ECLI:NL:RBGEL:2023:609

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
05-103245-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling en mishandeling in Arnhem

Op 31 januari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 23 september 2021 in Arnhem, waarbij de verdachte betrokken raakte bij een confrontatie met twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft tijdens de confrontatie meerdere keren geslagen en gestompt, wat leidde tot verwondingen bij beide slachtoffers. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging aanvoerde dat er sprake was van noodweer en dat de verdachte niet opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte [slachtoffer 1] meerdere keren met kracht in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen, wat als poging tot zware mishandeling werd gekwalificeerd. Ten aanzien van [slachtoffer 2] werd de verdachte vrijgesproken van poging tot zware mishandeling, maar wel veroordeeld voor mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een noodweersituatie, aangezien de verdachte de confrontatie zelf had opgezocht. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van drie jaar, en een taakstraf van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis bij niet-naleving.

De benadeelde partij [slachtoffer 1] had een schadevergoeding van € 50.000,- gevorderd, maar de rechtbank verklaarde deze vordering niet-ontvankelijk, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en concludeerde dat de verdachte strafbaar was voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team Strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/103245-22
Datum uitspraak : 31 januari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. J.G. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 23 september 2021, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het
gezicht/op het hoofd van genoemde [slachtoffer 1] heeft gestompt en/of geslagen en/of
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, in het been, althans in het lichaam van genoemde [slachtoffer 1] , heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2021 in de gemeente Arnhem, [slachtoffer 1]
heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meermalen, althans eenmaal (met kracht) in
het gezicht/op het hoofd te stompen en/of te slaan en/of door meermalen, althans
eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in het been,
althans in het lichaam van die genoemde [slachtoffer 1] , te steken;
2.
hij op of omstreeks 23 september 2021, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen, althans eenmaal (met kracht) in het
gezicht/op het hoofd van genoemde [slachtoffer 2] heeft gestompt en/of geslagen en/of
meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig
voorwerp, in de arm, althans in het lichaam van genoemde [slachtoffer 2] , heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 23 september 2021 in de gemeente Arnhem, [slachtoffer 2]
heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] , meermalen, althans eenmaal (met kracht) in
het gezicht/op het hoofd te stompen en/of te slaan en/of door meermalen, althans
eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm,
althans in het lichaam van die genoemde [slachtoffer 2] , te steken.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit 1 met uitzondering van het steken in het (onder)been van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ). De plek waar [slachtoffer 1] is geraakt met het mes betreft niet een onderdeel van het lichaam waarvan algemeen bekend is dat dit kwetsbaar is. Ook het subsidiair tenlastegelegde onder feit 2 kan wettig en overtuigend bewezen worden met uitzondering van het steken in de arm van [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). Het letsel aan de arm als gevolg van het steken is naar zijn aard niet passend bij en bovendien onvoldoende ernstig om als poging zware mishandeling te kwalificeren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat verdachte voor zowel feit 1 als feit 2 dient te worden vrijgesproken. Verdachte bekent dat hij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] heeft geslagen. Er was in beide situaties echter sprake van noodweer dan wel noodweerexces. De verdediging heeft de rechtbank verzocht uit te gaan van onafhankelijke getuigenverklaringen zoals die van getuige [getuige 1] en de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) niet te gebruiken voor het bewijs nu deze verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn. Daarnaast heeft de verdediging bepleit dat er zowel bij [slachtoffer 1] als bij [slachtoffer 2] geen sprake is van een poging tot zware mishandeling. Uit de uiterlijke verschijningsvorm is niet gebleken dat het handelen van verdachte gericht was op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er is van het letsel van [slachtoffer 1] geen letselbeschrijving en bij [slachtoffer 2] kan het letsel niet als zwaar lichamelijk letsel worden getypeerd. Ook is onduidelijk hoe vaak er door verdachte tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is geslagen.
Beoordeling door de rechtbank
Allereerst dient de rechtbank vast te stellen, voor zover mogelijk, wat er op 23 september 2021 is gebeurd. De rechtbank gaat op basis van de afgelegde verklaringen uit van het volgende. Zoals gezien is door getuige [getuige 1] en door [broer verdachte] (hierna: [broer verdachte] ) is verklaard, vond er op 23 september 2021 bij de school [school] in Arnhem een confrontatie plaats tussen [broer verdachte] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] . [broer verdachte] kreeg daarbij een tik op zijn achterhoofd van [slachtoffer 2] en werd door [slachtoffer 1] geduwd en uitgedaagd. [broer verdachte] was op dat moment aan het bellen met zijn broer, verdachte (hierna: [verdachte] ). Getuige [getuige 1] haalde [broer verdachte] en [slachtoffer 1] vervolgens uit elkaar. [2] Niet veel later kwam [verdachte] aan bij de plek, te weten het grasveld voor het [school] , tegenover [school] , waar [broer verdachte] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] stonden. [verdachte] heeft verklaard dat op het moment dat hij in de confrontatie tussen [slachtoffer 1] en [broer verdachte] wilde stappen, hij zag dat [slachtoffer 1] een mes had getrokken. [3] [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij het mes trok op het moment dat [verdachte] op hem af kwam lopen zodat hij [verdachte] kon afschrikken. Het foedraal haalde [slachtoffer 1] toen van het mes af. [4] De rechtbank stelt op basis van deze twee verklaringen vast dat het mes door [slachtoffer 1] was getrokken op het moment dat [verdachte] zich in de confrontatie mengde.
Getuige [getuige 1] heeft gezien dat [verdachte] vrijwel direct op [slachtoffer 1] begon ‘los te rammen’ en hem met twee vuistslagen tegen het hoofd naar de grond kreeg, waarna [verdachte] bovenop [slachtoffer 1] ging zitten. [verdachte] bleef volgens getuige [getuige 1] met zijn vuisten tegen het hoofd van [slachtoffer 1] stompen terwijl hij bovenop [slachtoffer 1] zat. [5] Ook [slachtoffer 1] heeft verklaard dat [verdachte] hem vrijwel direct, ondanks dat [slachtoffer 1] het mes vasthield, een klap gaf tegen het hoofd. Daarna kwam [slachtoffer 1] op de grond terecht. [verdachte] bleef volgens [slachtoffer 1] hem klappen in zijn gezicht geven. [slachtoffer 1] had op dat moment het mes nog vast in zijn rechterhand. [6] Op basis van deze twee verklaringen stelt de rechtbank vast dat het mes door [slachtoffer 1] was getrokken en dat [verdachte] toen begon met het slaan en stompen van [slachtoffer 1] in zijn gezicht en tegen zijn hoofd. Door de klappen kwam [slachtoffer 1] op de grond terecht. [verdachte] ging boven op hem zitten en sloeg en stompte wederom meermalen tegen het hoofd en in het gezicht van [slachtoffer 1] .
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe en wanneer de steekverwonding in de zij van [verdachte] is ontstaan. Getuige [getuige 1] zag dat [slachtoffer 1] , terwijl hij onder [verdachte] lag, zwaaide met het mes en [verdachte] daarbij raakte in zijn zij. [7] Ook [getuige 2] heeft gezien dat [slachtoffer 1] [verdachte] stak terwijl [verdachte] bovenop [slachtoffer 1] lag. [8] Gelet op deze verklaringen stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] [verdachte] heeft gestoken op het moment dat zij samen op de grond lagen. De rechtbank volgt gelet daarop de verklaring van [verdachte] , dat hij al direct werd gestoken terwijl hij en [slachtoffer 1] tegenover elkaar stonden, niet.
[verdachte] heeft verklaard dat hij het mes uiteindelijk van [slachtoffer 1] kon afpakken. [9] Door getuige [getuige 3] is gezien dat [verdachte] het mes (met de punt) weghield bij [slachtoffer 1] terwijl hij [slachtoffer 1] met zijn andere hand klappen bleef geven tegen zijn hoofd en in zijn gezicht. [10] Gelet op alles wat de rechtbank zojuist heeft overwogen, kan wettig en overtuigend bewezen worden dat [verdachte] meerdere malen geslagen en gestompt heeft tegen het hoofd en in het gezicht van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] heeft tijdens het incident ook een wond in de achterkant van zijn onderbeen opgelopen. [11] De rechtbank heeft echter niet de overtuiging dat [verdachte] opzettelijk op die plaats [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken. Zoals door verschillende getuigen is verklaard, hield [verdachte] het mes weg van [slachtoffer 1] nadat hij het mes van [slachtoffer 1] afpakte. De rechtbank leidt uit het dossier af dat geen enkele getuige heeft gezien dat [verdachte] [slachtoffer 1] aan de achterkant van zijn onderbeen heeft gestoken. [getuige 2] heeft weliswaar verklaard dat zij zag dat [verdachte] [slachtoffer 1] stak in zijn bovenbeen, maar dat komt niet overeen met de (plaats van de) daadwerkelijke verwonding van [slachtoffer 1] . Bovendien kan, vanwege het ontbreken van een letselrapportage over de verwonding aan het onderbeen van [slachtoffer 1] , niet worden vastgesteld of er sprake is geweest van een steek- of snijwond en op welke manier de verwonding is ontstaan. Gelet op dit alles zal de rechtbank [verdachte] van dit onderdeel van het tenlastegelegde vrijspreken.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat [verdachte] met het mes op hem afkwam en dat [verdachte] drie keer in zijn gezicht en tegen zijn hoofd sloeg. [12] Getuige [getuige 1] zag dat [verdachte] , nadat hij in zijn zij was gestoken door [slachtoffer 1] , opstond en dat [slachtoffer 2] zich fysiek met de confrontatie ging bemoeien. [verdachte] liep naar [slachtoffer 2] en gaf hem een paar klappen en stompen. [13]
[verdachte] zelf heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij [slachtoffer 2] meerdere slagen in zijn gezicht heeft gegeven. [14] Gelet op deze verklaringen vindt de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] op [slachtoffer 2] is afgelopen en hem meerdere malen met kracht in het gezicht en tegen het hoofd heeft geslagen en gestompt. Volgens [slachtoffer 2] wilde [verdachte] hem, naast deze klappen, ook steken in zijn zij. [slachtoffer 2] zou de steek ontweken hebben en werd daarna door [verdachte] in zijn arm gestoken. De rechtbank heeft echter niet de overtuiging dat [verdachte] opzettelijk [slachtoffer 2] in zijn arm heeft gestoken. Niet kan worden vastgesteld hoe de verwonding bij [slachtoffer 2] is ontstaan. Ook kan niet worden uitgesloten dat de verwonding is ontstaan tijdens de worsteling (of door een afwerende beweging). Gelet hierop zal de rechtbank [verdachte] van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Concluderend komt de rechtbank tot wettig en overtuigend bewijs voor het door [verdachte] meerdere malen (met kracht) in het gezicht en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] stompen en slaan en het meerdere malen (met kracht) in het gezicht en tegen het hoofd van [slachtoffer 2] stompen en slaan. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is hoe deze gedragingen van [verdachte] moeten worden gekwalificeerd. Allereerst overweegt de rechtbank het volgende over het slaan en stompen van [slachtoffer 1] door [verdachte] . [verdachte] heeft, terwijl hij tegenover [slachtoffer 1] stond, meerdere malen met kracht geslagen en gestompt tegen het hoofd en in het gezicht van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] ging door deze klappen naar de grond. Dit moeten naar het oordeel van de rechtbank dan ook harde klappen zijn geweest. Vervolgens ging [verdachte] bovenop [slachtoffer 1] zitten en sloeg en stompte hij weer vanaf zeer korte afstand meerdere keren met kracht in het gezicht en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] . Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd (met de daarin gelegen de hersenen en andere organen) kwetsbaar is dat letsel daaraan al snel ernstig is en vergaande gevolgen kan hebben. Er zijn bij [slachtoffer 1] bloeduitstortingen vastgesteld aan hoofd, nek en hals en een letselpatroon aan de kaak. [15] Daarbij komt dat [verdachte] op twee momenten harde slagen en stompen in het gezicht en tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gegeven, namelijk toen zij tegenover elkaar stonden en toen hij bovenop [slachtoffer 1] zat. De rechtbank is van oordeel dat [verdachte] door deze handelingen bewust de aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen heeft aanvaard. De rechtbank komt hiermee tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
Ten aanzien van het slaan en stompen van [slachtoffer 2] is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat er niet gesproken kan worden van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Anders dan bij [slachtoffer 1] gaat het hier ‘enkel’ om een paar slagen en stompen terwijl [slachtoffer 2] tegenover [verdachte] stond. Uit de letselrapportage is naar voren gekomen dat er alleen een wondje zat aan de mondhoek van [slachtoffer 2] . [16] Gelet op de aard en ernst van deze verwonding en het feit dat het gaat om een paar slagen en stompen terwijl zowel [slachtoffer 2] als [verdachte] stonden, is de rechtbank van oordeel dat hier niet kan worden gesproken van (voorwaardelijk opzet op) een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank komt hiermee tot een vrijspraak van het onder feit 2 primair tenlastegelegde en een bewezenverklaring van de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] .
De rechtbank merkt tot slot op dat zij, zoals wel door de raadsman is bepleit, geen reden ziet om (aan delen van) de verklaringen van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] zoals hierboven gebruikt bij de bewijsoverwegingen te twijfelen of deze verklaringen onbetrouwbaar te achten. Deze verklaringen worden namelijk ondersteund door de verklaring van een onafhankelijke getuige.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks23 september 2021, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van
het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, meermalen,
althans eenmaal(met kracht) in het
gezicht/op het hoofd van genoemde [slachtoffer 1] heeft gestompt en
/ofgeslagen
en/ofmeermalen, althans eenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntigvoorwerp, in het been, althans in het lichaam van genoemde [slachtoffer 1] , heeftgestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks23 september 2021 in de gemeente Arnhem, [slachtoffer 2]
heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] , meermalen,
althans eenmaal(met kracht) in
het gezicht/op het hoofd te stompen en
/ofte slaan
en/of door meermalen, althanseenmaal, met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, in de arm,althans in het lichaam van die genoemde [slachtoffer 2] , te steken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 primair:
poging tot zware mishandeling
feit 2 subsidiair:
mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten en de strafbaarheid van verdachte

Het standpunt van de verdediging
Door de verdediging is primair een beroep op noodweer gedaan. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat er sprake is geweest van noodweerexces. In eerste instantie was er ten aanzien van [broer verdachte] sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Toen verdachte ter plaatse kwam, zag hij dat [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [getuige 2] boven op [broer verdachte] zaten. [broer verdachte] was hierdoor in levensgevaar. Hij werd vastgehouden en flink uitgescholden. Verdachte verdedigde [broer verdachte] door [slachtoffer 1] van hem af te trekken. Daarna werd er door [slachtoffer 1] een mes gepakt.
Verdachte kreeg hierdoor direct een steekwond in zijn zij. Verdachte was vanaf dat moment bezig met het neutraliseren van dit mes. Hij heeft daarbij geweld gebruikt maar bleef binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verdachte heeft het mes van zichzelf en anderen afgehouden toen hij het van [slachtoffer 1] had afgepakt. Kennelijk zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toch gewond geraakt. Verdachte heeft op geen enkel moment bewust en moedwillig gestoken. De letsels kunnen per ongeluk zijn ontstaan in de worsteling. Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte buiten de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gegaan, is er sprake geweest van noodweerexces. Verdachte kwam in een chaotische situatie terecht waarin iemand een mes trok. De grenzen vervaagden daardoor en verdachte handelde uit angst.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen geslaagd beroep op noodweer of noodweerexces kan volgen. Verdachte was zowel in de situatie bij [slachtoffer 1] als bij [slachtoffer 2] de agressor. Er was geen sprake van een noodweersituatie. De dreiging die er voor [broer verdachte] was, was al gestopt door het ingrijpen van getuige [getuige 1] . Uit het dossier is niet gebleken dat [slachtoffer 1] degene was die dreigend met het mes op verdachte af kwam lopen. Het was juist verdachte die richting [slachtoffer 1] liep waardoor [slachtoffer 1] zich bedreigd voelde.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor het slagen van een beroep op noodweer de wet vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo’n aanranding. Enkele vrees voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet, in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht. In de eis dat de gedraging is geboden door de noodzakelijke verdediging, ligt besloten dat de verdedigingshandeling moet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte of [broer verdachte] (een zogenaamde ‘noodweersituatie’). Eerder in dit vonnis (in de overwegingen over het bewijs) is de vaststelling van de feitelijke gang van zaken weergegeven. Daaruit volgt dat getuige [getuige 1] [slachtoffer 1] en [broer verdachte] uit elkaar had gehaald voordat de confrontatie tussen [slachtoffer 1] en verdachte plaatsvond. Er was op dat moment naar het oordeel van de rechtbank geen sprake meer van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding jegens [broer verdachte] . Toen verdachte vervolgens op [slachtoffer 1] afliep, heeft [slachtoffer 1] daarop gereageerd door het pakken van een mes. Verdachte viel [slachtoffer 1] , ondanks dit mes, direct aan en sloeg en stompte [slachtoffer 1] in zijn gezicht en tegen zijn hoofd. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank op dat moment andere mogelijkheden om uit die situatie te komen maar koos er toch voor om [slachtoffer 1] te slaan en te stompen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de confrontatie heeft opgezocht met [slachtoffer 1] . Er kan niet worden gesproken van een ogenblikkelijke aanranding door [slachtoffer 1] naar verdachte en er bestond dan ook geen noodzaak tot verdediging. Het beroep op noodweer en noodweerexces ten aanzien van [slachtoffer 1] wordt dan ook verworpen.
Ten aanzien van de situatie met [slachtoffer 2] komt de rechtbank tot dezelfde conclusie. Zoals bij de bewijsoverwegingen overwogen heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte op [slachtoffer 2] is afgelopen en hem toen heeft geslagen en gestompt. Ook hier was er dus geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en geen noodzaak tot verdediging. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Gelet op het ontbreken van een situatie waarin verdachte genoodzaakt was zich te verdedigen, wordt het beroep op noodweerexces eveneens verworpen.
De feiten zijn strafbaar en verdachte is strafbaar.

6.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis bij het niet naar behoren uitvoeren van die taakstraf.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat een maand voorwaardelijke gevangenisstraf te fors is en heeft de rechtbank verzocht om bij een veroordeling alleen een taakstraf op te leggen. De raadsman heeft ook vraagtekens geplaatst bij de duur van de proeftijd.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 12 december 2022;
  • de rapportage van Reclassering Nederland van 13 januari 2022.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Verdachte is niet recent voor soortgelijke feiten veroordeeld.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en een mishandeling van [slachtoffer 2] . Dit heeft plaatsgevonden bij een school en veel scholieren zijn hier getuige van geweest. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij zich heeft laten leiden door agressie en dat hij degene is geweest die de confrontatie met zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] is aangegaan. Dit terwijl hij als meerderjarige een ander voorbeeld had moeten geven ten aanzien van het oplossen van conflicten voor zijn minderjarige broertje en andere aanwezige minderjarigen. Verdachte heeft met zijn handelen een forse inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] .
De reclassering
De reclassering heeft het volgende over verdachte gerapporteerd. Er is bij verdachte geen sprake van een delictpatroon. Op sociaal-maatschappelijk gebied ontbreekt het verdachte nog aan voldoende stabiliteit. Hij verblijft op wisselende (logeer)adressen en zijn carrière lijkt nog in de kinderschoenen te staan. Verdachte heeft zich wel als doel gesteld om dit te verbeteren, te meer omdat hij recent vader is geworden. In het verleden ging verdachte met verkeerde vrienden om, hier zou al langere tijd geen sprake meer van zijn. Er is onvoldoende zicht op zijn psychosociaal functioneren gekomen. Omdat verdachte het hem ten laste gelegde ontkent, is het onduidelijk gebleven welke (risico)factoren gerelateerd zijn aan het delictgedrag.
Hierdoor kan het risico op recidive door de reclassering onvoldoende worden ingeschat. Om deze reden ziet de reclassering geen mogelijkheden om een plan van aanpak op te stellen. Vanwege het ontbreken van hulpvragen wordt de uitvoerbaarheid van een begeleidingstraject bij de reclassering ook laag ingeschat.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het volgende. Gelet op de ernst van het feit vindt de rechtbank dat niet kan worden volstaan met een werkstraf, maar dat een (voorwaardelijke) gevangenisstraf zoals door de officier van justitie geëist passend is. De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat verdachte zelf behoorlijke verwondingen heeft opgelopen bij de confrontatie met [slachtoffer 1] en dat hij hier tot op de dag van vandaag nog last van heeft. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat de feiten een geruime tijd geleden hebben plaatsgevonden. De rechtbank vindt het wel van belang dat er een stok achter de deur komt voor verdachte zodat hij weet dat hij, als hij opnieuw in een dergelijke situatie komt, anders moet reageren. Een proeftijd van 3 jaar biedt verdachte daarin een extra ondersteuning. Gelet hierop vindt de rechtbank de eis van de officier van justitie passend. De rechtbank zal aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van drie jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren te vervangen door zestig dagen hechtenis bij het niet naar behoren uitvoeren van die taakstraf.

7.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , heeft zich in het strafproces gevoegd en een schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit gevorderd. Gevorderd wordt een bedrag van € 50.000,- aan immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard omdat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting voor het strafproces is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de vordering niet is onderbouwd en nader onderzoek hiernaar en naar de eigen schuld van de benadeelde partij zal een onevenredige belasting voor het strafproces opleveren, zodat de benadeelde partij ook om die reden niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering.
De beoordeling door de rechtbank
De vordering is niet onderbouwd of nader toegelicht door de benadeelde partij. Ook is mogelijk van belang bij de beoordeling van deze vordering of er sprake is van de gestelde eigen schuld van de benadeelde partij en zo ja, in hoeverre dit invloed heeft op de hoogte van een eventuele schadevergoedingsplicht. Onderzoek hiernaar en een verdere behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafproces op. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering nog aan de burgerlijke rechter voorleggen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand;
bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
legt daarnaast op
een taakstrafvan
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] , wettelijk vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] , niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Stoet (voorzitter), mr. M. Rietveld en mr. M.C. Gerritsen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van Grol, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 januari 2023.
mrs. Rietveld, Gerritsen en Van Grol zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021447452, gesloten op 30 mei 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [broer verdachte] , p. 101 – 102; proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 148 – 149.
3.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 januari 2023.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1] , p. 207.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 149-150.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 1] , p. 207.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 150.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , p. 189.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte [broer verdachte] , p. 411.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 157
11.Forensisch Medische letselrapportage zonder benoeming als deskundige van [slachtoffer 1] , p. 258-259.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte [slachtoffer 2] , p. 174.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 150.
14.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 januari 2023.
15.Forensisch Medische letselrapportage zonder benoeming als deskundige van [slachtoffer 1] , p. 251 – 260.
16.Geneeskundige verklaring [slachtoffer 2] , p. 89.