ECLI:NL:RBGEL:2023:6229

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
C/05/416171 / FA RK 23-722
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinder- en partneralimentatie na echtscheiding met vier minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 november 2023 uitspraak gedaan over de wijziging van kinder- en partneralimentatie in het kader van een echtscheiding. Partijen, een man en een vrouw, zijn met elkaar getrouwd geweest en hebben samen vier minderjarige kinderen. Het huwelijk is op 22 oktober 2021 ontbonden. De man heeft verzocht om wijziging van de alimentatie, omdat de omstandigheden zijn veranderd, met name omdat een van de kinderen bij hem is gaan wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behoefte van de kinderen is vastgesteld op € 1.666 per maand, wat neerkomt op € 417 per kind per maand. De rechtbank heeft de draagkracht van de man berekend op € 1.728 per maand, wat betekent dat hij € 301 per kind per maand moet bijdragen in de kosten van de kinderen. De vrouw heeft geen inkomen en is afhankelijk van alimentatie. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie, omdat er geen relevante gewijzigde omstandigheden zijn aangetoond. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/416171 / FA RK 23-722
Datum uitspraak: 14 november 2023
beschikking wijziging kinderalimentatie en partneralimentatie
in de zaak van
[verzoeker], hierna de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. J.F.W. Veraar te Veenendaal
tegen
[verweerster], hierna de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. F.R. Brouwer te Amsterdam.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de man, ingekomen op 6 maart 2023,
- het verweerschrift van de vrouw, ingekomen op 20 april 2023,
- het F9-formulier van de man van 16 mei 2023,
- het F9-formulier van de vrouw van 26 oktober 2023 met productie 1 t/m 5,
- het F9-formulier van de man van 31 oktober 2023 met aanvullend verzoek en productie 10 t/m 13.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 10 november 2023 zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. J.F.W. Veraar,
- de vrouw, bijgestaan door mr. F.R. Brouwer.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Het huwelijk is op 22 oktober 2021 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand in [plaats] .
2.2.
Partijen hebben samen vier minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] .
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag.
2.3.
In het ouderschapsplan hebben partijen (samengevat) de volgende afspraken vastgelegd:
  • de kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw,
  • de kinderen verblijven drie weekenden per maand bij de man en een deel van de vakanties,
  • de kosten van de kinderen zijn bepaald op € 1.581 per maand voor de vier kinderen samen, gebaseerd op een bruto jaarinkomen van de man van € 93.172 en geen inkomen van de vrouw. Het netto gezinsinkomen bedroeg € 5.187.
  • de man zal met € 1.222 per maand bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen,
  • partijen zien af van het maken van een alimentatieberekening.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te bepalen dat de man met ingang van datum wijziging van omstandigheden d.d. 1 januari 2023, dan wel de datum van indiening van het verzoekschrift, bij vooruitbetaling aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen een bedrag van € 280 per kind per maand dient te voldoen, dan wel een bedrag als de rechtbank juist acht,
II. te bepalen dat de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw per 1 januari 2023 op nihil wordt gesteld,
III. kosten rechtens.
3.2.
De vrouw voert verweer en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoeken af te wijzen.
3.3.
De man verzoekt aanvullend om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de kinderalimentatie en partneralimentatie die partijen in het convenant en ouderschapsplan overeen zijn gekomen te wijzigen en te bepalen dat met ingang van 1 januari 2023, dan wel met ingang van 1 april 2023 (datum verhuizing [de minderjarige 2] ), meer subsidiair met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift of zodanige datum als de rechtbank juist acht:
de man een bedrag van € 198 per kind per maand dient te betalen als bijdrage voor [de minderjarige 1] , [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] en de vrouw € 93 per maand aan de man dient te betalen voor [de minderjarige 2] ,
de bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van de vrouw op nihil te stellen wegens ontbreken van behoefte en wegens ontbreken van voldoende draagkracht,
kosten rechtens.

4.De beoordeling

Kinderalimentatie
4.1.
De behoefte van de kinderen is belangrijker dan de behoefte van de partner. De rechtbank bepaalt daarom eerst de hoogte van de kinderalimentatie om daarna het verzoek over de partneralimentatie te beoordelen.
Reden voor de wijziging (ontvankelijkheid)
4.2.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw berekenen als de omstandigheden zijn gewijzigd. [1] Partijen zijn het erover eens dat er sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden, omdat [de minderjarige 2] bij de man is gaan wonen.
Ingangsdatum
4.3.
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat als ingangsdatum 1 juli 2023 zal gelden. Zij sluiten hiermee aan bij het moment dat [de minderjarige 2] bij de man is gaan wonen.
Behoefte
4.4.
Partijen zijn het erover eens dat voor de behoefte van de kinderen moet worden aangesloten bij hetgeen zij hierover hebben vastgelegd in het ouderschapsplan, namelijk € 1.581 per maand in 2021. Zij verzoeken de rechtbank om de behoefte te indexeren naar 2023, gelet op de ingangsdatum van de wijziging. De rechtbank stelt de behoefte van de kinderen daarom vast op afgerond € 1.666 per maand in 2023. Dat is een bedrag van afgerond € 417 per kind per maand.
Draagkracht ouders
4.5.
Bij de berekening van de kinderalimentatie moet vervolgens worden vastgesteld wat ieder van de ouders kan betalen. Dat wordt ook wel de draagkracht van de ouders genoemd. Volgens de wet moeten de ouders namelijk naar draagkracht in de behoefte van de kinderen voorzien. [2]
4.6.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar maandinkomen (NBI) van een ouder is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten, dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’. Na aftrek van die posten van het NBI blijft dan de ‘draagkrachtruimte’ over. Daarvan is 70% beschikbaar voor kinderalimentatie. In dit geval ziet die berekening er als volgt uit: 70% [NBI – (NBI X 0,3 + 1175)].
Draagkracht man
4.7.
De man verzoekt zijn draagkracht te baseren op de gemiddelde winst uit onderneming over de afgelopen 5 jaar (2018-2022). Hij komt daarmee uit op een gemiddelde winst van € 83.965.
De vrouw voert verweer tegen dit standpunt van de man en stelt dat moet worden uitgegaan van de winst zoals genoemd in het ouderschapsplan namelijk € 93.172, gebaseerd op het resultaat over 2019. Dat is nagenoeg gelijk aan de winst over 2022, die € 90.349 bedraagt en nagenoeg gelijk aan de hoogte van de privé-onttrekkingen in 2021. De vrouw stelt dat daarom verwacht kan worden dat de man de winst zoals genoemd in het ouderschapsplan weer kan halen. De man betwist dat enkel uitgaan van de winst over 2019 een reëel beeld geeft van zijn draagkracht, omdat daarmee geen rekening wordt gehouden met fluctuaties in resultaat waar elke ondernemer mee te maken krijgt. Bovendien heeft de man sinds de zomer de fulltime zorg voor zoon [de minderjarige 2] .
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor het bepalen van de draagkracht beoordeelt de rechtbank wat iemand redelijkerwijs kan verdienen, hetzij in loondienst, hetzij vanuit het ondernemerschap. Daarbij kan de rechtbank gebruik maken van de resultaten over eerdere jaren door de winst over enkele jaren te middelen, maar dat hoeft niet. Voor de berekening van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van de winst over 2022, dus van € 90.349. Het jaar 2022 is het meest recente jaar en de winst over dit jaar sluit redelijk aan bij de winst zoals genoemd in het ouderschapsplan. De rechtbank acht het standpunt van de man dat de zorg voor [de minderjarige 2] een negatief effect heeft op zijn winst onvoldoende onderbouwd. Volgens de man verblijft [de minderjarige 2] feitelijk al sinds maart/april 2023 bij hem, zodat de man met concept cijfers over bijvoorbeeld het tweede en derde kwartaal van 2023 zijn standpunt had kunnen onderbouwen.
4.9.
Het netto besteedbaar inkomen van de man komt dan op € 5.204 per maand. Zijn draagkracht is dan € 1.728 per maand. Dit komt neer op € 432 per kind per maand. De rechtbank verwijst naar de aangehechte berekening.
Draagkracht vrouw
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw geen inkomen heeft uit arbeid en dat zij, vanwege de overwaarde vanuit de verkoop van de woning, ook geen recht heeft op een uitkering.
4.11.
De man stelt dat aan de zijde van de vrouw gerekend moet worden met een fictief inkomen ter hoogte van het minimumloon, zodat er een financiële prikkel is voor haar om te gaan werken en bij te dragen in de kosten van de kinderen. Subsidiair stelt de man dat de vrouw beschikt over de minimale draagkracht van € 50 per maand.
De vrouw voert verweer en stelt primair dat zij geen draagkracht heeft en subsidiair dat moet worden uitgegaan van de minimale draagkracht van € 50 per maand. De vrouw noemt dat zij aan het solliciteren is, maar nog geen baan heeft gevonden. Zij heeft naast haar middelbare school, geen relevante opleiding. Zij heeft geen werkervaring, omdat zij na het huwelijk voor de kinderen heeft gezorgd. De vrouw stelt dat dit een bewuste en gezamenlijke keuze van partijen was, passend bij hun geloofsovertuiging.
4.12.
De rechtbank zal voor de vrouw uitgaan van de minimale draagkracht van € 50 per maand voor de vier kinderen samen. Dat komt neer op € 12,50 per kind per maand. Slechts in uitzonderlijke gevallen kent de rechtbank een ouder helemaal geen draagkracht toe, bijvoorbeeld als een ouder de verzorgende ouder is en een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangt. Dat is niet het geval bij de vrouw. Zij leeft van de alimentatie, toeslagen en de verkoopopbrengst van de echtelijke woning. De rechtbank is van oordeel dat het daarom redelijk is om haar de minimale draagkracht toe te kennen. De rechtbank zal niet rekenen met verdiencapaciteit in de vorm van een fictief inkomen ter hoogte van het minimumloon. Het niet kunnen waarmaken van een toegekende verdiencapaciteit zou namelijk leiden tot een tekort aan financiële middelen, waar uiteindelijk de kinderen de dupe van zouden worden.
Verdeling kosten
4.13.
Als de ouders samen genoeg draagkracht hebben voor alle kosten van hun kind, dan moet de rechter berekenen wie welk deel van de kosten voor zijn rekening moet nemen. Dat wordt de draagkrachtvergelijking genoemd.
4.14.
De man en de vrouw hebben samen een draagkracht van € 1.778 per maand. Dit is genoeg om alle kosten van de kinderen te betalen, want die zijn € 1.666 per maand. Er wonen drie kinderen bij de vrouw en één kind bij de man. De rechtbank maakt daarom twee keer een draagkrachtvergelijking.
De man moet een bijdrage voor drie kinderen betalen. De totale behoefte van die drie kinderen bedraagt € 1.251 per maand. De man heeft voor hen een draagkracht van € 1.296 en de vrouw heeft € 37,50. Zijn aandeel in de kosten van de kinderen die bij de vrouw wonen is dan (1296/1333,50 x 1251 =) € 1.216 per maand. Het aandeel van de vrouw in de kosten van de drie kinderen die bij haar wonen is: (37,50/1333,50 x 1251 =) € 35 per maand.
De behoefte van [de minderjarige 2] is € 417 per maand. De man heeft een draagkracht van € 432 voor [de minderjarige 2] en de vrouw € 12,50. Hun gezamenlijke draagkracht voor [de minderjarige 2] is € 444,50. Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige 2] is (432/444,50 x 417 = ) € 405 per maand.
Het aandeel van de vrouw is (12,50/444,50 x 417 =) € 12 per maand.
Zorgkorting
4.15.
Partijen zijn het erover eens dat de vrouw in beginsel aanspraak kan maken op een zorgkorting van 5% van de behoefte voor [de minderjarige 2] . Dat komt neer op afgerond € 21 per maand (5% over de behoefte van € 417). De zorgkorting overstijgt haar aandeel in de kosten van [de minderjarige 2] . Dat betekent dat de rechtbank het verzoek van de man om te bepalen dat de vrouw aan hem kinderalimentatie dient te betalen voor [de minderjarige 2] , zal afwijzen.
4.16.
Partijen zijn het niet eens over de zorgkorting voor de man voor de andere drie kinderen. De man berekent dat de kinderen gemiddeld 1,9 dagen per week bij hem zijn. Hij gaat daarom uit van een zorgkorting van 25%. De vrouw stelt dat de zorgregeling uit het ouderschapsplan nog loopt en daarom de afspraak van een zorgkorting van 20% gehandhaafd zou moeten worden.
4.17.
De rechtbank sluit voor de zorgkorting aan bij de uitgangspunten zoals opgenomen in het Rapport Alimentatienormen. Daaruit volgt dat een zorgkorting van 25% van toepassing is op bij een verblijf van gemiddeld 2 dagen per week. Nu de man zelf heeft berekend dat hij gemiddeld 1,9 dagen per week de zorg draagt voor de kinderen die bij de vrouw wonen, zal de rechtbank uitgaan van een zorgkorting van 25% van de behoefte. Dat is voor drie kinderen 25% van € 1.251, dus afgerond € 313 per maand. Het aandeel van de man in de kosten voor de kinderen die bij de vrouw wonen is dan € 903 (1216-313). Dat komt neer op een bijdrage van € 301 per kind per maand.
Alimentatie terugbetalen
4.18.
Voor zover de man te veel alimentatie heeft betaald over de periode van 1 juli 2023 tot nu, hoeft de vrouw de te veel ontvangen kinderalimentatie niet terug te betalen, omdat die kinderalimentatie al is uitgegeven aan de kinderen.
Alimentatie vooruitbetalen
4.19.
De man moet de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand vooraf betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
Partneralimentatie
4.20.
De rechtbank zal de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie.
4.21.
De rechtbank kan de alimentatie opnieuw vaststellen als deze nooit goed is berekend omdat de rechtbank eerder is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens. [3] Deze wijzigingsgrond geldt alleen voor rechterlijke uitspraken en niet voor een overeengekomen onderhoudsverplichting. De man kan zich dus niet beroepen op deze wijzigingsgrond.
4.22.
De rechtbank kan de alimentatie ook opnieuw vaststellen als deze eerder is afgesproken ‘met grove miskenning van de wettelijke maatstaven’. [4] Dat wil zeggen dat de ouders een heel ander bedrag aan alimentatie hebben afgesproken dan het bedrag dat de rechter zou hebben vastgesteld als die van dezelfde gegevens was uitgegaan. Het gaat dan om de situatie dat partijen onopzettelijk zijn afgeweken van de wettelijke maatstaven. Uit het convenant leidt de rechtbank af dat partijen bewust zijn afgeweken van het uitgangspunt om te rekenen met een gemiddelde winst uit onderneming over drie jaar, omdat de cijfers nog niet klaar waren. Partijen zijn vervolgens uitgegaan van het resultaat van alleen 2019 en zijn daarmee bewust afgeweken van de wettelijke maatstaven. In zo’n geval kan je enkel een beroep doen op deze wijzigingsgrond indien je in het licht van alle dan bestaande omstandigheden, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Dit is door de man niet gesteld.
4.23.
Tot slot is door de man ook onvoldoende gesteld dat er sprake is van relevante gewijzigde omstandigheden. De man stelt enkel dat hij onvoldoende draagkracht heeft, maar desondanks bereid is geweest om de bijdrage zoals genoemd in het convenant te voldoen om de vrouw op weg te helpen. Daarnaast noemt de man dat partijen in artikel 3.6 van het convenant de afspraak hebben vastgelegd dat zij in oktober 2022 of na 12 termijnen opnieuw een alimentatieberekening laten maken. De man heeft nagelaten te onderbouwen hoe deze afspraak zich verhoudt tot de wijzigingsmogelijkheden zoals genoemd in de wet.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie;
5.2.
wijzigt de kinderalimentatie zoals vastgelegd in het ouderschapsplan en bepaalt dat de man met ingang van 1 juli 2023 met € 301 per kind per maand dient bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige:
  • [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
  • [de minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
en stelt de door de man te betalen bijdrage voor de minderjarige
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , met ingang van 1 juli 2023 op nihil;
5.3.
verklaart onderdeel 5.2 uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. E.L. de Jongh, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Cox-Weber als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2023.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 1 BW.
2.Artikel 1:397, lid 2 BW.
3.Artikel 1:401 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.Artikel 1:401 lid 5 BW.