9.3De rechtbank oordeelt, dat het college de bezwaren met toepassing van artikel 6:15 van de Awb had moeten doorsturen naar de rechtbank. Gelet op artikel 5:39 van de Awb staat tegen de invorderingsbeschikking immers geen zelfstandig bezwaar meer open. Het college was niet bevoegd om een beslissing te nemen op de bezwaren die eiser had ingediend tegen de invorderingsbeschikking. Het besluit van 19 april 2022 komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
Was het college bevoegd tot invordering?
10. Uit artikel 5:33 van de Awb volgt, dat de dwangsom van rechtswege is verbeurd wanneer na afloop van de begunstigingstermijn niet aan de opgelegde last is voldaan. Het college is dan bevoegd om tot invordering over te gaan. Zoals onder 8.4 is overwogen, heeft eiser voor het einde van de begunstigingstermijn aan de in het primaire besluit opgelegde last heeft voldaan. Dat betekent dat de dwangsom niet is verbeurd en het college niet bevoegd was om tot invordering over te gaan.
Het besluit tot invordering komt daarom voor vernietiging in aanmerking.
11. Gelet op wat de rechtbank onder 8.5 heeft overwogen, is het beroep gegrond omdat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat een nieuw besluit een eigen afweging vergt van het college. Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
13. Gelet op wat de rechtbank onder 9.3 en 10. heeft overwogen, is het beroep tegen het invorderingsbesluit gegrond. De rechtbank zal het invorderingsbesluit van 19 november 2021 en de beslissing op de bezwaar van 19 april 2022 vernietigen.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het college op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- vernietigt het invorderingsbesluit van 19 november 2021;
- vernietigt de beslissing op bezwaar van 19 april 2022;
- gelast dat het college het door eiser betaalde griffierecht groot € 184,00 aan hem vergoedt;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1674,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.M. van den Broek, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.