
Artikel 1 - Onderzoeksfase van het Project
1.1. (…)
(…)Opdrachtnemer heeft de expertise en is bereid om Opdrachtgever de benodigde bedrijfskundige begeleiding te geven tijdens de Onderzoeksfase van het Project. Hieronder valt begeleiding en advisering bij de toe te passen technieken. Opdrachtnemer zal Engineer Procurement Constructie partijen (hierna: “ EPC-partijen ”) vragen offertes uit te brengen voor het realiseren van het Project en adviseren of en hoe [gedaagde] het Project voor eigen risico en rekening kan realiseren.
1.2.
Opdrachtnemer is voornemens om voor realisatie van het Project met een aantal onderaannemers samen te werken. De onderaannemers voor wie nu al zeker is zij een rol spelen in de realisatie van het Project zijn inclusief hun rol benoemd in Bijlage 1 van deze overeenkomst.
1.3.
Ten behoeve van de begeleiding door Opdrachtnemer gedurende de gehele looptijd van het Project sluiten Opdrachtgever en Opdrachtnemer bij deze een overeenkomst af.
(…)
Artikel 2 - Bouwfase van het project
2.
(…)
2.2.
In de Bouwfase zal de opdrachtgever met de EPC partij een EPC-overeenkomst sluiten.
(…)
Artikel 3 vergoeding
3.
3.1.
De kosten voor de begeleiding door Opdrachtnemer gedurende de Onderzoeksfase en Bouwfase van het project zullen bedraagt 5% van de EPC-overeenkomst, voor project- en begeleidingskosten.[daaronder handgeschreven ‘4,5’ met paraaf, toevoeging rechtbank]
Opdrachtgever ontvangt 10% korting op de kosten voor de opdrachtnemer indien, een verdere samenwerking leidt tot een opdracht projectbegeleiding zonnepanelen groter dan 20 MW [1] .
(…)
Artikel 4 Verantwoordelijkheden, functie en werkwijze Opdrachtnemer (niet limitatief)
4.
4.1.
Onderzoeksfase
  • Na acceptatie overeenkomst Projectbegeleiding uitvoeren van inventarisatie klantbehoefte/klantbeperking. Het vastleggen van de klantbehoefte in vier kaders te weten: technisch, economisch, juridisch en organisatorisch (…).
  • Begeleiden naar financiering
  • (…)
  • Hierna een technische inventarisatie uitvoeren met o.a. aspecten als type aansluitingen, het eigen gebruik, draagkracht daken qua ballast, etc.
  • (…)
  • Het aanvragen van Engineering, Procurement and Construction(EPC) partijen voor prijsaanbiedingen voor zowel de realisatie als onderhoud van de installatie en het uiteindelijk toetsen ervan (gehele inkoopbegeleiding).
  • Het zorgdragen voor acceptatie aanbod van EPC.(…)
4.2.
Bij acceptatie van de overeenkomst wordt aan opdrachtnemer de verantwoordelijkheid gegeven voor de volledige begeleiding en inrichting van de realisatie van het zon PV-project om opdrachtgever geheel hierin te ontzorgen. Hierbij geldt wel dat opdrachtgever het regiemanagement blijft behouden. Het doel van opdrachtnemer is hierbij het verminderen van risico’s en het verhogen van het rendement door inzicht en controle te verlenen in het proces van het project voor opdrachtgever. Gedurende dit proces zullen de kaders wekelijks worden getoetst om de doelstellingen van de klant te blijven bewaken en zullen werkzaamheden a.h.v. (wekelijks) overleggen worden afgestemd.
Artikel 5 - Planning
De ambitie is om SDE 1703175 gereed te hebben en de aanmelding CertiQ voor 1 mei 2019.
De ambitie is om SDE 1772408 gereed te hebben en de aanmelding CertiQ voor 31 december 2019.
Door de RVO is vereist dat voor 21 december 2018 een opdracht voor levering en bouw van de productie installatie wordt overlegd wordt, voor behoud van de subsidie. Hiervoor dient uiterlijk op 21 oktober 2018 een keuze te zijn gemaakt voor een EPC partij, waarmee contractonderhandelingen kunnen worden gehouden.
Om tot een partijkeuze te komen is de volgende informatie minimaal benodigd:
  • De aansluitvermogens en locaties van de verschillende transformatoren ( [eiseres] )
  • (…)
  • Indicatie van het onderhoud van het dak ( [gedaagde] )
  • Overzicht trafo locatie waarbij de huurder meegenomen moet worden in de communicatie ( [gedaagde] , op basis van input [eiseres] ).
Een planning t/m 21 december 2018 is opgenomen als bijlage 2 van deze overeenkomst.
Artikel 6 - Verantwoordelijkheden van Opdrachtgever
Opdrachtgever is verantwoordelijk voor:
(…)
Het ter beschikbaar stellen van documentatie en personele capaciteit;
(…)
Afsluiten van financiering voor het Project.
Opdrachtgever stelt zich ondersteunend op, ook buiten haar verantwoordelijkheden.
Artikel 7 - Realisatie
Voor de realisatie van het project zal gestreefd worden naar een EPC partij of oplossing, waar opdrachtnemer en opdrachtgever beiden achterstaan. Opdrachtnemer zal twee gekwalificeerde EPC eindkandidaten voorstellen. De EPC partij wordt geselecteerd aan de hand van de gunningscriteria. (…)
3.5.
Op verzoek van [eiseres] heeft de RVO bij brief van 2 augustus 2018 de termijn waarbinnen de opdrachtbevestiging aan de RVO moet worden gestuurd (zie r.o. 3.3) voor Traject 1 en Traject 2 verlengd tot uiterlijk 21 december 2018.
3.6.
[eiseres] heeft vervolgens namens [gedaagde] een derde subsidie aangevraagd, welke aanvraag de RVO op 16 oktober 2018 heeft ontvangen. Hierop heeft de RVO bij brief van 21 februari 2019 een SDE-subsidie verleend voor het project voor 7.755 kWh (hierna: Traject 3.) Nadat [gedaagde] de RVO heeft laten weten het project voor dit deel niet te zullen uitvoeren, heeft de RVO de subsidie bij brief van 22 juni 2020 weer ingetrokken.
3.7.
Op 20 december 2018 heeft [gedaagde] voor het ontwerpen en realiseren van Traject 1 en Traject 2 twee EPC-overeenkomsten gesloten met PV Project management, Advies en Service B.V. (hierna: PV PAS) tegen een prijs van respectievelijk € 2.387.000,00 (exclusief btw) en € 3.504.000,00 (exclusief btw). Hierin is opgenomen dat [gedaagde] de overeenkomsten tot uiterlijk 1 augustus 2019 kan ontbinden indien financiering niet mogelijk blijkt.
3.8.
Op enig moment heeft [gedaagde] Triodos benaderd voor de financiering van het project. Zij heeft zelf met Triodos contact onderhouden over onder andere de documenten die nodig waren voor de aanvraag van de financiering. Deze documenten heeft zij vervolgens bij [eiseres] en PV PAS opgevraagd.
3.9.
[eiseres] heeft per e-mail van 27 januari 2019 aan [gedaagde] geschreven dat [gedaagde] verantwoordelijk is voor de financiering en bouwkundige ondersteuning:
(…)
Kortom [gedaagde] dient voor mei het volgende geregeld te hebben:
  • constructie berekeningen elk pand,
  • renovatie daken geïnventariseerd
  • financiering
  • bestelling & tavo’s netaansluiting.
(…)
De beloftes waren dat alle acties voor mei in dec al gereed zouden zijn (…)
3.10.
[eiseres] heeft bij e-mail van 26 april 2019 aan [gedaagde] laten weten dat [gedaagde] nakoming van de overeenkomst door [eiseres] bemoeilijkt. [gedaagde] heeft volgens haar de financiering niet geregeld en komt ook met andere activiteiten de planning niet na, waardoor het project vertraging oploopt. [eiseres] verzoekt [gedaagde] om binnen veertien dagen een aangepaste werkwijze voor de voortzetting van het project op te sturen, waarin naar voren moet komen hoe [gedaagde] haar afspraken gaat nakomen over de financiering, constructieberekeningen, dakrenovatie en netaansluitingen.
3.11.
[gedaagde] heeft [eiseres] daarop bij brief van 7 mei 2019 laten weten niet tevreden te zijn over de werkwijze en samenwerking waardoor het project, waaronder ook de financieringsaanvraag bij de bank, vertraging oploopt. Zij zegt daarom voornemens te zijn de opdracht te beëindigen. Specifiek wijst zij op het volgende:
Hierbij wreekt zich dat de administratie van het project gebrekkig is.
Zo is in de onderzoeksfase (art. 4.1 opdracht) onder meer:
  • onze klantbehoefte niet eenduidig vastgelegd;
  • geen volledige technische inventarisatie uitgevoerd en vastgelegd;
  • de kosten van de benodigde netaansluitingen niet inzichtelijk gemaakt;
  • geen programma van eisen opgesteld en vastgelegd;
  • slechts één EPC-partij aan ons voorgesteld, en ook slechts één offerte van een EPC-partij gevraagd;
  • de opdracht aan PV PAS onder grote tijdsdruk (SDE-subsidie) voorbereid en verstrekt.
In de huidige bouwfase (art. 4.2, 5 en 7 opdracht) ontbreekt onder meer:
(…)
de door onze bank reeds in februari gevraagde informatie (zoals O&M - contracten, garantieverklaringen van EPC – partij en toeleveranciers, jaarcijfers EPC-partij).”
3.12. (
De advocaat van) [eiseres] heeft bij brief van 23 mei 2019 de aan haar gemaakte verwijten betwist en [gedaagde] erop gewezen dat [gedaagde] juist zelf haar verplichtingen uit de overeenkomst niet is nagekomen. Zij sommeert [gedaagde] om binnen acht dagen de eerder aan [gedaagde] gevraagde gegevens aan te leveren, bij gebreke waarvan zij de overeenkomst ontbindt. Zij vordert daarbij vergoeding van de schade die zij daardoor lijdt, bestaande uit de volledige projectsom, verminderd met de al betaalde facturen en vermeerderd met rente en kosten.
3.13. (
De advocaat van) [gedaagde] heeft op haar beurt bij brief van 28 mei 2019 aan [eiseres] de aan haar gemaakte verwijten betwist en onder verwijzing naar haar brief van 7 mei 2019 de opdracht aan [eiseres] op de voet van artikel 7:408 BW opgezegd tegen 30 mei 2019. Zij zegt daarin dat zij het aan [eiseres] toekomende redelijk loon als bedoeld in artikel 7:411 BW al heeft betaald.
3.14.
In het kader van de financieringsaanvraag heeft Triodos aan [naam 1] opdracht gegeven een technisch due diligence uit te voeren naar het project. In het rapport van 12 juli 2019 dat [naam 1] vervolgens heeft uitgebracht worden ten aanzien van PV PAS de volgende aandachtspunten genoemd:
Met betrekking tot de EPC partij en montage partij zijn er enkele risico’s (mitigeren in contracten en toezicht):
ten opzichte van de omzet van EPC is het project zeer groot (fase 1 en 2 samen hebben omvang van 130% omzet 2018)
Weinig tot geen financiële reserves
Klein team. Kwetsbaar voor gevolgen afwijking planning, mogelijk onvoldoende capaciteit voor bewaking uitvoering.
(…)
In paragraaf 2.5 van het rapport wordt een aantal suggesties gedaan om de risico’s met betrekking tot de EPC-partij deels op te vangen.
3.15.
Bij brief van 18 juli 2019 meldt Triodos aan [gedaagde] dat de goedkeuring van de kredietcommissie nodig is voor de financiering van het project. Zij is nog in afwachting ‘van de uitkomst van de benodigde due diligence op de gekozen EPC-partij en haar EPC- en onderhoudscontract (inclusief monitoring) alsmede de financiële sterkte van deze partij’. Zij concludeert nog niet te kunnen bevestigen dat zij daadwerkelijk op 1 augustus 2019 tot financiering van het project zal overgaan.
3.16.
Naar aanleiding van de uitkomsten van het rapport van [naam 1] hebben [gedaagde] en PV PAS de tussen hen gesloten EPC-overeenkomsten in een addendum, ondertekend op respectievelijk 31 en 26 juli 2019, op een aantal punten aangepast. In het addendum is onder meer overwogen dat Triodos het project nog niet kon financieren en dat daardoor de ontbindingsgrond uit de EPC-overeenkomsten was ingetreden. In plaats van de EPC-overeenkomsten te ontbinden overwegen partijen deze overeenkomsten met het addendum aan te passen. De termijn waarbinnen [gedaagde] de EPC-overeenkomsten kan ontbinden wordt verlengd van 1 augustus 2019 naar 1 oktober 2019.
3.17.
Bij brief van 26 september 2019 heeft [gedaagde] de EPC-overeenkomsten die zij met PV PAS had gesloten met een beroep op het financieringsvoorbehoud alsnog ontbonden. In de brief schrijft [gedaagde] onder meer dat uit het onderzoek dat Triodos naar PV PAS heeft gedaan is gebleken dat PV PAS niet voldoet aan de voorwaarden uit de EPC-overeenkomsten. Zij zegt daarnaast geen vertrouwen meer te hebben in PV PAS doordat PV PAS niet tijdig de gevraagde documenten heeft aangeleverd, Triodos kanttekeningen heeft geplaatst bij de financiële gegevens die wel zijn aangeleverd, de prijzen volgens het uitgevoerde onderzoek niet marktconform zijn, de business case met PV PAS onvoldoende is voor Triodos om de financiering te verstrekken en twijfels zijn ontstaan over de financiële stabiliteit van PV PAS.
3.18.
Uit de gevoerde correspondentie blijkt dat partijen het niet eens zijn over de vraag of [gedaagde] vanwege het eindigen van de overeenkomst nog een bedrag is verschuldigd aan [eiseres] . [gedaagde] heeft – in aanvulling op het bedrag van € 59.385,50 dat zij al had betaald – geen bedragen betaald aan [eiseres] . [gedaagde] heeft het project uiteindelijk met een andere EPC-partij alsnog gerealiseerd.

4.Het geschil

4.1.
[eiseres] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt:
A. om aan [eiseres] als vergoeding van het positief contractsbelang, althans redelijk loon te betalen:
  • primair het bedrag van € 650.202,00 exclusief btw;
  • subsidiair het resterende bedrag van de Vergoeding voor SDE+ Trajecten 1, 2 en 3 exclusief kosten voor netbeheer- en meetdiensten van € 564.752,00 exclusief btw;
  • meer subsidiair een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 mei 2019, althans vanaf 23 mei 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
B. tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van € 5.026,01, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2019, althans vanaf 23 mei 2019, althans vanaf de datum van de dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening;
C. en D. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [eiseres] primair ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van diverse op haar rustende verplichtingen uit de overeenkomst, op grond waarvan zij de overeenkomst tegen 1 juni 2019 heeft ontbonden. Op grond van artikel 6:277 BW meent [eiseres] recht te hebben op vergoeding van de schade die zij door de ontbinding heeft geleden, te weten de door haar misgelopen overeengekomen vergoeding voor haar werkzaamheden. [eiseres] verwijt [gedaagde] dat zij de financiering niet op tijd rond had, geen uitsluitsel gaf over een eventuele dakrenovatie en de netaansluitingen voor de SDE+ van Traject 2, de benodigde materialen niet op tijd bestelde, de constructieberekeningen van de panden niet aan leverde, verhinderde dat [eiseres] rechtstreeks kon overleggen met betrokken partijen en zich niet ondersteunend heeft opgesteld richting [eiseres] . Daarnaast heeft [gedaagde] de overeenkomst in strijd met artikel 1.3 althans de eisen van redelijkheid en billijkheid op 28 mei 2019 tussentijds en daarmee niet rechtsgeldig opgezegd. Subsidiair legt [eiseres] aan haar vorderingen ten grondslag dat zij recht heeft op het volle loon (ex artikel 7:411 lid 2 BW), te weten de volledige overeengekomen vergoeding voor haar werkzaamheden. Het einde van de overeenkomst is aan [gedaagde] toe te rekenen en de betaling van het volle loon is gelet op alle omstandigheden van het geval redelijk. [gedaagde] had het project immers nooit in de huidige vorm kunnen realiseren zonder de door [eiseres] verrichte werkzaamheden, aldus steeds [eiseres] .
4.3.
Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding stelt [eiseres] dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] recht heeft op 5% van de EPC-prijs voor de Trajecten 1, 2 en 3. Voor Traject 1 was sprake van een gebudgetteerde projectsom van € 2.800.000,00 en voor Traject 2 was dat € 4.800.000,00. Hierin zijn ook de kosten gebudgetteerd van de netbeheer- en meetdiensten die niet in de EPC-prijs waren begrepen. Voor Traject 3 was nog geen EPC-overeenkomst gesloten, maar uit de door [eiseres] uitgevoerde haalbaarheidsstudie blijkt dat de EPC-prijs voor dit traject € 6.591.750,00 zou zijn. De vergoeding voor de drie trajecten samen komt uit op € 709.587,50 (exclusief btw). [eiseres] heeft in totaal een bedrag van € 59.385,50 (exclusief btw) van [gedaagde] ontvangen, zodat [gedaagde] nog een bedrag van € 650.202,00 moet betalen. Subsidiair vordert [eiseres] betaling verminderd met de kosten van netbeheer- en meetdiensten, waardoor een bedrag resteert van € 564.752,00.
4.4.
[gedaagde] betwist de vorderingen van [eiseres] . Het is juist [eiseres] die is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen en [eiseres] verkeert ten aanzien van de financiering en technische inventarisatie in schuldeisersverzuim. Bovendien heeft [gedaagde] de overeenkomst per brief van 28 mei 2019 op grond van artikel 3.2 rechtsgeldig opgezegd tegen 30 mei 2019, zodat [eiseres] de overeenkomst om die reden niet rechtsgeldig heeft kunnen ontbinden per 1 juni 2019. Voor zover [eiseres] al recht heeft op enige vergoeding geldt dat de overeenkomst alleen betrekking had op Trajecten 1 en 2 en dat de overeengekomen vergoeding 4,5% van de EPC-prijs bedraagt. Het einde van de overeenkomst is niet aan [gedaagde] toe te rekenen en [eiseres] heeft dan ook geen recht op het volle loon. Gelet op hetgeen [eiseres] heeft gepresteerd, heeft [eiseres] naast hetgeen [gedaagde] al aan haar heeft betaald geen recht meer op verdere beloning. De vorderingen van [eiseres] moeten dan ook worden afgewezen en [eiseres] moet worden veroordeeld in de kosten van het geding, aldus [gedaagde] . Tot slot voert [eiseres] verweer tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Niet in geschil is dat de overeenkomst tussen partijen is geëindigd. Partijen twisten over de vraag of [eiseres] als gevolg van het eindigen van de overeenkomst nog recht heeft op enige vergoeding van [gedaagde] . [eiseres] stelt dat zij recht heeft op schadevergoeding als gevolg van het tekortschieten van [gedaagde] onder de overeenkomst c.q. de ontbinding van de overeenkomst. [gedaagde] betwist de vordering van [eiseres] . De rechtbank zal daarom beoordelen of sprake is van een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] .
Is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenissen?
Financiering
5.2.
[eiseres] stelt dat [gedaagde] de zorg droeg voor de financiering en zelf geheel verantwoordelijk was voor die financiering. De rechtbank begrijpt de stelling van [eiseres] aldus dat [gedaagde] de financiering niet tijdig rond had, de financiering eerder had moeten aanvragen en haar heeft belemmerd [gedaagde] bij te staan bij de financieringsaanvraag. [gedaagde] heeft haar immers niet toegelaten rechtstreeks in overleg te treden met Triodos, aldus [eiseres] . In algemene zin stelt zij dat [gedaagde] zich onvoldoende ondersteunend heeft opgesteld. Deze stelling slaagt niet en vindt geen steun in de afspraken tussen partijen.
5.3.
Op grond van artikel 6 van de overeenkomst was [gedaagde] weliswaar verantwoordelijk voor het afsluiten van de financiering (de rechtbank begrijpt: de lening bij de bank), maar daarvoor was zij wel afhankelijk van de inspanningen van [eiseres] . Artikel 4.1 van de overeenkomst bepaalt immers dat [eiseres] haar diende te begeleiden naar die financiering. Bovendien geeft artikel 4.2 [eiseres] de verantwoordelijkheid voor de volledige begeleiding en inrichting van de realisatie van het project ‘om opdrachtgever hierin te ontzorgen’. Deze verdeling ligt ook voor de hand. [eiseres] houdt zich immers professioneel bezig met de realisatie van zonne-installaties en beschikt ook volgens artikel 1.1 over de expertise. [gedaagde] houdt zich mogelijk wel bezig met vastgoed, maar niet is gebleken dat zij ervaring heeft met een project als het onderhavige. De lening diende wel op naam van [gedaagde] te worden afgesloten, omdat zij de financiering zou ontvangen.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank was het ook niet de bedoeling van partijen om [gedaagde] in dit kader meer taken te geven. Uit artikel 6 van de door [gedaagde] overgelegde conceptversie van de overeenkomst blijkt dat [gedaagde] aanvankelijk verantwoordelijk was voor ‘de financiering’. Zoals [gedaagde] onweersproken heeft gesteld, is vervolgens na onderhandeling artikel 4.1 toegevoegd en artikel 6 aangepast conform de huidige versie. Op grond van deze bepalingen was [gedaagde] verantwoordelijk voor het afsluiten van de financiering en [eiseres] voor de begeleiding. Van belang is ook dat [eiseres] degene is geweest die het model van de overeenkomst heeft opgesteld en zij vanwege haar expertise diende te weten welke werkzaamheden in het kader van de financiering zouden moeten worden verricht. Indien zij [gedaagde] had willen verplichten tot meer dan alleen het afsluiten van de financiering, had het op haar weg gelegen hierover duidelijkheid te scheppen in de overeenkomst.
5.5.
Het voorgaande wordt niet anders door artikel 1.2 van de overeenkomst. Hierin staat dat [eiseres] zal samenwerken met een aantal onderaannemers, waaronder in elk geval de partijen genoemd in bijlage 1. In het overzicht uit die bijlage staat onder andere de heer [naam 2] vermeld als financieel adviseur. In de tabel boven dat overzicht is [naam 2] met een stippellijn verbonden met [gedaagde] . De overeenkomst bevat voor het overige geen afspraken over de verantwoordelijkheden van partijen in relatie tot [naam 2] . Gelet op de tekst van de overeenkomst is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] op haar kosten [naam 2] of een andere financieel deskundige zou inschakelen voor zover zij zelf niet over die expertise beschikte. Met de opmerking in haar e-mail van 27 januari 2019, waarin [eiseres] schrijft dat zij niet zelf de lead heeft, geeft [eiseres] blijk haar rol veel beperkter op te vatten dan [gedaagde] op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
5.6.
Aldus bevat de overeenkomst geen verplichting voor [gedaagde] waaruit volgt dat zij geheel verantwoordelijk was voor de financiering en ook niet dat zij verantwoordelijk was voor het (tijdig) aanvragen c.q. rond krijgen van de financiering. Een dergelijke verantwoordelijkheid kan ook niet worden afgeleid uit de verplichting die zij in algemene zin had om documentatie te verstrekken en zich ondersteunend op te stellen. Zij diende slechts de financiering af te sluiten. [eiseres] heeft haar stelling dat [gedaagde] in deze verbintenissen is tekortgeschoten in zoverre onvoldoende onderbouwd.
5.7.
Daarnaast geldt dat de verantwoordelijkheid van [gedaagde] om de financiering af te sluiten op zichzelf niet kwalificeert als verbintenis waarin [gedaagde] jegens [eiseres] kan tekortschieten. Het afsluiten van de financiering zou immers het sluitstuk vormen van het financieringsproces, was ook noodzakelijk voor [gedaagde] om het project te realiseren en daarom enkel in haar eigen belang. De bepaling ziet op het verrichten van een eigen gedraging van [gedaagde] , waarbij de consequentie van het al dan niet afsluiten van de financiering voor [gedaagde] zou zijn. Het al dan niet behalen van dit eindresultaat schept geen rechten en verplichtingen in de rechtsverhouding tussen [eiseres] en [gedaagde] waarop [eiseres] een beroep kan doen. Deze bepaling in de overeenkomst dient daarom veeleer te worden begrepen als een verduidelijking van de taakverdeling tussen partijen – de financiering diende immers op naam van [gedaagde] als ontvanger te worden gesteld – en niet als een juridisch afdwingbare verbintenis. Dit zou anders kunnen zijn indien [gedaagde] , doordat zij de financiering niet (tijdig) had afgesloten, nakoming belemmerde van de verbintenissen die op [eiseres] rustten. Gesteld noch gebleken is echter dat hiervan sprake is.
5.8.
Verder kan [gedaagde] ook niet worden verweten dat zij zich onvoldoende ondersteund heeft opgesteld bij de financiering. Gesteld noch gebleken is waaruit deze ondersteunende werkzaamheden van [gedaagde] zouden bestaan. Bovendien lag de verantwoordelijkheid voor de financiering in de eerste plaats bij [eiseres] . Zoals hiervoor onder r.o. 5.3 vermeld diende zij [gedaagde] immers te begeleiden en te ontzorgen en had zij ook de expertise. Het lag dan ook op haar weg om [gedaagde] bij de hand te nemen en haar duidelijk te maken waarbij zij ondersteuning nodig had. In zoverre is de verplichting van [gedaagde] om te ondersteunen een afgeleide van de primaire verplichting van [eiseres] om de financiering te begeleiden. Dit betekent dat [gedaagde] slechts in deze verbintenis kan tekortschieten indien [eiseres] door haar handelen of nalaten haar eigen primaire verbintenis niet of onvoldoende heeft kunnen nakomen. Gesteld noch gebleken is echter dat hiervan sprake is.
5.9.
Het voorgaande wordt niet anders doordat [gedaagde] in de praktijk op enig moment het initiatief van [eiseres] heeft overgenomen en zelf een financieringsaanvraag heeft ingediend bij Triodos. Hieruit kan niet worden afgeleid dat partijen in afwijking van de overeenkomst (stilzwijgend) zijn overeengekomen dat [gedaagde] zou zorgdragen voor de financiering. In het verlengde daarvan kan [eiseres] [gedaagde] ook niet verwijten dat zij daarin vervolgens is tekortgeschoten door verantwoordelijkheden op [eiseres] af te schuiven. Met haar stelling dat [gedaagde] haar heeft belemmerd bij haar diverse pogingen om de aanvraag bij Triodos te ondersteunen miskent [eiseres] dan ook haar eigen verantwoordelijkheden onder de overeenkomst. Niet [gedaagde] maar [eiseres] was gehouden de financieringsaanvraag (namens [gedaagde] ) in te dienen en te begeleiden. Deze verplichting vloeit voort uit haar eigen verplichtingen uit de overeenkomst zoals hiervoor vermeld in r.o. 5.3. Evenmin kan [eiseres] [gedaagde] verwijten dat het haar niet werd toegestaan om rechtstreeks in contact te treden met Triodos en [gedaagde] haar aldus heeft belet dat zij [gedaagde] kon bijstaan bij de financieringsaanvraag. Ook indien wordt uitgegaan van de juistheid van dit standpunt, hetgeen [gedaagde] betwist, is het begrijpelijk dat [gedaagde] het initiatief voor de financiering van [eiseres] heeft overgenomen. De reden hiervoor is dat [eiseres] niet de noodzakelijke begeleiding bood, waardoor [gedaagde] genoodzaakt was een aantal taken uit te voeren die op grond van de overeenkomst door [eiseres] hadden moeten worden uitgevoerd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
5.10.
Allereerst heeft [eiseres] niet het in artikel 7 vereiste aantal van twee gekwalificeerde EPC-eindkandidaten aan [gedaagde] voorgesteld. [eiseres] betoogt weliswaar dat zij meerdere partijen heeft benaderd, maar zegt zelf ook dat deze partijen niet alle beschikbaar waren. Ten aanzien van de overige partijen heeft zij niet onderbouwd dat zij deze (aan de hand van gunningcriteria) heeft geselecteerd en aan [gedaagde] heeft voorgesteld. Alleen van PV PAS heeft [gedaagde] eerst op 30 november 2018 een offerte ontvangen voor Traject 1. De rechtbank volgt [eiseres] niet in haar betoog dat PV PAS al op 8 oktober 2018 een offerte had uitgebracht. [gedaagde] heeft niet alleen weersproken dat zij die offerte heeft ontvangen, maar ook dat deze ziet op Traject 1 of Traject 2. In de offerte wordt een vermogen van 7.755 kWp genoemd, hetgeen overeenkomt met het vermogen uit de subsidie die in 2018 was aangevraagd voor Traject 3. In de offerte van 8 oktober 2018 wordt bovendien verwezen naar ‘SDE+ 2018’, terwijl de offerte van 30 november 2018 ziet op ‘SDE+ 2017’. Niet in geschil is dat de subsidie voor Traject 1 (en die voor Traject 2) in 2017 is aangevraagd. De offerte kan daarmee geen betrekking hebben op Traject 1 of Traject 2, waarvoor op dat moment een EPC-partij moest worden gekozen. Uit artikel 5 volgt immers dat uiterlijk 21 oktober 2018 een keuze had moeten zijn gemaakt voor een EPC-partij, om zo nog aan de door de RVO gestelde deadline van 21 december 2018 te kunnen voldoen. Aldus heeft [eiseres] niet tijdig twee EPC-kandidaten voorgesteld, waardoor [gedaagde] naar het oordeel van de rechtbank geen andere mogelijkheid restte dan op 20 december 2018 met PV PAS de twee EPC-overeenkomst voor Traject 1 en Traject 2 te sluiten. De financiering was op dat moment echter nog niet rond, zodat [gedaagde] niet de zekerheid had dat zij de lening zou kunnen afsluiten met PV PAS als EPC-partij. Deze EPC-partij diende immers nog te worden getoetst door de uiteindelijke financier.
5.11.
Van [eiseres] had vervolgens ook bij de selectie van die financier meer mogen worden verwacht. Uit het door [eiseres] als productie 15 overgelegde activiteitenoverzicht blijkt dat [eiseres] zelf meende dat haar verplichtingen in dit kader beperkt waren tot het voordragen van een aantal mogelijke financiers aan [gedaagde] . Dit is op zichzelf al een misvatting van haar taken onder de overeenkomst. Daarbij komt dat zij [gedaagde] ook bij die selectie onvoldoende heeft begeleid. Weliswaar stelt [eiseres] dat zij ABN Amro en Rabobank heeft voorgedragen, maar uit de stukken die zijn overgelegd blijkt dat zij slechts de contactgegevens van ABN Amro aan [gedaagde] heeft gestuurd. [gedaagde] betwist dat zij ook een offerte van ABN Amro heeft ontvangen. Ook indien dit juist zou zijn had [eiseres] hiermee gelet op haar verplichtingen uit de overeenkomst, haar deskundigheid, de hoogte van de afgesproken vergoeding en de complexiteit van het project niet mogen volstaan. [gedaagde] heeft vervolgens zelf Triodos benaderd als potentiële financier.
5.12.
Door dit handelen c.q. nalaten van [eiseres] heeft het risico zich verwezenlijkt dat de enige zo kort voor het verstrijken van de deadline door haar aangedragen EPC-kandidaat door Triodos niet voldoende werd bevonden om de financiering te verlenen. Het feit dat PV PAS niet voldeed blijkt uit het rapport van [naam 1] , waarin [naam 1] de beperkte financiële en personele capaciteit van PV PAS als risico aanmerkt. Dat blijkt ook uit de daaropvolgende brief van Triodos waarin zij nog niet kan bevestigen dat zij de financiering voor 1 augustus 2019 zal afgeven. Als PV PAS ook na het sluiten van het addendum met [gedaagde] niet de benodigde informatie verstrekt besluit [gedaagde] om de EPC-overeenkomsten met PV PAS te ontbinden. Onder deze omstandigheden kan [gedaagde] niet worden verweten [eiseres] te hebben belemmerd bij de financieringsaanvraag.
5.13.
De conclusie is dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd welke verbintenissen in het kader van de financiering op [gedaagde] rustten en voorts dat [gedaagde] daarin is tekortgeschoten. Zij heeft de overeenkomst daarom niet op deze grond mogen ontbinden.
Technische inventarisatie, constructieberekeningen, dakrenovatie en netaansluitingen
5.14.
[eiseres] verwijt [gedaagde] daarnaast dat [gedaagde] geen uitsluitsel heeft gegeven over de vraag welke daken zij wilde laten renoveren en over de netaansluitingen. [gedaagde] betwist dat voor deze verplichting een fatale termijn was overeengekomen en stelt dat zij deze inventarisatie niet kon uitvoeren omdat [eiseres] haar hierover niet goed heeft voorgelicht en [eiseres] de daken in het kader van de technische inventarisatie had moeten inspecteren. Zij beroept zich in dat kader op schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiseres] . [eiseres] betwist dit en stelt dat zij door het ontbreken van de constructieberekeningen deze technische inventarisatie niet kon uitvoeren. [gedaagde] betwist dit op haar beurt en meent dat [eiseres] vanwege het ontbreken van deze constructieberekeningen nieuwe berekeningen had moeten (laten) maken.
5.15.
Op grond van artikel 4.1 is [eiseres] gehouden om een technische inventarisatie uit te voeren naar onder andere het type aansluitingen, het eigen verbruik en draagkracht van de daken qua ballast. [gedaagde] dient op grond van artikel 5 een indicatie te geven van het onderhoud van het dak en op grond van artikel 6 in algemene zin documentatie beschikbaar te stellen. Welke documentatie zij moet verstrekken wordt niet gespecificeerd. Uit de actielijst en projectplanning die daarnaast is opgesteld blijkt onder meer dat [gedaagde] de daken, waaronder de dakbedekking, zou inventariseren, de dakrenovatie zou uitvoeren en de constructieberekeningen zou aanleveren. Dit volgt ook uit onder meer de notulen van diverse overleggen en WhatsApp-gesprekken tussen partijen.
5.16.
Evenals hiervoor ten aanzien van de financiering is overwogen geldt ook hier dat het gelet op de inhoud van de overeenkomst en de deskundigheid van [eiseres] in de eerste plaats aan [eiseres] als opdrachtnemer is om te overzien wat (technisch) nodig was. Waar nodig was het aan haar om aan derden opdracht te geven om ontbrekende informatie te verstrekken. Dit geldt temeer nu het aan [eiseres] was om de draagkracht van de daken te inventariseren. Van [eiseres] had bijvoorbeeld mogen worden verwacht dat zij aan [gedaagde] zou laten weten welke documenten zij exact nodig had, waar [gedaagde] die zou kunnen vinden en – bij gebreke van documenten – deze zelf op te (laten) stellen. In zoverre is de verplichting van [gedaagde] om een indicatie te geven van het onderhoud van het dak en documenten aan te leveren een afgeleide van de primaire verplichting van [eiseres] om een technische inventarisatie uit te voeren. Dit betekent dat [gedaagde] slechts in deze verbintenis kan tekortschieten indien [eiseres] door het handelen of nalaten van [gedaagde] haar eigen primaire verbintenis niet of onvoldoende heeft kunnen nakomen. Niet gebleken is dat hiervan sprake is.
5.17.
[eiseres] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij haar technische inventarisatie niet heeft kunnen uitvoeren vanwege het ontbreken van constructieberekeningen. [gedaagde] heeft onweersproken aangevoerd dat zij niet over constructieberekeningen beschikte, nu deze bij de koop van de panden niet aan haar waren verstrekt. Weliswaar volgt uit de actielijst en projectplanning dat op haar desondanks de verplichting is blijven rusten deze berekeningen te verzamelen, maar dat betekent niet zij hieraan onverkort kan worden gehouden. [eiseres] had hiernaar eveneens zelf onderzoek kunnen doen of deze indien nodig zelf kunnen (laten) opstellen. Om dezelfde reden kan [gedaagde] niet worden verweten geen uitsluitsel te hebben gegeven over de dakrenovatie. Immers, voor de hand ligt dat de vraag of daken gerenoveerd zouden moeten worden voor een groot deel afhankelijk is van de vraag of de daken bestand zijn om het gewicht van de daarop te plaatsen zonnepanelen te dragen. Weliswaar geldt de verplichting van [eiseres] om [gedaagde] te ontzorgen niet onverkort en dient ook [gedaagde] [eiseres] te ondersteunen, maar dan had [gedaagde] wel moeten weten wat op dit punt van haar werd verwacht. Niet gebleken is dat [eiseres] haar die duidelijkheid heeft gegeven.
5.18.
Daarbij komt dat [eiseres] onvoldoende heeft onderbouwd dat voor deze verplichtingen een fatale termijn was overeengekomen. In de overeenkomst is hierover geen planning opgenomen en in de actielijst is enkel een ‘target completion date’ opgenomen, hetgeen eerder duidt op een streefdatum. Niet duidelijk is verder hoe de actielijst en projectplanning zich verhouden tot de verplichtingen en de planning uit de overeenkomst.
5.19.
Ten aanzien van de netaansluitingen geldt dat [eiseres] op grond van artikel 4.1 van de overeenkomst het type aansluitingen diende te inventariseren en op grond van artikel 5 informatie over de aansluitvermogens en locaties van de verschillende transformatoren diende te verstrekken. Gesteld noch gebleken is wat daarnaast op dit punt van [gedaagde] werd verwacht.
5.20.
Onder deze omstandigheden geldt dat [eiseres] haar stelling dat [gedaagde] is tekortgeschoten in het verstrekken van de constructieberekeningen en het geven van uitsluitsel over de dakrenovatie en netaansluitingen onvoldoende heeft onderbouwd. [eiseres] mocht de overeenkomst dan ook niet op deze grond ontbinden.
Bestelling benodigde materialen
5.21.
Tot slot kan [gedaagde] ook niet worden verweten niet tijdig, dat wil zeggen uiterlijk 17 december 2018, de netaansluitingen en transformatoren te hebben besteld. De overeenkomst bepaalt niet dat [gedaagde] gehouden was dit te doen, terwijl uit de actielijst juist lijkt te volgen dat deze verplichting op PV PAS rustte. Ook hier geldt dat niet is gebleken dat deze verplichting een verbintenis is waarin [gedaagde] jegens [eiseres] kan tekortschieten. In elk geval is gesteld noch gebleken dat [eiseres] vanwege enig tekortschieten van [gedaagde] op dit punt ertoe heeft geleid dat zij haar eigen verbintenissen niet kon nakomen. De rechtbank volgt daarnaast [gedaagde] in haar standpunt dat het niet voor de hand ligt al materialen te bestellen voordat de financiering rond was. Op de door [eiseres] gestelde datum waren de EPC-overeenkomsten met PV PAS nog niet gesloten, laat staan dat de lening was afgesloten. Zoals hiervoor onder r.o. 5.3 e.v. vermeld was [gedaagde] ook niet verantwoordelijk voor de financiering, heeft zij zich desondanks ingespannen om deze alsnog te verkrijgen en had zij daarom ook niet eerder materialen kunnen berstellen, voor zover deze verplichting al op haar rustte.
Onrechtmatige opzegging
5.22.
Tot slot slaagt [eiseres] niet in haar stelling dat [gedaagde] is tekortgeschoten door de overeenkomst op te zeggen, althans zonder haar daarbij een aanvullende vergoeding te betalen. [gedaagde] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat haar brief van 28 mei 2019 en de daarin opgenomen opzegging zo moet worden begrepen dat zij zich heeft neergelegd bij de beëindiging van de overeenkomst, zonder daarbij afstand te doen van haar rechten. De rechtbank zal aan deze opzegging daarom geen ander rechtsgevolg verbinden dan dat [gedaagde] in de (niet-gerechtvaardigde) ontbindingsverklaring heeft berust. Nu ook [eiseres] uitgaat van beëindiging per deze datum, geldt dat de overeenkomst toch op de hierna vermelde wijze per 1 juni 2019 is geëindigd. Om die reden kan in het midden blijven of die opzegging rechtsgeldig is geschied.
Conclusie
5.23.
De conclusie is dat [gedaagde] niet is tekortgeschoten in enige op haar rustende verbintenis uit de overeenkomst.
Heeft [eiseres] nog recht op betaling van enig bedrag van [gedaagde] ?
5.24.
Nu vast staat dat [gedaagde] niet is tekortgeschoten onder de overeenkomst, had [eiseres] geen grond voor ontbinding en kan zij evenmin op grond van artikel 6:277 BW aanspraak maken op vergoeding van schade als gevolg van de ontbinding. Dit geldt ook voor zover [eiseres] haar vordering heeft gebaseerd op artikel 6:74 BW.
5.25.
Vervolgens is de vraag of [eiseres] op grond van artikel 7:411 lid 2 BW recht heeft op betaling van het volle dan wel redelijke loon, zoals door haar subsidiair is gevorderd. Vast staat dat de overeenkomst is geëindigd voordat de opdracht is volbracht. [eiseres] heeft de overeenkomst immers – met haar achteraf niet-gerechtvaardigde ontbindingsverklaring – beëindigd, in welke beëindiging [gedaagde] met haar opzegging heeft berust. De rechtbank begrijpt dat partijen geen verdere uitvoering aan het project hebben willen geven en dat daarin een nadere, tot beëindiging van de overeenkomst strekkende beëindigingsovereenkomst ligt besloten (vgl. Hoge Raad 8 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ1684). In deze situatie zijn partijen door de beëindiging immers bevrijd van hun eigen toekomstige verplichtingen en kunnen zijn geen nakoming vorderen van elkaars toekomstige verplichtingen. In het verlengde daarvan kunnen zij evenmin schadevergoeding vorderen vanwege de niet-nakoming van die toekomstige verplichtingen. Hiermee verdraagt zich niet dat [eiseres] deze vergoeding nu bij wijze van loon vorderen. Reeds hierop strandt haar beroep op artikel 7:411 BW.
5.26.
Daar komt bij dat voor toewijzing van het door [eiseres] subsidiair gevorderde vereist is dat het einde van de overeenkomst aan [gedaagde] is toe te rekenen. Zoals hiervoor overwogen komt niet vast te staan dat [gedaagde] is tekortgeschoten onder de overeenkomst. Het komt dus niet vast te staan dat het einde van de overeenkomst aan [gedaagde] kan worden toegerekend.
5.27.
Voor zover [eiseres] haar vordering heeft willen baseren op het in artikel 7:411 lid 1 BW geregelde redelijk loon geldt het volgende in aanvulling op hetgeen hiervoor onder r.o. 5.25 is vermeld. Bij het toekennen van loon op grond van die bepaling wordt onder meer rekening gehouden met de reeds door de opdrachtnemer verrichte werkzaamheden, het voordeel dat de opdrachtgever daarvan heeft en de grond waarop de overeenkomst is geëindigd. Van belang is dat [gedaagde] al een bedrag van € 59.385,50 aan [eiseres] heeft betaald en dat niet duidelijk is wel bedrag zij in aanvulling daarop aan [eiseres] zou moeten betalen als vergoeding van de werkzaamheden die [eiseres] tot aan de beëindiging heeft verricht. [eiseres] onderbouwt haar vordering slechts voor zover deze betrekking heeft op de gehele projectsom. Daarvan kan gelet op hetgeen hiervoor is vermeld geen sprake zijn. Daarbij komt dat [gedaagde] zowel de omvang als de toegevoegde waarde voor haar van de door [eiseres] verrichte werkzaamheden heeft betwist. Zij meent dat zij geen, althans weinig voordeel heeft gehad van deze werkzaamheden en veel kosten heeft moeten maken om het project alsnog door een derde te laten realiseren. Bovendien was de grond voor beëindiging gelegen in de ongerechtvaardigde ontbindingsverklaring van [eiseres] zelf.
5.28.
Ook voor vergoeding van (redelijk) loon voor Traject 3 is geen plaats. De overeenkomst heeft, zo blijkt uit artikel 5, alleen betrekking op Traject 1 en Traject 2. Het mag zo zijn dat artikel 3.1 van de overeenkomst de mogelijkheid openlaat dat een verdere samenwerking leidt tot een opdracht groter dan 20 MW, daarmee is echter niet gezegd dat de overeenkomst zich tevens uitstrekt tot Traject 3. Bij het sluiten van de overeenkomst was immers nog geen subsidie aangevraagd voor Traject 3. Er was ook nog geen EPC-overeenkomst voor dat traject gesloten. Een projectsom was daarom nog niet bekend, zodat vergoeding voor Traject 3 niet (analoog aan) artikel 3.1 van de overeenkomst kan worden berekend. Verder is gesteld noch gebleken dat partijen waren overeengekomen dat de vergoeding van [eiseres] voor dit Traject op de haalbaarheidsstudie zou worden gebaseerd. Omdat niet komt vast te staan dat voor Traject 3 een overeenkomst tot stand is gekomen, is voor vergoeding van loon op grond van 7:411 BW geen plaats. Daarvoor is immers een overeenkomst vereist die is geëindigd.
5.29.
Voor zover [eiseres] haar vordering ten aanzien van Traject 3 had willen baseren op ongerechtvaardigde verrijking als bedoeld in artikel 6:212 BW geldt dat daarvan evenmin sprake is. Niet gebleken is dat de voor Traject 3 aangevraagde subsidie [gedaagde] enig voordeel heeft opgeleverd. Uit de brief van 22 juni 2020 blijkt immers dat de RVO de subsidie heeft ingetrokken nadat [gedaagde] hem had bericht dit deel van het project niet te zullen uitvoeren.
Conclusie
5.30.
De conclusie is dat de vordering van [eiseres] geheel zal worden afgewezen. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Nu voor de mondelinge behandeling een uitgebreidere behandeltijd is uitgetrokken dan gebruikelijk zal de mondelinge behandeling worden gewaardeerd op 1,5 punt. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- griffierecht € 5.737,00
- salaris advocaat
€ 8.532,50 (2,5 punten x tarief VII € 3.413,00)Totaal € 14.269,50

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vordering af;
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op 14.269,50.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2023.

Voetnoten

1.Megawatt.