ECLI:NL:RBGEL:2023:6181

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 oktober 2023
Publicatiedatum
13 november 2023
Zaaknummer
05.107567.23 + 05.270618.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Gelderland inzake mishandeling en poging zware mishandeling

Op 10 november 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en poging tot zware mishandeling. De zaak betreft twee incidenten: het eerste incident vond plaats op 20 oktober 2022 in Zutphen, waar de verdachte [aangever 1] heeft mishandeld en bedreigd met de dood. De rechtbank oordeelde dat de verdachte [aangever 1] heeft geslagen en hem dreigende woorden heeft toegesproken, wat leidde tot een veroordeling voor mishandeling en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Het tweede incident vond plaats op 23 april 2023, waar de verdachte [aangever 2] met een stanleymes in zijn hand heeft gestoken tijdens een confrontatie in de trein. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij [aangever 2].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05/107567-23 + 05/270518-22 + 05/026579-22 (TUL) + 23/000053-22 (TUL)
Datum uitspraak : 10 november 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
ingeschreven op het adres [adres] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. M.J. van den Hoonaard, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 2 november 2022, 4 augustus 2023 en 27 oktober 2023. De zaak met parketnummer 05/270518-22 is op 4 augustus 2023 door de politierechter verwezen naar de meervoudige kamer.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/270518-22
1
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Zutphen [aangever 1] heeft mishandeld
door die [aangever 1] in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het lichaam te slaan
en/of te stompen;
2
hij op of omstreeks 20 oktober 2022 te Zutphen [aangever 1] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik vermoord jou. Ik ben
bereid daarvoor nogmaals de gevangenis in te gaan" en/of "I kill you",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van parketnummer 05/107567-23
hij op of omstreeks 23 april 2023, ergens op het traject tussen station Arnhem en
station Dieren, althans in Nederland
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [aangever 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
met een (stanley)mes, althans met enig scherp voorwerp voornoemde [aangever 2]
in zijn hand heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 april 2023 ergens op het traject tussen station Arnhem en
station Dieren, althans in Nederland
[aangever 2] heeft mishandeld door voornoemde [aangever 2] met een (stanley)mes
althans met enig scherp voorwerp in zijn hand te steken

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten aanzien van parketnummer 05/270518-22 [1]
Feit 1 (mishandeling) en feit 2 (bedreiging)
De rechtbank zal deze feiten vanwege de samenhang gezamenlijk bepreken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling (feit 1) en de bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 2).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte [aangever 1] mogelijk per ongeluk heeft geraakt toen hij zichzelf wilde verdedigen. Er is daarom mogelijk sprake van een noodweersituatie. Verder ontkent verdachte de bedreiging. Voor beide feiten refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat hij op 20 oktober 2022 in het AZC in Zutphen door verdachte is mishandeld en met de dood is bedreigd. Rond 19:30 uur werd aangever boos op verdachte na een woordenwisseling over een fiets. Daarbij pakte verdachte hem bij zijn trui vast. Hij pakte verdachte toen ook bij zijn trui vast. Hij hoorde dat verdachte zei: “Ik vermoord jou. Ik ben bereid om daarvoor nogmaals de gevangenis in te gaan”. Hierdoor voelde hij zich erg bedreigd. Daarna liep verdachte weg. Even later ging hij samen met een werknemer van het AZC naar verdachte toe om het uit te praten. Opeens viel verdachte hem aan en ging hem opnieuw beledigen. De medewerker probeerde het te sussen, maar dit lukte niet. Verdachte haalde met een van zijn vuisten naar zijn gezicht uit en raakte hem vervolgens met deze vuist op zijn linkeroog. Hij voelde toen een hevige pijn aan zijn linker oog. [2]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij die dag om 19.30 uur een bericht kreeg dat er een conflict was in het B-gebouw. Daar aangekomen zag hij dat [aangever 1] naar beneden kwam en even later dat verdachte meteen op [aangever 1] afliep en hem aanvloog. Een andere bewoner kwam tussen beiden. Verdachte liep weg, maar kwam meteen weer terug en vloog [aangever 1] weer aan. De bewoner kwam opnieuw tussen beiden. Getuige zag dat verdachte, terwijl hij deels aan de kant werd gehouden door die bewoner, met zijn rechterhand vol uithaalde naar het gelaat van [aangever 1] en hem raakte ter hoogte van zijn linkeroog. Getuige zag dat [aangever 1] een bloeduitstorting in zijn linkeroog had en een licht roodkleurige verdikking onder zijn linkeroog. Tijdens de ruzie, voor en na de klap, hoorde getuige verdachte roepen: “I kill you, I kill you.” Hij zag dat verdachte heel boos en opgefokt was. [3]
De rechtbank gaat uit van de verklaring van aangever [aangever 1] . Deze vindt steun in de verklaring van getuige [getuige 1] die heeft bevestigd dat verdachte heeft uitgehaald en [aangever 1] heeft geraakt ter hoogte van zijn linkeroog. Daarnaast past het door getuige [getuige 1] waargenomen letsel bij [aangever 1] , te weten een bloeduitstorting in zijn linkeroog en een roodkleurige verdikking onder dat oog, bij een stomp met een vuist tegen het gezicht. Verder heeft getuige [getuige 1] bevestigd dat verdachte [aangever 1] met de dood heeft bedreigd. Gelet op de context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan, namelijk tijdens een ruzie waarbij verdachte [aangever 1] bij zijn trui vasthield, kan dit zeer bedreigend overkomen en volgens de aangifte heeft [aangever 1] dit ook zo ervaren.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij [aangever 1] alleen heeft weggeduwd om zichzelf te verdedigen en heeft geroepen: “Ik sla jou, ik sla jou.”, wordt door bovenstaande bewijsmiddelen weerlegd en is dus niet aannemelijk geworden. Er is dan ook geen sprake van een noodweersituatie.
Conclusie
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte [aangever 1] heeft mishandeld (feit 1) en met enig misdrijf tegen het leven gericht heeft bedreigd (feit 2).
Ten aanzien van parketnummer 05/107567-23 [4]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
In de avond van 23 april 2023 heeft in de trein ergens op het traject tussen station Arnhem en station Dieren een confrontatie plaatsgevonden tussen verdachte en aangever [aangever 2] . [5] [aangever 2] heeft in de trein letsel opgelopen aan zijn hand. Hij had aan de binnenzijde van zijn rechterhand een snijwond van ongeveer 7 centimeter en is diezelfde dag naar het ziekenhuis gegaan waar zijn hand is gehecht. [6] Verdachte had aangezichtsletsel doordat hij op 22 april 2023 in Utrecht slachtoffer is geworden van een vechtpartij. [7]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Het dossier bevat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte degene is geweest die de snijwond bij [aangever 2] heeft veroorzaakt. Uit het dossier blijkt weliswaar dat verdachte en [aangever 2] met elkaar hebben gevochten op het bankje in de treincoupé, maar niet dat verdachte [aangever 2] in zijn hand heeft gestoken in het tussenhalletje van de coupé. Daarnaast kan het signalement dat getuige [getuige 2] heeft gegeven van de blanke jongen met wie [aangever 2] een soort handshake had, niet gaan over verdachte omdat het niet overeenkomt met zijn uiterlijk. Verder heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de poging zware mishandeling niet bewezen kan worden verklaard, omdat er geen aanmerkelijke kans was op zwaar lichamelijk letsel.
Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat [aangever 2] letsel heeft opgelopen aan zijn hand, te weten een snijwond van 7 centimeter. De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is of het verdachte is geweest die dit letsel bij [aangever 2] heeft veroorzaakt en zo ja, of het handelen van verdachte moet worden gezien als een poging om [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Bewijsmiddelen
Aangever [aangever 2] heeft verklaard dat hij na een confrontatie in de trein met verdachte van hem is weggelopen. Later kwam verdachte met een vriend in zijn richting lopen. Verdachte wees hem aan en zei tegen zijn vriend dat hij degene was die ze moesten hebben. Hij zag dat verdachte een signaal gaf aan zijn vriend. Hij maakte een soort steekbeweging, kennelijk om aan te moedigen om hem te steken. Aangever hield hierop zijn handen omhoog om aan te tonen dat hij niet wilde vechten. Op dat moment stak de persoon met wie hij eerder had gevochten hem in zijn rechterhand. Hij zag dat er bloed uit zijn hand stroomde en realiseerde zich toen dat hij was gestoken. De trein was inmiddels gestopt in Dieren. [8]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij in het treinstel vlak bij de ruimte van de in- en uitgang van de trein zat. Zij zag een donkere jongen alleen zitten in het tussenstuk van de trein. Toen de trein in Dieren stopte, zag zij behalve de donkere jongen ook een licht getinte jongen in het tussenstuk staan. De licht getinte jongen leek een sein te geven aan een andere jongen die intussen ook in het tussenstuk stond. De donkere jongen stak zijn hand uit in de richting van de jongen die zij nog niet had gezien. Het leek op een soort van hand shake. Toen ging de tussendeur van de coupé open en zag zij dat de jongen, die zij nog niet gezien had, een soort van klein mesje in haar coupé onder een stoel gooide. Het leek op een soort mesje van een stanleymes zonder houder. Zij zag toen voor het eerst het gezicht van die jongen. Dit was een blanke jongen met kort opgeschoren haar, tussen de 18 a 20 jaar. Ze zag een blauw oog en wat oude wonden op zijn gezicht. Degene die het mesje onder de stoel kreeg pakte dit op en gooide het in de prullenbak in het tussenstuk. Ze zag dat de donkere jongen en de blanke jongen buiten de trein stonden samen met de conducteur. Toen zag ze dat de donkere jongen een bebloede hand had en dacht dat het mogelijk was dat hij in zijn hand gestoken was door de blanke jongen. Ze dacht dat dit gebeurd was tijdens die soort van handshake. [9]
Getuige [getuige 3] was de conducteur van de trein en heeft verklaard dat hij op het station in Dieren een man zag die een bebloed gezicht had en een linker blauw oog. De man leek van Syrische afkomst, stond bij de ingang/uitgang van de trein en vertelde hem dat hij in Utrecht in elkaar geslagen was. Opeens kwam er een man via de buitenzijde van de trein naar hem toe. De man zat helemaal onder het bloed en had een donkere huidskleur. De man was erg rustig en vertelde hem dat hij langs de Syrische man was gelopen en wilde gaan zitten. De Syrische man werd toen gelijk kwaad en zij kregen een woordenwisseling met elkaar. Daarna werd hij in zijn hand gestoken. Terwijl de man dat vertelde begon de Syrische man gelijk weer te vechten met de donkere man. Getuige stond tussen beiden in en kon een beetje voorkomen dat het gevecht doorging. De Syrische man deed voorkomen alsof hij op wilde houden en de donkere man een hand wilde geven. Dit deed hij ook maar hij kneep heel hard in de hand die gestoken was. Dit was de rechterhand van de donkere man. Hierdoor ging de hand harder bloeden. [10]
Verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij ter plaatse werd aangesproken door een persoon in de trein die aangaf gezien te hebben dat het mes waarmee gestoken zou zijn in de prullenbak zou liggen. Op aanwijzingen van deze persoon vond hij een deel van het afgebroken lemmet van een stanleymes in de prullenbak. [11]
Verdachte heeft het letsel veroorzaakt
De rechtbank stelt voorop dat verdachte – anders dan de verdediging betoogt – past in het signalement dat getuige [getuige 2] van hem heeft gegeven. Zij beschrijft het aangezichtsletsel, waaronder het blauwe oog van verdachte en ook heeft zij hem even later buiten zien staan bij de conducteur. Deze conducteur, getuige [getuige 3] , heeft ditzelfde aangezichtsletsel gezien en daarnaast heeft verdachte aan hem bevestigd dat hij in Utrecht in elkaar geslagen was. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat getuige [getuige 2] verdachte bedoelt als degene die de hand shake maakt en vervolgens een mesje weggooit.
Gelet op de bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [aangever 2] met een stanleymes in zijn hand heeft gestoken. [aangever 2] heeft verklaard dat hij was gestoken door de persoon met wie hij eerder een conflict had gehad in de trein en dat daarna het bloed uit zijn hand stroomde. Dit moet betrekking hebben op verdachte, nu vast staat dat verdachte en aangever die treinreis een confrontatie hadden gehad. Getuige [getuige 2] heeft een soort handshake tussen [aangever 2] en verdachte gezien, waarna verdachte een mesje van een stanleymes in de coupé onder een stoel heeft gegooid, die later door iemand in de prullenbak is gegooid. Ook hebben zowel zij als getuige [getuige 3] gezien dat [aangever 2] even later een bebloede hand had. Verder heeft verbalisant [verbalisant 1] bevestigd dat hij een deel van het afgebroken lemmet van een stanleymes in diezelfde prullenbak heeft gevonden.
Poging tot zware mishandeling
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van verdachte moet worden gezien als een poging om [aangever 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Bij het steken met een mes in de hand bestaat naar het oordeel van de rechtbank een aanmerkelijke kans dat die persoon zwaar lichamelijk letsel oploopt, onder andere bestaande in de kans op het beschadigen van pezen of zenuwen. Door [aangever 2] met een stanleymesje in zijn hand te steken met dusdanige kracht dat de wond een lengte heeft van 7 centimeter, heeft verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel in het leven geroepen. Dit handelen van verdachte kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht te zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dat het, behoudens contra-indicaties, niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Uit de stukken in het dossier en uit wat ter terechtzitting is besproken is van zulke contra-indicaties niet gebleken. Daarom is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn handelen op zijn minst genomen voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [aangever 2] .
Conclusie
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van [aangever 2] .

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de navolgende tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Ten aanzien van parketnummer 05/270518-22
1
hij op
of omstreeks20 oktober 2022 te Zutphen [aangever 1] heeft mishandeld door die [aangever 1] in
/op/tegenhet gezicht
, althans op/tegen het lichaam te slaan en/ofte stompen;
2
hij op
of omstreeks20 oktober 2022 te Zutphen [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling, door die [aangever 1] dreigend de woorden toe te voegen "Ik vermoord jou. Ik ben bereid daarvoor nogmaals de gevangenis in te gaan" en
/of"I kill you"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van parketnummer 05/107567-23
Primair
hij op
of omstreeks23 april 2023, ergens op het traject tussen station Arnhem en station Dieren
, althans in Nederlandter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een
(stanley
)mes
, althans met enig scherp voorwerpvoornoemde [aangever 2] in zijn hand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van parketnummer 05/270518-22
Feit 1mishandeling;
Feit 2bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van parketnummer 05/107567-23
Primair
poging tot zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, mede gelet op de problematiek van verdachte en de tijd die hij al in voorarrest heeft gezeten, een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden passend is. Verdachte kan als hij vrijkomt bij zijn broer terecht en hij is bereid om alle hulp te aanvaarden, behalve klinische behandeling.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft op 20 oktober 2022 in de keuken van het AZC een medebewoner mishandeld en bedreigd met de dood. Tijdens een woordenwisseling over een fiets heeft verdachte gezegd hem te zullen vermoorden en heeft hij uitgehaald met een van zijn vuisten en de medebewoner daarbij geraakt op zijn linkeroog. Daarnaast heeft verdachte op 23 april 2023 in een drukke trein een confrontatie gehad met een willekeurige man. De man is na deze confrontatie weggelopen, maar verdachte is weer naar hem toegegaan en heeft hem toen met een stanleymes in zijn hand gestoken. Dit levert een poging zware mishandeling op. Hij heeft pijn en een snijwond van 7 centimeter veroorzaakt bij de man.
Verdachte heeft tweemaal in de vroege avond in het openbaar agressief gedrag getoond. Dit was vooral voor de slachtoffers maar ook voor de omstanders dreigend. Hij heeft ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en op hun veiligheidsgevoel. Daarnaast versterken dit soort feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de justitiële documentatie van 16 oktober 2023. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. Ook volgt hieruit dat verdachte een veroordeling heeft gekregen op een datum ná de pleegdatum van de in deze zaak bewezenverklaarde mishandeling en bedreiging. Artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht is daarom voor die feiten van toepassing. Met dit alles houdt de rechtbank rekening bij de strafoplegging.
Ook heeft de rechtbank gelet op het trajectconsult van het NIFP van 31 mei 2023. Hieruit komt naar voren dat er bij verdachte aanwijzingen zijn voor ernstige stoornissen in het gebruik van onder meer een stimulantium zoals cocaïne en van benzodiazepines zoals rivotril. Daarnaast worden enkele aanwijzingen gezien voor de mogelijkheid van een aandacht deficientie stoornis (AD(H)D) en/of leerproblemen bij betrokkene. Om hierover meer duidelijkheid te krijgen is door het NIFP geprobeerd psychologisch onderzoek te doen naar hem als persoon, maar verdachte heeft geweigerd mee te werken aan dit onderzoek. Hierdoor heeft de rechtbank geen inzicht kunnen krijgen in de diagnostiek en de beweegredenen van verdachte.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 13 oktober 2023. Daaruit blijkt dat de reclassering gelet op de justitiële documentatie van verdachte zich zorgen maakt om het toenemende aantal delicten en de toename in de ernst van de feiten. De broer van verdachte wil niet meer met hem samenwonen als hij vrijkomt, wat betekent dat hij vooralsnog dakloos is als hij vrijkomt. Verdachte heeft geen zinvolle dagbesteding en er zijn zorgen om zijn instabiele situatie, zijn middelengebruik en zijn psychische gesteldheid. De reclassering schat zowel de kans op recidive als de kans op letsel hoog in en de kans dat verdachte zich aan voorwaarden zal onttrekken wordt ingeschat als gemiddeld. Gelet op de ervaringen vanuit een eerder toezicht, wordt een ambulant kader door de reclassering ontoereikend geacht. Zij zien enkel nog mogelijkheden voor gedragsverandering en recidivevermindering als verdachte klinisch behandeld wordt. De reclassering kan verdachte niet aanmelden voor een klinische behandeling, omdat hij zijn medewerking aan het NIFP-rapport heeft geweigerd en het daardoor ontbreekt aan diagnostiek. Zij kunnen geen alternatief advies voor wat betreft bijzondere voorwaarden geven, omdat een ambulant kader volgens hen absoluut ontoereikend is.
Tot slot houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met de jonge leeftijd van verdachte ten tijde van de incidenten.
De straf
Wat betreft de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht passend is. De rechtbank ziet gelet op het advies van de reclassering geen aanleiding aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangever 2] heeft ten aanzien van parketnummer 05/107567-23 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 504,00 aan materiële schade en € 1.250,00 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het totaalbedrag van de materiële schade is opgebouwd uit de volgende posten:
  • Eigen risico van 2023: € 385,00
  • Hotelovernachting: € 89,00
  • Taxikosten: € 30,00 (tweemaal € 15,00)
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdedigingDe raadsman heeft zich voor wat betreft de materiële schade primair op het standpunt gesteld dat de hele vordering moet worden afgewezen vanwege de bepleite vrijspraak. Subsidiair meent hij dat de vordering moet worden afgewezen voor wat betreft de schadepost die ziet op het eigen risico van 2023 van € 385, omdat deze onvoldoende is onderbouwd. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard en subsidiair dat de vordering moet worden gematigd gelet op de aard en de ernst van het letsel.
De beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 385,00 aan toekomstige kosten gevorderd voor het eigen risico van 2023, omdat na het incident een ambulance is gebeld en hij op het moment van het incident zijn eigen risico nog niet had verbruikt. Gelet op de behandeling die de benadeelde partij direct na het incident door het ambulancepersoneel heeft gehad, acht de rechtbank het aannemelijk dat benadeelde naar aanleiding van het incident zijn volledige eigen risico van € 385,00 uit 2023 zal verbruiken. De benadeelde partij heeft verder een bedrag van € 89,00 gevorderd in verband met de hotelovernachting en een bedrag van in totaal € 30,00 voor taxikosten. De vordering van deze schadeposten is niet betwist.
De rechtbank is van oordeel dat alle drie de schadeposten voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De vordering kan daarom voor een bedrag van € 504,00 worden toegewezen.
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter terechtzitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen de reikwijdte van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek valt. Door het handelen van verdachte heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel in de vorm van een snijwond aan zijn hand opgelopen. Daarmee is een inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de benadeelde. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij de immateriële schade op een bedrag van € 1.000 vaststellen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal het toegewezen bedrag voor de materiële schade van in totaal € 504,00 en de immateriële schade van € 1.000,00 vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 23 april 2023 (datum van het strafbare feit).
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen totaalbedrag van € 1.504,00 aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De beoordeling van het beslag

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het in beslag genomen stanleymes aan het verkeer te onttrekken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen opmerkingen gemaakt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen stanleymes vatbaar is voor verbeurdverklaring, omdat het bewezenverklaarde ten aanzien van parketnummer 05/107567-23 met behulp van dit stanleymes is begaan. De rechtbank zal het stanleymes daarom verbeurd verklaren.
10. De beoordeling van de vorderingen tot tenuitvoerlegging (05/026579-22 + 23/000053-22)
Ten aanzien van parketnummer 05/026579-22
De politierechter in Arnhem heeft verdachte op 2 maart 2022 veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk en
een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering
moet worden afgewezen, omdat niet duidelijk is of het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf al is geëxecuteerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering wordt afgewezen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig heeft
gemaakt aan meerdere strafbare feiten. Op basis van de justitiële documentatie kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de tenuitvoerlegging reeds (deels) is bevolen van de voorwaardelijk opgelegde straf en zo ja, welk deel reeds is uitgezeten. Dit staat echter niet in de weg aan toewijzing. Hierover moet zekerheid worden verkregen in het kader van de executie. De rechtbank ziet daarom geen reden om de vordering af te wijzen en is van oordeel dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 2 maanden ten uitvoer moet worden gelegd.
Ten aanzien van parketnummer 23/000053-22
Het gerechtshof in Amsterdam heeft verdachte op 6 juli 2022 veroordeeld tot een
gevangenisstraf voor de duur van 7 dagen, waarvan 6 dagen voorwaardelijk en
een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vordering
niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het voorwaardelijke deel van de
gevangenisstraf al is geëxecuteerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de justitiële documentatie vast dat deze
voorwaardelijk opgelegde straf al ten uitvoer is gelegd. Zij zal daarom de vordering tot
tenuitvoerlegging niet-ontvankelijk verklaren.

11.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 57, 63, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

12.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit ten aanzien van parketnummer 05/107567-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [aangever 2] van € 504,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan immateriële schade, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat te betalen, ten behoeve van benadeelde partij [aangever 2] , een bedrag van € 504,00 aan materiële schade en € 1.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Ten aanzien van het beslag
 verklaart verbeurd het stanleymes;
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging
 beveelt de tenuitvoerlegging van de op 2 maart 2022 door de politierechter voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, te weten 2 maanden (parketnummer 05/026579-22);
 verklaart niet-ontvankelijk de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof Amsterdam op 6 juli 2022 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf (parketnummer 23.000053-22).
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Wevers (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 10 november 2023.
De voorzitter en oudste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022487193, gesloten op 22 oktober 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 1] , p. 5-6.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p 15.
4.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 3] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023178893, gesloten op 25 april 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
5.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , p. 6-8; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 oktober 2023.
6.Geneeskundige verklaring d.d. 23 april 2023, p. 17; aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 september 2023, p. 1; proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , p. 6-8.
7.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 27 oktober 2023; aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2023, p. 1.
8.Proces-verbaal van aangifte door [aangever 2] , p. 7-8.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 25-26.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , p. 22-23.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.