ECLI:NL:RBGEL:2023:6129

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
9 november 2023
Zaaknummer
425235
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot ontruiming en medewerking aan verkoop van een woning uit nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde de eiseres in kort geding ontruiming van een perceel dat deel uitmaakt van de nalatenschap van hun vader. De partijen, broer en zussen, zijn erfgenamen en hebben geschillen over de afwikkeling van de nalatenschap, waaronder de verkoop van een woning met bijbehorend terrein. De eiseres stelde dat de ontruiming noodzakelijk was om een hogere verkoopopbrengst te realiseren dan bij de aangekondigde executieveiling door de Rabobank. De gedaagden, waaronder een failliete broer, voerden verweer en stelden dat de executieveiling de enige reële optie was om het perceel te verkopen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de vorderingen van de eiseres onvoldoende onderbouwd waren. Er was geen overtuigend bewijs dat de door eiseres voorgestelde verkooproute zou leiden tot een hogere opbrengst dan de executieveiling. De rechter wees erop dat de partijen in meer dan tien jaar niet in staat waren geweest om tot een gezamenlijke verkoop te komen, wat de kans op een succesvolle onderhandse verkoop voor de executieveiling verkleinde. De voorzieningenrechter concludeerde dat de executieveiling de beste manier was om de reële waarde van het perceel te realiseren en wees de vorderingen van de eiseres af. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/425235 / KG ZA 23-338 / 1521 / 876
Vonnis in kort geding van 9 november 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. M.M. Wester te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1]
procederend in persoon

2.2. [gedaagde sub 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2]
gedaagde partij,
advocaat: mr. M.E. van Huet.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 25
- de van de zijde van [gedaagde sub 2] overgelegde producties 1 tot en met 11
- het van de zijde van [gedaagde sub 2] doorgestuurde e-mailbericht van de Rabobank van
25 oktober 2023
- de mondelinge behandeling van 26 oktober 2023 met pleitnota’s van [eiseres] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] , waarbij de pleitnota van [gedaagde sub 1] is voorzien van 13 producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn broer en zussen van elkaar en gezamenlijk voor gelijke delen erfgenamen in de nalatenschap van hun vader. Onderdeel van de nalatenschap is een perceel gelegen aan de [perceel 1] . Dit perceel bestaat uit een woning met bijbehorend terrein en waterplas. Op dit perceel rust een hypothecaire schuld aan de Rabobank van € 207.665,00 en een renteschuld van per 11 april 2023 € 16.009,00. Tot op heden is de vereffening van de nalatenschap nog niet voltooid.
2.2.
[gedaagde sub 1] heeft in 2013 de woning op het perceel betrokken en gebruikt het perceel ook voor zijn onderneming.
2.3.
Tussen partijen zijn geschillen gerezen over de afwikkeling van de nalatenschap. Daarvoor zijn verschillende procedures gevoerd, waaronder een procedure bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden met [gedaagde sub 2] als appellante (in eerste aanleg eisende partij) en [eiseres] en [gedaagde sub 1] als geïntimeerden (in eerste aanleg gedaagde partijen). Die procedure zag op een vordering van [gedaagde sub 2] tot toedeling van het perceel aan [gedaagde sub 2] , ontruiming van het perceel door [gedaagde sub 1] en het opleggen van een verplichting op [gedaagde sub 1] en [eiseres] tot medewerking aan de verdeling van de nalatenschap. Gedurende die procedure hebben [gedaagde sub 2] en [eiseres] tijdens een zitting op 12 augustus 2019 afspraken gemaakt over de benoeming van een deskundige die de actuele waarde van het perceel zou schatten met het oog op toedeling of verkoop. Het hof heeft daarna in het tussenarrest van 24 september 2019 [gedaagde sub 1] veroordeeld het perceel te ontruimen binnen twee maanden na toedeling van het perceel aan [gedaagde sub 2] . Op een tweede zitting op
15 juli 2020 zijn [gedaagde sub 2] en [eiseres] overeengekomen dat het hof een deskundige moet benoemen om de actuele waarde in het economisch verkeer van het perceel te schatten. De door het hof benoemde deskundige, [deskundige] heeft de waarde op peildatum 1 juni 2021 geschat op € 1.072.945,00, een waarde die daarna door zowel [gedaagde sub 2] als [eiseres] is betwist. In het tussenarrest van 30 november 2021 heeft het hof geoordeeld dat verkoop van het perceel de beste reële mogelijkheid is om de actuele waarde in het economisch verkeer te realiseren. Dit leidt tot de beslissing van het hof dat het perceel moet worden verkocht met de veroordeling van [eiseres] en [gedaagde sub 1] om mee te werken aan de verdeling van de nalatenschap onder de opschortende voorwaarde van voltooiing of opheffing van de vereffening. In het laatste arrest van 11 oktober 2022 heeft het hof de wijze van verdeling bepaald.
2.4.
[gedaagde sub 1] verkeert vanaf 13 november 2018 in staat van faillissement. Als curator in zijn faillissement is aangesteld [curator] .
2.5.
De door het hof in het arrest van 30 november 2021 opgenomen wijze van verkoop van het perceel is niet nagekomen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben de opdrachtovereenkomst met de aangewezen rentmeester, [deskundige] , waarin onder meer was opgenomen dat het perceel moest worden ontruimd, niet ondertekend. [eiseres] heeft deze ondertekend met een groot aantal toevoegingen en voorbehouden.
2.6.
De Rabobank heeft bij exploot van 5 juli 2023 de hypothecaire lening opgezegd en de openbare executieveiling aangekondigd op 17 oktober 2023. Deze datum is later door de Rabobank vanwege een nog te voeren procedure inroepen huurbeding verschoven naar
5 december 2023. Een eerdere executieveiling van de Rabobank hebben partijen in 2018 weten te voorkomen met een kort geding.
2.7.
[gedaagde sub 1] heeft op 21 oktober 2023 een bedrag van € 20.000,00 betaald aan de Rabobank ter aflossing van de renteschuld.
2.8.
Op vragen van de advocaat van [gedaagde sub 2] over deze betaling heeft de Rabobank op
25 oktober 2023 bij e-mailbericht als volgt gereageerd:
“De heer [gedaagde sub 1] heeft een betaling verricht van € 20.000,00 op de tegenrekening ( [rekeningnummer] ) van de Keuze plus Hypotheek.
Daarmee is het saldo positief.
Echter in de opzegbrief is de volledige financiering opgezegd, daarmee moet ook de hoofdsom volledig worden afgelost en de gemaakte kosten door de bank zijn niet voldaan.
Dit betekent dat de veiling niet zal worden gestaakt op basis van de betaling van [gedaagde sub 1] .”

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert - samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde sub 1] veroordeelt om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis het perceel te ontruimen en ontruimd te houden, op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of deel daarvan dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,00,
II. [eiseres] machtigt om, indien [gedaagde sub 1] niet (volledig) voldoet aan de vordering onder I. de ontruiming te bewerkstelligen met behulp van de sterke arm van politie of justitie en om eventuele eigendommen van [gedaagde sub 1] die zich na ontruiming nog op het perceel bevinden af te voeren en om de sloten van de woning en toegang tot het perceel te vervangen,
III. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van de ontruiming,
IV. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van het afvoeren van zijn eigendommen die zijn achtergelaten op het perceel na een al dan niet vrijwillige ontruiming,
V. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten ter vervanging van de sloten,
VI. [eiseres] machtigt om al hetgeen te verrichten aan het perceel dat geschikt en noodzakelijk is om het perceel op een zo kort mogelijke termijn tegen een zo hoog mogelijke prijs te verkopen,
VII. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk veroordeelt tot het verlenen van medewerking aan de verkoop en overdracht van het perceel op zo kort mogelijke termijn, conform het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2021. Dit houdt in dat:
partijen de woning met bijbehorend terrein en waterplas, gelegen aan de [perceel 1] op de kortst mogelijke termijn zullen verkopen en leveren en de netto
opbrengst daarvan na wat daarvan resteert na vereffening van de nalatenschap zullen verdelen door:
a. gezamenlijk opdracht te geven aan makelaar de heer [deskundige] , werkzaam bij rentmeesterskantoor [naam kantoor] ,
b. opdracht te geven een bodemprijs te hanteren en deze zo nodig te verlagen conform de instructie van de makelaar,
c. al datgene te verrichten respectievelijk na te laten wat op instructie van de makelaar noodzakelijk is om tot verkoop en eigendomsoverdracht te komen,
d. mee te werken aan de ondertekening van de verkoopovereenkomst en medewerking te verlenen aan de notariële eigendomsoverdracht,
e. medewerking te verlenen aan de betaling uit de verkoopopbrengst van de daarop vallende kosten, waaronder de aflossing van de hypothecaire geldlening en de makelaarscourtage,
f. gezamenlijk aan de notaris die belast is met de overdracht van het registergoed opdracht te geven de netto-verkoopopbrengst op een rekening van de nalatenschap die onder het beheer van de vereffenaars valt te storten,
op verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere dag of deel daarvan dat zij in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 100.000,00,
VIII. voor het geval [gedaagde sub 2] niet meewerkt aan deze veroordeling een onzijdige persoon benoemt om haar bij de verdeling te vertegenwoordigen,
IX. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt in de proceskosten, vermeerderd met wettelijke rente.
3.2.
Aan haar vordering legt [eiseres] het volgende ten grondslag. De nalatenschap kan nog steeds niet worden verdeeld, doordat het partijen, alle in gezag van gewijsde gegane arresten van het hof ten spijt, niet lukt om gezamenlijk de stappen te zetten die nodig zijn om te komen tot een verkoop van het perceel. Deze verkoop wordt niet alleen gefrustreerd door het feit dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] de opdrachtbevestiging van de makelaar niet ondertekenen, maar ook door het feit dat [gedaagde sub 1] weigert te verhuizen. Ondertussen heeft de Rabobank inmiddels de executieveiling aangezegd, waardoor partijen het risico lopen dat er een fors lagere verkoopopbrengst zal worden gerealiseerd dan met een normaal verkooptraject. Om dit te voorkomen is volgens [eiseres] noodzakelijk dat in kort geding de ontruiming van het perceel door [gedaagde sub 1] wordt toegewezen en dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden verplicht om mee te werken aan de verkoop van de woning. Het opleggen van een dwangsom is daarbij nodig, omdat de eerdere arresten van het hof niet tot resultaat hebben geleid. Dit alles leidt tot een spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen, aldus [eiseres] .
3.3.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] hebben afzonderlijk verweer gevoerd en, ieder voor zich, tot afwijzing van de vordering geconcludeerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de door de Rabobank aangekondigde executieveiling op 5 december 2023.
4.2.
Voorop staat dat partijen als erfgenamen een gezamenlijk belang hebben om te komen tot verkoop van het perceel tegen een zo hoog mogelijke opbrengst. Partijen verschillen echter van mening over hoe dit belang het beste kan worden gediend.
4.3.
De door [eiseres] voorgestane route houdt in dat zo snel mogelijk opdracht moet worden gegeven aan een verkoopmakelaar, dat [gedaagde sub 1] het perceel moet ontruimen, zodat er een volledige taxatie kan plaatsvinden en dat er (renovatie) handelingen kunnen worden verricht om het perceel verkoopbaar te krijgen zodat het in de vrije verkoop een zo hoog mogelijke verkoopprijs zal opbrengen. De ontruiming is volgens [eiseres] op korte termijn ook noodzakelijk om gegadigden de mogelijkheid te geven het perceel te bezichtigen. Voor de (renovatie) handelingen moet zij een rechterlijke machtiging krijgen, zodat er snel kan worden gehandeld, aldus [eiseres] . [eiseres] gaat uit van een te realiseren opbrengst die hoger dan wel gelijk is aan de door de deskundige in de procedure bij het gerechtshof vastgestelde taxatiewaarde van afgerond € 1.075.000,00.
4.4.
Volgens [gedaagde sub 2] is de enige route die nog kan leiden tot een verkoop van het perceel de door de Rabobank aangezegde executieveiling. Zij heeft jaren geleden getracht om samen met [eiseres] en [gedaagde sub 1] te komen tot een verkoop van de woning (eventueel aan haar), maar dat is mislukt, doordat [eiseres] en [gedaagde sub 1] niet wilden meewerken. [gedaagde sub 2] acht de kans zeer klein dat de Rabobank nu de executieverkoop zal stopzetten, zeker gelet op het feit dat de situatie al jaren voortduurt, zonder dat partijen tot (een begin van) verkoop zijn gekomen. [gedaagde sub 2] betwijfelt ook of een reguliere verkoop nog voor de executieveiling van 5 december 2023 kan worden gerealiseerd en dat dit dan tot een hogere verkoopopbrengst zal leiden dan op de veiling. Zij heeft nog steeds interesse om het perceel te kopen en ziet als enige mogelijkheid daarvoor het uitbrengen van een bod op de veiling.
4.5.
Volgens [gedaagde sub 1] moeten [eiseres] en [gedaagde sub 2] hun medewerking verlenen aan de verkoop van het perceel aan projectontwikkelaars. Hij heeft een aantal partijen gevonden die geïnteresseerd zijn in de herontwikkeling van het perceel. Deze herontwikkeling ziet op de bouw van ongeveer 50 gewone woningen en 50 waterwoningen, gebruikmakend van de waterplas. Dit plan kan volgens [gedaagde sub 1] € 750.000,00 per persoon opleveren. Voor [gedaagde sub 1] zit er nog een persoonlijk belang bij, nu hij bij deze projectontwikkelaars kan afdwingen dat hij voor een periode van 10 jaar kan blijven wonen en werken op het perceel. Om dit plan te realiseren is nodig dat [eiseres] en [gedaagde sub 2] een vaststellingsovereenkomst tekenen en dat de Rabobank de executieveiling stop zal zetten. De projectontwikkelaars zijn volgens [gedaagde sub 1] bij het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, inhoudende dat het perceel aan hen zal worden verkocht, bereid om de hypotheekschuld te voldoen dan wel daarvoor een bankgarantie af te geven. Indien de Rabobank de executieveiling niet wil stopzetten, zal hij een executiegeschil starten om deze veiling tegen te houden, aldus [gedaagde sub 1] .
4.6.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is niet aannemelijk dat de Rabobank de executieveiling zal stopzetten of zal uitstellen. Uit het laatste bericht van de Rabobank volgt immers dat alleen het voldoen van de gehele hoofdsom en de kosten van de bank ertoe kan leiden dat de executieveiling zal worden stopgezet. Ook de mogelijke uitkomst van deze procedure noch de toelichting van de advocaat van [eiseres] op het belang van [eiseres] heeft de Rabobank niet tot een ander oordeel kunnen bewegen, zoals de advocaat van [eiseres] ter zitting heeft toegelicht en bevestigd. Wat betreft het door [gedaagde sub 1] ter zitting naar voren gebrachte plan voor herontwikkeling heeft te gelden dat [gedaagde sub 1] dit plan niet met (voldoende) concrete stukken heeft onderbouwd, terwijl dit wel in dit kort geding van [gedaagde sub 1] kan worden verwacht. De curator heeft desgevraagd verklaard alleen te weten van gesprekken van [gedaagde sub 1] met de gemeente, maar nog niets van een concreet plan te hebben gezien. Het valt daarom niet te verwachten dat de niet met stukken onderbouwde plannen van [gedaagde sub 1] de Rabobank zal overtuigen de executieveiling stop te zetten. Daarbij zij ook opgemerkt dat [gedaagde sub 1] heeft toegelicht dat hij voor de zomer voor het laatst heeft gesproken met de Rabobank, en dat hij niet heeft bevestigd dat de Rabobank op de hoogte is van zijn plannen en de beweerde (actuele) interesse van projectontwikkelaars. De vraag of de Rabobank de executieveiling mag doorzetten ligt niet voor, maar zal in een eventueel executiegeschil moeten worden beoordeeld. Voor nu heeft te gelden dat alleen het betalen van de hoofdsom en de kosten de executie kan voorkomen, waarbij niet aannemelijk is geworden dat één van partijen daartoe voor 5 december 2023 in staat zal zijn.
4.7.
De vraag die nu voor ligt is of het in haar stellingen naar voren gebrachte belang van [eiseres] ertoe moet leiden dat toch de door haar voorgestane (verkoop)route moet worden afgelegd, in weerwil van de belangen van de andere deelgenoten. Dat dit zo moet zijn, baseert [eiseres] op de stelling dat daarmee een hogere verkoopopbrengst zal worden gerealiseerd. Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.8.
Ten eerste valt, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, te verwachten dat er problemen kunnen ontstaan met de tijdige uitvoerbaarheid van haar vordering. De nog resterende tijd is immers zodanig kort dat niet valt in te zien dat voor de datum van de executieveiling al de door haar voorgestane handelingen (een opdracht aan de makelaar, een nieuwe taxatie, een ontruiming en eventuele renovatiehandelingen) kunnen plaatsvinden en tot het door haar beoogde resultaat kunnen leiden.
4.9.
Ten tweede is vooralsnog allerminst aannemelijk geworden dat de verkoopinspanningen zoals [eiseres] die voorstaat en die zij heeft verwerkt in haar vorderingen tot een hogere verkoopopbrengst zouden leiden dan een executieveiling. Daarbij is van belang dat weliswaar de verkoop zal worden begeleid door een makelaar, maar dat dit nog steeds in opdracht van de drie deelgenoten zal plaatsvinden. De wijze waarop partijen zich al ruim 10 jaar tot elkaar verhouden, waardoor elk plan van één van de deelgenoten wegens gebrek aan medewerking niet tot uitvoering kan worden gebracht, brengt mee dat niet aannemelijk is dat het perceel op korte termijn (dat wil zeggen voor 5 december 2023) in de vrije verkoop zal worden verkocht. Evenmin is aannemelijk dat te verwachten valt dat een verkoop in een zodanig stadium zal zijn dat dit voor de Rabobank aanleiding zou kunnen geven om de executieveiling stop te zetten dan wel uit te stellen. Daarbij is ook van belang dat de verwachtingen van partijen omtrent de te behalen verkoopopbrengst ver uiteen lopen (van € 700.000,00 tot € 1.075.000,00 tot zelfs € 2.250.000,00).
4.10.
Tot slot heeft te gelden dat de onmogelijkheid van partijen om alleen al te komen tot een juiste waardebepaling van het perceel zich oplost bij een openbare verkoop wat een executieveiling is. Het uitgangspunt van een executieveiling is dat de markt zijn werk kan doen doordat iedere geïnteresseerde partij een bieding kan uitbrengen op het perceel waardoor kan worden aangenomen dat verkoopopbrengst in objectieve zin de waarde van het object vertegenwoordigt die de markt daaraan toekent. Dat het feitelijk vaak zo is dat een executieveiling tot een lagere opbrengst leidt dan bij een onder ideale omstandigheden uit te voeren onderhandse verkoop moge zo zijn, maar daar staat in deze zaak tegenover dat het partijen in ruim 10 jaar tijd niet is gelukt om het perceel te verkopen noch tot overeenstemming te komen over de waarde van het perceel en zelfs niet over een voor de verkoop in te schakelen makelaar. De executieveiling brengt mee dat alle partijen zich moeten neerleggen bij de verkoop en dat deze verkoop niet geschiedt op een wijze die slechts één van hen voor ogen staat. Dat een executieveiling zou leiden tot een extreem lage verkoopprijs is verder niet of althans onvoldoende onderbouwd, temeer nu de bij de stukken gevoegde taxatie van de Rabobank uitkomt op een executiewaarde van € 665.000,00 in onverhuurde staat. Dit bedrag wijkt niet ver af van de door [gedaagde sub 2] verwachte verkoopopbrengst van € 700.000,00, die volgens haar is gebaseerd op een eerder bod van een geïnteresseerde partij. Van verhuur is geen sprake en artikel 525 lid 3 Rv brengt mee dat de geëxecuteerde op grond van het proces-verbaal van toewijzing tot ontruiming zal worden genoodzaakt, zodat executieveiling er toe zal leiden dat [gedaagde sub 1] het perceel moet verlaten. De stelling van [eiseres] dat de door de bank uitgevoerde taxatie slechts een geveltaxatie betreft is onvoldoende om aan te nemen dat een andere taxatie tot een hogere executiewaarde zou leiden, nu [eiseres] niet concreet heeft onderbouwd dat en waarom de taxatie zoals die er ligt geen goed beeld geeft van de werkelijkheid.
4.11.
In het kader van dit kort geding leidt dit tot de conclusie dat onvoldoende is onderbouwd dat de door [eiseres] voorgestane verkoopinspanningen zouden kunnen leiden tot een hogere opbrengst. De stellingen van [gedaagde sub 1] kunnen, voorlopig oordelend, evenmin tot de conclusie leiden dat een fors hogere verkoopopbrengst op korte termijn kan worden gerealiseerd. [gedaagde sub 1] heeft nagelaten concreet te onderbouwen dat zijn plannen moeten worden gezien als een reële mogelijkheid om te komen tot een fors hogere verkoopopbrengst dan op de veiling. Voorlopig oordelend moet de conclusie dan ook zijn dat de executieveiling, in het licht van alle omstandigheden en de over en weer geldende belangen van betrokken partijen, moet worden gezien als de beste manier om de reële waarde van het perceel te realiseren.
4.12.
De aangekondigde executieveiling laat bovendien onverlet dat de door partijen aangedragen geïnteresseerden in het perceel ( [gedaagde sub 2] dan wel de door [gedaagde sub 1] bedoelde projectontwikkelaars) de mogelijkheid hebben om met de bank te komen tot een onderhandse verkoop dan wel als gegadigde te bieden op de veiling. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] bevestigd hiermee bekend te zijn. Een executieveiling staat de realisatie van zijn herontwikkelingsplannen niet in de weg en [gedaagde sub 2] heeft ter zitting verklaard in het kader van de executieveiling ook zelf een bieding op het perceel te zullen uitbrengen.
4.13.
Tot slot acht de voorzieningenrechter nog van belang dat de tijdens de zitting aanwezige curator van [gedaagde sub 1] heeft verklaard geen reden te zien om zich namens de failliete boedel te verzetten tegen de door de Rabobank ingezette executie. Hieruit volgt dat ook de curator, die zich het algeheel belang om te komen tot een zo hoog mogelijke verkoopopbrengst vanwege de failliete boedel in het bijzonder zal aantrekken, onvoldoende mogelijkheden of reden ziet om de executieveiling stop te zetten en het perceel op andere wijze te verkopen.
4.14.
Gelet op het voorgaande zal de voorzieningenrechter de vorderingen afwijzen.
4.15.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2023.