ECLI:NL:RBGEL:2023:6087

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2023
Publicatiedatum
7 november 2023
Zaaknummer
411286
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de rechtsgeldigheid van een aanbiedingsregeling en de verplichting tot overdracht van certificaten van aandelen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen meerdere besloten vennootschappen en een gedaagde partij. De kern van het geschil betreft de vraag of de blokkeringsregeling, zoals opgenomen in de statuten van de eisende partijen, correct is doorlopen en of de gedaagde partij verplicht is om haar certificaten van aandelen over te dragen aan de medecertificaathouders. De eisende partijen, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben gesteld dat de aanbiedingsregeling volledig en correct is doorlopen, en dat er rechtsgeldige koopovereenkomsten tot stand zijn gekomen. De gedaagde partij heeft verweer gevoerd en betwist dat de aanbiedingsregeling correct is doorlopen, en heeft aangevoerd dat de koopprijs niet in overeenstemming is met de gemaakte afspraken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanbiedingsregeling inderdaad correct is doorlopen en dat de gedaagde partij gehouden is om de certificaten over te dragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde partij niet heeft aangetoond dat de aanbiedingsprocedure niet correct is uitgevoerd en dat de Optieprijs juist is vastgesteld. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisende partijen toegewezen, met uitzondering van enkele vorderingen die niet konden worden toegewezen omdat de eisende partijen niet onmiddellijk betrokken waren bij de koopovereenkomsten. De rechtbank heeft de gedaagde partij veroordeeld in de proceskosten en het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/411286 / HA ZA 22-500
Vonnis van 8 november 2023
in de zaak van
1. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij 1],
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: [eisende partij 1] ,
2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij 2],
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: [eisende partij 2] ,
3. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eisende partij 3],
gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen: [eisende partij 3] ,
4.
[eisende partij 4],
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: [eisende partij 4] ,
eisende partijen,
advocaat: mr. O.G. Trojan te Den Haag,
tegen
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde partij],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. S.J.A. van Gils te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 maart 2023
- de producties 33 tot en met 44 van [gedaagde partij]
- de akte overlegging aanvullende producties van eisende partijen, met daarin een wijziging van eis
- de brief met het uitstelverzoek voor de mondelinge behandeling van [gedaagde partij] , met als bijlage 1 een op 21 september 2023 bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam ingediend verzoekschrift
- de reactie op het uitstelverzoek van eisende partijen
- de rolbeslissing van 25 september 2023
- de akte overlegging aanvullende productie (II) van eisende partijen
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 september 2023. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank het verzoek om de zaak aan te houden in afwachting van de beslissing van de Ondernemingskamer, afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
De zaak draait om de vraag of de blokkeringsregeling juist is doorlopen en of [gedaagde partij] dientengevolge gehouden is de door haar gehouden certificaten van aandelen in [eisende partij 1] over te dragen aan de medecertificaathouders.

3.De feiten

3.1.
[eisende partij 1] en haar dochtervennootschappen vormen een familiebedrijf. De aandelen in [eisende partij 1] zijn gecertificeerd en worden gehouden door [bedrijf 1] (hierna te noemen: de [bedrijf 1] ). De certificaten van 29.500 preferente aandelen worden gehouden door [bedrijf 2] . De certificaten van 32.000 gewone aandelen worden gehouden door de vierde en gedeeltelijk de vijfde generatie van de [Naam Familie] . [betrokkene 1] (middels [eisende partij 2] ), [betrokkene 2] (middels [eisende partij 3] ), [eisende partij 4] , [betrokkene 3] (middels [gedaagde partij] ), [betrokkene 4] (middels [bedrijf 3] , hierna te noemen: [bedrijf 3] ), [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] houden ieder 4.000 certificaten van gewone aandelen in [eisende partij 1] .
3.2.
Het bestuur van de [bedrijf 1] wordt gevormd door de houders van certificaten van gewone aandelen c.q. vertegenwoordigers daarvan: [betrokkene 8] en [betrokkene 9] namens [betrokkene 4] ( [bedrijf 3] ), [betrokkene 1] ( [eisende partij 2] ), [betrokkene 2] ( [eisende partij 3] ), [betrokkene 3] ( [gedaagde partij] ), [eisende partij 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [betrokkene 7] .
3.3.
De [bedrijf 1] is opgericht op 20 mei 2016. Op diezelfde datum is een
‘familie statuut voor huidige en toekomstige familie aandeelhouders’ in [eisende partij 1] (hierna te noemen: het Familiestatuut) ondertekend door de houders van de certificaten van aandelen.
3.4.
In artikel 4 van de administratievoorwaarden van de [bedrijf 1] wordt de blokkeringsregeling in artikel 12 van de statuten van [eisende partij 1] van overeenkomstige toepassing verklaard ingeval van een voorgenomen vervreemding of toedeling van certificaten. De regeling houdt in dat certificaten van aandelen pas kunnen worden overgedragen nadat deze te koop zijn aangeboden aan de andere certificaathouders. De aanbieder is niet verplicht de certificaten te verkopen als de hiervoor geboden prijs lager is dan de Optieprijs die is gedefinieerd in (bijlage 9 bij) het Familiestatuut. Het bestuur van de [bedrijf 1] heeft dan een optie om de certificaten te kopen tegen de Optieprijs. Als het bestuur van deze optie geen gebruik maakt, kan de aanbieder de certificaten een jaar later nog eens aanbieden. Als deze aanbieding hetzelfde resultaat heeft, mag de aanbieder de certificaten aanbieden aan een derde. Als de aanbieder met deze derde een prijs overeenkomt, moet hij de certificaten nogmaals voor deze prijs aan de andere certificaathouders aanbieden. Deze regeling wordt hierna ook wel de aanbiedingsregeling genoemd.
Verder staat in artikel 4 van de administratievoorwaarden van de [bedrijf 1] vermeld dat het bestuur kan besluiten één of meer van haar taken en/of bevoegdheden in dit kader geheel of gedeeltelijk over te dragen aan het bestuur van [eisende partij 1] .
3.5.
[betrokkene 3] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde partij] . Hij was van
25 oktober 1999 tot 1 mei 2021 ook bestuurder van [eisende partij 1] . Op 16 juli 2020 heeft [betrokkene 3] per e-mail aan de Raad van Commissarissen van [eisende partij 1] meegedeeld dat hij wenste terug te treden als statutair directeur van [eisende partij 1] . Op
31 juli 2020 heeft hij de directie van [eisende partij 1] bericht dat [gedaagde partij] haar certificaten van aandelen in [eisende partij 1] wenst te verkopen.
3.6.
Op 5 augustus 2020 heeft het bestuur van [eisende partij 1] de overige certificaathouders geïnformeerd over het aanbod van [gedaagde partij] om haar certificaten te verkopen. De Optieprijs is hierbij door het bestuur van [eisende partij 1] op € 458,52 gesteld, € 1.834.062,00 voor alle aangeboden 4000 certificaten. Er zijn geen biedingen door de overige certificaathouders uitgebracht. [eisende partij 1] heeft aangegeven geen gebruik te maken van haar optierecht.
3.7.
[gedaagde partij] heeft op 31 juli 2021 de certificaten opnieuw aangeboden via het bestuur van [eisende partij 1] . Intussen waren er 1.045.720 gewone aandelen extra uitgegeven in verband met een voorgenomen terugbetaling van kapitaal ten laste van de agioreserve. Vanaf dat moment hield elke gewone certificaathouder 134.715 certificaten. Op 2 augustus 2021 heeft het bestuur van [eisende partij 1] de overige certificaathouders geïnformeerd over het aanbod van [gedaagde partij] om haar certificaten te verkopen. De Optieprijs is hierbij op € 13,94 per aandeel gesteld, € 1.878.525,00 voor alle aangeboden certificaten.
3.8.
Op 22 september 2021 hebben [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] ieder een bod gedaan op 38.490 certificaten, tegen een waarde van € 13,95 per stuk. Op 23 september 2023 heeft [betrokkene 5] een bod gedaan op 19.245 certificaten, tegen een waarde van € 13,95 per stuk. Op 1 oktober 2021 heeft het bestuur van [eisende partij 1] de certificaathouders bericht dat [eisende partij 2] , [eisende partij 3] , [eisende partij 4] en [betrokkene 5] gezamenlijk een prijs hebben geboden voor het complete pakket aangeboden certificaten van € 1.879.274,25, oftewel € 13,95 per certificaat. Het bestuur deelde mee dat zij geen gebruik van haar optierecht zou maken en dat de overige certificaathouders tot 23 oktober 2021 de tijd kregen om aan te geven of zij alsnog van hun voorkeursrecht gebruik wensten te maken.
3.9.
Op 7 oktober 2021 hebben [eisende partij 3] en [eisende partij 4] hun bod gewijzigd in een bod op 19.245 certificaten, tegen dezelfde waarde. Op 8 oktober 2021 heeft [eisende partij 2] hetzelfde gedaan. Op 12 oktober 2021 hebben ook [bedrijf 3] en [betrokkene 6] en op 15 oktober heeft [betrokkene 7] een bod gedaan op 19.245 certificaten voor een prijs van € 13,95 per certificaat. Op 13 oktober heeft [betrokkene 5] haar bod herhaald.
Op 28 oktober 2021 heeft het bestuur van [eisende partij 1] de certificaathouders bericht dat in de tweede ronde van alle zich kwalificerende certificaathouders een gelijk bod op het aantal en de prijs van de aangeboden certificaten is ontvangen. Het bestuur heeft alle zeven overige certificaathouders 19.245 certificaten voor een prijs van € 13,95 per stuk toegewezen en bericht dat een notaris de transactie binnenkort verder zou afwikkelen.
3.10.
Volgens artikel 12 lid 11 van de statuten van [eisende partij 1] moesten de certificaten tegen gelijktijdige betaling van de koopsom binnen veertien dagen na de toewijzing geleverd worden. De notaris heeft binnen de termijn de hiervoor benodigde volmachten en de volledige koopprijs van de kopende certificaathouders ontvangen, maar van [gedaagde partij] geen reactie ontvangen, ook niet na aandringen van het bestuur van [eisende partij 1] .
3.11.
Advocaat mr. Trojan heeft vervolgens namens het bestuur van [eisende partij 1] en zes certificaathouders [gedaagde partij] in de gelegenheid gesteld om de voor de overdracht noodzakelijke volmacht alsnog uiterlijk op 16 januari 2022 aan de notaris te verstrekken.
3.12.
Op 27 januari 2022 heeft advocaat mr. Wareman namens [gedaagde partij] gereageerd. Zij stelde dat de procedure voor de aanbieding van de certificaten niet volmaakt is doorlopen en dat de koopprijs niet is vastgesteld in overeenstemming met hetgeen partijen daarover zijn overeengekomen en ook overigens onredelijk is. Het zou [gedaagde partij] vrij staan om de certificaten aan een derde aan te bieden.
3.13.
Contacten tussen de advocaten hebben vervolgens niet tot overeenstemming geleid.
3.14.
Op 20 mei 2022 zijn er weer 1.045.720 gewone aandelen ingetrokken, zodat elke gewone certificaathouder vanaf die datum weer over 4.000 certificaten beschikte.
3.15.
Bij brief van 23 juni 2022 heeft [betrokkene 5] aan [betrokkene 3] laten weten dat haar belangstelling voor de certificaten was verdwenen en dat zij de overeenkomst per direct wilde ontbinden c.q. haar ‘
belangstelling/’vordering’ overdragen.’

4.Het geschil

4.1.
Eisende partijen vorderen - na wijziging van eis - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. voor recht verklaart dat de door [gedaagde partij] geïnitieerde aanbiedingsregeling als opgenomen in de statuten van [eisende partij 1] volledig en correct is doorlopen, dat rechtsgeldige overeenkomsten van koop en verkoop tot stand zijn gekomen tussen [gedaagde partij] en ieder van haar medecertificaathouders, dat [gedaagde partij] dientengevolge gehouden is de door haar in de [bedrijf 1] gehouden certificaten over te dragen aan haar medecertificaathouders conform de toewijzing door het bestuur van [eisende partij 1] en dat dit voor wat betreft [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] betekent dat [gedaagde partij] gehouden is de door haar gehouden certificaten over te dragen in die vorm (a) dat:
 een aantal van 572 certificaten van gewone aandelen genummerd G26.285 tot en met G26.856 wordt overgedragen aan [eisende partij 2] ;
 een aantal van 572 certificaten van gewone aandelen genummerd G26.857 tot en met G27.428 wordt overgedragen aan [eisende partij 3] ;
 een aantal van 572 certificaten van gewone aandelen genummerd G27.429 tot en met G28.000 wordt overgedragen aan [eisende partij 4] ;
althans in die vorm (b) dat:
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G26.288 tot en met G26.858 wordt overgedragen aan [eisende partij 2] ;
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G26.859 tot en met G27.429 wordt overgedragen aan [eisende partij 3] ;
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G27.430 tot en met G28.000 wordt overgedragen aan [eisende partij 4] ;
 een onverdeeld aandeel van 3/7e in een aantal van drie certificaten van gewone aandelen genummerd G26.285 tot en met G26.287 wordt overgedragen aan [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] ieder;
althans in die vorm (c) dat:
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G26.288 tot en met G26.858 wordt overgedragen aan [eisende partij 2] ;
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G26.859 tot en met G27.429 wordt overgedragen aan [eisende partij 3] ;
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G27.430 tot en met G28.000 wordt overgedragen aan [eisende partij 4] ;
2. voor recht verklaart dat voor de in 1. bedoelde overdracht van certificaten aan [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] geen medewerking vereist is van enige medecertificaathouder;
3. voor recht verklaart dat [gedaagde partij] , voor zover zij ontslagen is van haar verplichting haar certificaten over te dragen aan haar medecertificaathouders, gehouden is de blokkeringsregeling opnieuw te doorlopen alvorens die certificaten geheel of gedeeltelijk aan een derde over te dragen;
en
primair
4. op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW bepaalt dat notaris [naam notaris] , dan wel een andere medewerker verbonden aan het kantoor [naam kantoor] , dan wel enig ander door de rechtbank aan te wijzen persoon als vertegenwoordiger van [gedaagde partij] , gevolmachtigd is om de overdracht van de hiervóór genoemde certificaten in de [bedrijf 1] op eenzijdig verzoek van [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] aan hen te bewerkstelligen conform de in productie 37 bij dagvaarding overgelegde concept-akte van levering van certificaten en wel in de in 1(a), althans 1(b), althans 1(c) bedoelde vorm, waarbij als koopsom zal gelden € 268.736,22, € 268.467,75 respectievelijk € 268.266,40;
en
subsidiair
5. [gedaagde partij] gelast na betekening van dit vonnis volledige medewerking te verlenen aan de overdracht van de certificaten in de [bedrijf 1] in de in 1(a), althans 1(b), althans 1(c) bedoelde vorm, waarbij als koopsom zal gelden € 268.736,22, € 268.467,75 respectievelijk € 268.266,40, waaronder begrepen de ondertekening van de in het kader van de overdracht benodigde volmachten binnen twee weken nadat deze door of namens de betrokken notaris zijn toegezonden aan [gedaagde partij] ;
6. bepaalt dat [gedaagde partij] een dwangsom verbeurt van € 10.000,00 voor iedere dag dat zij in verzuim is te voldoen aan de in 5. omschreven last met een maximum van € 200.000,00;
en
7. [gedaagde partij] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2.
[gedaagde partij] voert verweer. [gedaagde partij] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van eisende partijen, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van eisende partijen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van eisende partijen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Belang eisende partijen
5.1.
Volgens [gedaagde partij] bestaat tussen de Familiecertificaathouders al geruime tijd een verschil van inzicht wat betreft het gevoerde beleid binnen [eisende partij 1] . Meer specifiek ziet deze discussie op het functioneren van [betrokkene 1] als lid van de Raad van Commissarissen en de invloed die hij door middel van deze functie kan uitoefenen over het bestuur van [eisende partij 1] en het [bedrijf 1] bestuur. Volgens [gedaagde partij] zou [betrokkene 1] al sinds 2021 geen onderdeel meer mogen uitmaken van de Raad van Commissarissen. [gedaagde partij] dicht eisende partijen allerlei motieven toe voor het voeren van de onderhavige procedure en stelt dat zij hun vorderingen zo hebben
‘geformuleerd dat [gedaagde partij] nog eigenaar blijft van 4/7 van de Certificaten en [betrokkene 3] van 1/8 van de aandelen in het kapitaal van [bedrijf 2] . [gedaagde partij] blijft daarmee lid van het [bedrijf 1] Bestuur. Daarin wijzigt niets.’Daardoor hebben eisende partijen volgens [gedaagde partij] geen belang bij het voeren van deze procedure. Specifiek met betrekking tot [eisende partij 1] stelt [gedaagde partij] dat eisende partijen zonder toestemming of enig overleg met de meerderheid van de certificaathouders, [eisende partij 1] als eisende partij in de procedure hebben laten participeren.
Eisende partijen ontkennen de hen toegedichte motieven te hebben en voeren aan belang te hebben bij duidelijkheid over gemaakte afspraken en de handhaving daarvan, waaronder de aanbiedingsregeling en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. [eisende partij 1] stelt belang te hebben bij toewijzing van de vorderingen in het belang van de onderneming. Dat belang is gediend met goed rentmeesterschap, zoals omschreven in het Familiestatuut, en in het bijzonder met bescherming tegen opportunistisch gedrag van certificaathouders.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde partij] haar kritiek op de Raad van Commissarissen dient toe te lichten in de inmiddels door haar bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam aanhangig gemaakte procedure. Deze kritiek kan in de onderhavige procedure geen rol spelen. Wat de motieven van eisende partijen betreft overweegt de rechtbank dat drie van de vier eisende partijen stellen dat er koopovereenkomsten tussen hen en [gedaagde partij] tot stand zijn gekomen. Zij hebben dan ook belang bij het vorderen van nakoming hiervan. Dat zij alleen nakoming van de met hen gesloten koopovereenkomsten vorderen, is inherent aan het feit dat de andere certificaathouders niet zijn betrokken in deze procedure. Eisende partijen hebben voldoende onderbouwd dat zij belang hebben bij duidelijkheid. [eisende partij 1] wordt in deze procedure vertegenwoordigd door bestuurder Bastinck, wiens vertegenwoordigingsbevoegdheid door [gedaagde partij] niet wordt betwist.
Concluderend acht de rechtbank eisende partijen ontvankelijk in hun vorderingen.
Overeenkomst tot stand gekomen?
5.3.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde partij] is dat er nooit een koopovereenkomst met betrekking tot haar certificaten van aandelen in [eisende partij 1] tot stand is gekomen.
5.4.
Volgens [gedaagde partij] heeft zij nooit beoogd de aanbiedingsregeling te volgen maar slechts informeel de certificaten aan de medecertificaathouders aangeboden om inzicht te krijgen in de Optieprijs. Dit zou dan gaan om een ‘
informeel exploratief verzoek’als bedoeld in punt 4.4.1 van het Familiestatuut. Eisende partijen hebben hier tegen aangevoerd dat [gedaagde partij] nooit heeft geïnformeerd naar de Optieprijs maar het bestuur van [eisende partij 1] heeft laten weten dat zij haar certificaten wenste te verkopen. Ook heeft [gedaagde partij] niet ingegrepen toen het bestuur van [eisende partij 1] uitging van een aanbod van haar certificaten ter verkoop. Tenslotte was [gedaagde partij] volgens eisende partijen prima in staat om zelf de Optieprijs te berekenen op basis van de overeengekomen Formule.
5.5.
De rechtbank overweegt dat in punt 4.4.1 van het Familiestatuut staat: “
de Directie zal op een informeel exploratief verzoek van een aspirant-verkoper aangeven wat de Optieprijs voor Beheer (zie Bijlage 9) zou zijn op het moment van het verzoek, gebaseerd op de laatste jaarrekening;indien en zodra op verzoek van een aspirant-verkoper een formele aanbiedingsprocedure wordt gestart zal deze Optieprijs aan alle Familie-aandeelhouders worden bekend gesteld”.
[gedaagde partij] heeft nooit gevraagd om de Optieprijs door te geven maar op 31 juli 2020 aangegeven dat zij haar certificaten wenst te verkopen (zie 3.5.). Op 5 augustus 2020 heeft het bestuur van [eisende partij 1] de formele aanbiedingsprocedure gestart. [gedaagde partij] heeft de berichten van het bestuur aan de certificaathouders ook ontvangen en niet aangegeven dat dit niet de bedoeling was. Integendeel, een jaar later heeft [gedaagde partij] herhaald haar certificaten te willen verkopen. Hierbij nam zij de termijn van de aanbiedingsprocedure in acht. Weer heeft het bestuur van [eisende partij 1] de aanbiedingsprocedure gestart en weer heeft [gedaagde partij] niet aangegeven dat dit niet de bedoeling was. Er is dus niet slechts sprake geweest van een informeel exploratief verzoek. [gedaagde partij] heeft ook nog aangevoerd dat zij vanaf het moment dat zij bekend is geraakt met de Optieprijs en het aanbod van de medecertificaathouders, heeft aangegeven niet over te willen gaan tot verkoop van de certificaten. Dit is echter niet juist. [gedaagde partij] is met de Optieprijs bekend geraakt op 2 augustus 2021 en op 1 oktober 2021 is zij geïnformeerd over het bod. [gedaagde partij] heeft toen niet aangegeven niet over te willen gaan tot verkoop, maar zich in stilzwijgen gehuld. Pas op 27 januari 2022 heeft [gedaagde partij] gereageerd middels haar advocaat, dat is bijna zes maanden later.
5.6.
Een ander argument dat [gedaagde partij] aanvoert om te betogen dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, is dat er geen overeenstemming zou zijn bereikt over de essentialia van de overeenkomst, zoals de koopprijs. Volgens eisende partijen miskent [gedaagde partij] hiermee het mechanisme dat de Optieprijs wordt vastgesteld aan de hand van de overeengekomen Formule, die niet onderhandelbaar is. Zij hebben ook naar voren gebracht dat [gedaagde partij] zich pas tegen de Optieprijs heeft verzet nadat zij een advocaat had ingeschakeld. Verder houdt de aanbiedingsregeling in dat als door één of meerdere medecertificaathouders een prijs wordt geboden die hoger ligt dan de Optieprijs, de aanbieder gehouden is tegen die prijs te verkopen. Hiermee is de verkoopprijs volgens eisende partijen voldoende bepaald.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het bereiken van overeenstemming over de koopprijs voor de door [gedaagde partij] aangeboden certificaten van aandelen niet nodig was gezien de aanbiedingsregeling. Het standpunt van [gedaagde partij] miskent de aard en strekking van de aanbiedingsregeling. De Optieprijs is objectief bepaalbaar en de aanbieder is verplicht de certificaten te verkopen als de hiervoor geboden prijs hoger is dan de Optieprijs die is gedefinieerd in (bijlage 9 bij) het Familiestatuut. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dit uit lid 5 in combinatie met lid 11 van artikel 12 van de statuten van [eisende partij 1] . Ook dit tweede argument van [gedaagde partij] slaagt daarom niet.
5.8.
Hetgeen de rechtbank hiervóór in 5.7. heeft overwogen betekent ook dat het derde argument van [gedaagde partij] , dat het haar vrij stond haar aanbod weer in te trekken, niet opgaat. De blokkeringsregeling is niet vrijblijvend. Na toewijzing van de certificaten volgt levering tegen gelijktijdige betaling van de koopsom.
5.9.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat [gedaagde partij] haar certificaten heeft aangeboden ter verkoop, waarna door aanvaarding door de medecertificaathouders een koopovereenkomst tot stand is gekomen.
Onjuist doorlopen aanbiedingsregeling?
5.10.
Volgens [gedaagde partij] is het Familiestatuut geschonden doordat [bedrijf 2] een lening heeft verstrekt aan de medecertificaathouders om de certificaten van [gedaagde partij] te kopen. Eisende partijen hebben er echter op gewezen dat in het Familiestatuut (in artikel 4.4.2) staat “
De kopers dienen zelf voor financiering zorg te dragen. Beheer zal de koper(s) daarin niet faciliteren.”Volgens eisende partijen is de achterliggende gedachte van deze bepaling dat overdracht van certificaten geen nadelige gevolgen mag hebben voor de financiële positie van [eisende partij 1] . Bij de vorige generatie heeft Beheer de uitkoop door één broer van de overige drie broers gefinancierd, wat bijna tot de ondergang van [eisende partij 1] heeft geleid. Financiering door [bedrijf 2] is volgens eisende partijen echter een andere situatie, omdat [bedrijf 2] een medecertificaathouder is.
5.11.
De rechtbank volgt eisende partijen waar zij er op wijzen dat in het Familiestatuut alleen een bepaling staat over financiering door [eisende partij 1] , niet over financiering door [bedrijf 2] . [gedaagde partij] heeft vervolgens niet onderbouwd waarom uit financiering door [bedrijf 2] zou volgen dat de aanbiedingsregeling niet correct zou zijn doorlopen, zodat de rechtbank deze stelling verwerpt.
5.12.
[gedaagde partij] voert verder aan dat de aanbiedingsregeling ingevolge de administratievoorwaarden van de [bedrijf 1] moest worden uitgevoerd door het [bedrijf 1] bestuur en niet door het bestuur van [eisende partij 1] . Eisende partijen hebben daar tegenin gebracht dat in artikel 4.4.1 van het Familiestatuut de aanbiedingsregeling voor de “
(certificaten van) aandelen”in handen is gelegd van het bestuur van [eisende partij 1] en dat dit kwalificeert als een rechtsgeldig delegatiebesluit van de [bedrijf 1] , en dat anders in ieder geval de redelijkheid en billijkheid eraan in de weg staan dat [gedaagde partij] zich erop beroept dat een delegatiebesluit ontbreekt.
5.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Eisende partijen hebben er terecht op gewezen dat in het Familiestatuut bij de aanbieding van certificaten van aandelen een rol is weggelegd voor het bestuur van [eisende partij 1] . Daargelaten of het Familiestatuut kan worden gekwalificeerd als delegatiebesluit, is ook de rechtbank van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat [gedaagde partij] zich onder verwijzing naar de administratievoorwaarden van de [bedrijf 1] beroept op het ontbreken van bevoegdheid bij het bestuur van [eisende partij 1] . [gedaagde partij] heeft zich zelf vanaf 21 juli 2020 steeds gericht tot het bestuur van [eisende partij 1] met de mededeling dat zij haar certificaten wilde verkopen. [gedaagde partij] heeft weliswaar aangevoerd dat het bestuur van [eisende partij 1] zou fungeren als ‘brievenbus’ voor mededelingen die bedoeld zijn voor het bestuur van de [bedrijf 1] , maar na betwisting hiervan door eisende partijen heeft zij dit verder niet onderbouwd, zodat de rechtbank aan deze stelling voorbij gaat. Verder heeft [gedaagde partij] pas voor het eerst op 27 januari 2022 een beroep gedaan op het ontbreken van bevoegdheid van het bestuur van [eisende partij 1] , ruimschoots na de toewijzing van de certificaten door het bestuur van [eisende partij 1] op 28 oktober 2021. Op grond van artikel 6:2 lid 2 BW blijven de betreffende bevoegdheidsbepalingen uit de administratievoorwaarden van de [bedrijf 1] dan ook buiten toepassing.
5.14.
Volgens [gedaagde partij] is ook ten onrechte geen rekening gehouden met het bepaalde uit artikel 4.4.2 van het Familiestatuut. Volgens haar had bij het bepalen van de verkoopprijs van de certificaten een notaris moeten worden betrokken die met alle certificaathouders in overleg had moeten treden. Volgens eisende partijen echter heeft de notaris één en ander verwoord in de statuten van [eisende partij 1] en volgt nergens uit dat er opnieuw overleg met alle certificaathouders had moeten plaatsvinden.
5.15.
De rechtbank is van oordeel dat onderscheid moet worden gemaakt tussen de Optieprijs en de verkoopprijs. Wat de Optieprijs betreft geldt het volgende. In artikel 4 van de administratievoorwaarden staat dat de blokkeringsregeling van [eisende partij 1] van toepassing is. Deze regeling staat in artikel 12 van de statuten van [eisende partij 1] en daarin wordt verwezen naar de Optieprijs zoals deze is gedefinieerd in het Familiestatuut. Dit is gebeurd in Bijlage 9 bij het Familiestatuut en daarin is geen ruimte gelaten voor overleg en wordt niet gesproken over betrokkenheid van een notaris. Wat de verkoopprijs betreft wordt in artikel 4.4.2 van het Familiestatuut wel gesproken over betrokkenheid van een notaris. Hierin staat:
“De weg waarlangs in bovenstaande aanbiedingsprocedure een verkoop prijs voor aandelen of certificaten zal worden overeengekomen zal met inachtneming van bovenstaande criteria nader worden bepaald, ook in overleg met de notaris.”Onderaan artikel 4.4.1 staat echter vermeld dat de precieze aanbiedingsregeling nog moest worden uitgewerkt in de statuten. De rechtbank gaat er daarom met eisende partijen vanuit dat hier met betrokkenheid van een notaris wordt gedoeld op het uitwerken van de aanbiedings-regeling in de statuten, die door een notaris worden opgesteld. Nu de aanbiedingsregeling is opgenomen in de statuten van [eisende partij 1] is er sprake van een bindende regeling en hoefde er geen notaris meer te worden betrokken of overleg plaats te vinden.
5.16.
De rechtbank concludeert dan ook dat de aanbiedingsregeling juist is doorlopen.
Optieprijs verkeerd vastgesteld?
5.17.
Volgens [gedaagde partij] is de Optieprijs verkeerd vastgesteld. Het zou niet juist zijn dat bij die vaststelling is gerekend met een Eigen Vermogen van € 26,925 miljoen. Eisende partijen wijzen echter op de bij de Kamer van Koophandel ingediende jaarrekening 2020, overgelegd als productie 18 bij de conclusie van antwoord.
5.18.
De rechtbank overweegt dat, zoals hiervóór al herhaaldelijk aan de orde gekomen, de Optieprijs is gedefinieerd in bijlage 9 bij het Familiestatuut (zie ook 3.4.). In deze bijlage staat een Formule aan de hand waarvan de Optieprijs moet worden berekend. In deze Formule wordt het Eigen Vermogen gedefinieerd als
‘het actuele gerapporteerde Eigen Vermogen van Beheer Geconsolideerd per ultimo het afgelopen kalenderjaar, eveneens gecorrigeerd voor het vermogen dat toekomt aan de preferente aandeelhouders.’Bij de vaststelling van de Optieprijs in 2021 diende dus het Eigen Vermogen per 31 december 2020 in de Formule ingevoerd te worden. Dat is € 26.925.195,-- volgens pagina 9 van voormelde productie 18. Naar het oordeel van de rechtbank is dus met het juiste bedrag aan Eigen Vermogen gerekend.
5.19.
Bovendien moet volgens [gedaagde partij] bij de berekening van de Optieprijs rekening worden gehouden met de bedoelingen die partijen hebben gehad bij het ondertekenen van het Familiestatuut. Het zou nooit de bedoeling zijn geweest dat de Formule een definitieve route was waarlangs de waarde van de certificaten berekend zou moeten worden en waar niet van afgeweken zou kunnen worden. Ook heeft het Familiestatuut volgens [gedaagde partij] een voorlopig karakter en zou dit blijken uit bijvoorbeeld artikel 5.3.1 waarin staat dat het Familiestatuut zo vaak als het familieberaad dat nodig acht en tenminste elke 10 jaar opnieuw zal worden getoetst en voor zover wenselijk worden aangepast.
Volgens eisende partijen konden alle betrokken familieleden zich juist vinden in het uitgangspunt dat verkoop van aandelen aan een derde, vanuit het oogpunt van goed beheer en overdracht aan de volgende generatie van de familie, niet moest worden aangemoedigd. Dit is ook uitdrukkelijk opgenomen in de aanhef van artikel 4.4 van het Familiestatuut. De uitkomst van de berekening van de Optieprijs moest simpel en eenduidig kunnen worden vastgesteld en die uitkomst diende te resulteren in een prijs die realistisch-bescheiden is.
5.20.
De rechtbank is van oordeel dat de door [gedaagde partij] geschetste bedoeling nergens uit blijkt. Uit artikel 4.4.3 van het Familiestatuut volgt dat het juist de bedoeling was geen discussie te hebben over de Optieprijs en dat de Formule alleen gewijzigd kan worden op de wijze waarop statuten kunnen worden gewijzigd. Niemand van de familieleden heeft het initiatief genomen het Familiestatuut aan te passen. Het door eisende partijen geschetste uitgangspunt van goed beheer en overdracht aan de volgende generatie heeft [gedaagde partij] niet betwist.
5.21.
De rechtbank concludeert dan ook dat de Optieprijs juist is vastgesteld.
Strijd met redelijkheid en billijkheid?
5.22.
Ten slotte voert [gedaagde partij] aan dat de aanbiedingsregeling en Optieprijs niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid. De Formule bevat volgens [gedaagde partij] elementen die van toepassing zijn op een onderneming die er financieel niet goed voorstaat en daarvan is bij [eisende partij 1] geen sprake. Volgens [gedaagde partij] zou met andere percentages voor solvabiliteit en rentabiliteit gerekend moeten worden. Op dit moment past de Optieprijs volgens haar niet bij de in het Familiestatuut beschreven waarden, omdat de Familiecertificaathouders zich op basis van artikel 4.4.1. hebben gecommitteerd om de Aanbieder in staat te stellen om een goede opbrengst te realiseren. De door eisende partijen geboden prijs voor de certificaten is volgens [gedaagde partij] onredelijk, zodat zij niet gehouden is de certificaten over te dragen.
Eisende partijen voeren hiertegen aan dat deze redenering de toelichting en motivatie negeert die in Bijlage 9 van het Familiestatuut is gegeven bij de Formule, en de positie van [eisende partij 1] als moedermaatschappij miskent. Ook wijzen zij op een eerder door BDO opgesteld waardescenario van 13 miljoen dat de fiscus heeft geaccepteerd en het feit dat de aangeboden certificaten een derde geen enkele zeggenschap bieden, uiterst illiquide zijn en in feite alleen recht geven op dividend. Volgens eisende partijen is de Optieprijs zo bezien relatief hoog. De formule voorziet volgens hen bewust in een realistisch-bescheiden opbrengst, om te bevorderen dat het bedrijf kan worden doorgegeven aan volgende generaties en niet belast wordt met grote “uitkoopschulden”.
5.23.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde partij] terecht aanvoert dat [eisende partij 1] hoger gewaardeerd zou kunnen worden. Dit zou echter indruisen tegen de waarden die ten grondslag liggen aan het Familiestatuut. In artikel 4.2 van het Familiestatuut staat dat men beoogt de waarden die leidend zijn voor een verantwoord beheer van de onderneming te borgen, onder meer door
‘een voorkeursrecht voor bestaande Familie-aandeelhouders om te koop aangeboden certificaten te kopen en verder een recht voor Beheer om aangeboden certificaten die niet door Familie-aandeelhouders worden gekocht zelf te verwerven voordat deze aan derden worden aangeboden.’Het streven is om alle huidige en toekomstige Familie-aandeelhouders die stemrecht hebben een zo groot mogelijk belang in de onderneming te laten hebben. En in artikel 4.4 staat nogmaals:
‘Indachtig aan de beginselen van goed beheer en goede overdracht die volgen uit Ondernemend Rentmeesterschap wordt hier nogmaals aangegeven dat de Familie-aandeelhouders het afstand nemen van aandelenbezit, door de aandelen, dan wel certificaten van aandelen, te koop aan te bieden, niet wensen aan te moedigen.’Een lagere prijs voor overdracht van certificaten aan medefamilieleden past bij deze in het Familiestatuut beschreven waarden. Het door [gedaagde partij] genoemde commitment om de Aanbieder in staat te stellen om een goede opbrengst te realiseren staat ook in deze context: “
De Familie-aandeelhouders zullenzoveel als praktisch mogelijk onder de bovenstaande voorwaardende verkopende aandeel- of certificaathouder in staat stellen een goede opbrengst te realiseren”. [1]
5.24.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het volgen van de aanbiedingsregeling en de Formule in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is en dat [gedaagde partij] gehouden is de certificaten over te dragen, telkens 1/7e van de certificaten tegen betaling door de koper van € 268.467,75.
Conclusie en beoordeling van de vorderingen
5.25.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de door [gedaagde partij] geïnitieerde aanbiedingsregeling als opgenomen in de statuten van [eisende partij 1] volledig en correct is doorlopen, dat rechtsgeldige overeenkomsten van koop en verkoop tot stand zijn gekomen tussen [gedaagde partij] en [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] en dat [gedaagde partij] dientengevolge gehouden is de door haar in de [bedrijf 1] gehouden certificaten over te dragen aan [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] conform de toewijzing door het bestuur van [eisende partij 1] .
Eisende partijen vorderen weliswaar een verklaring voor recht betreffende alle medecertificaathouders, maar de rechtbank wijst erop dat deze vordering niet kan worden toegewezen. Een verklaring voor recht omtrent een rechtsverhouding wordt volgens artikel 3:302 BW door de rechter uitgesproken op vordering van een
“bij die rechtsverhouding onmiddellijk betrokken persoon”. Geen van eisende partijen is onmiddellijk betrokken bij de koopovereenkomsten tussen [gedaagde partij] en de overige certificaathouders. Dat eisende partijen belang hebben bij de door hen gevorderde uitgebreidere verklaring voor recht neemt niet weg dat zij daarnaast aan de voorwaarde van artikel 3:302 BW moeten voldoen, wat dus niet het geval is.
5.26.
Dit betekent dat [gedaagde partij] aan [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] ieder 1/7e van de certificaten die [gedaagde partij] houdt moet overdragen. Omdat [gedaagde partij] inmiddels 4.000 certificaten houdt, betreft het een aantal dat niet door zeven te delen is. [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] hebben echter onvoldoende onderbouwd waarom zij 572 certificaten geleverd zouden moeten krijgen en de overige certificaathouders 571. De rechtbank zal daarom voor recht verklaren dat [gedaagde partij] gehouden is aan ieder van hen 571 certificaten en 1/7e van 3 certificaten over te dragen (de in 4.1. genoemde vorm (b), maar daar ten onrechte verwoord als 3/7e in een aantal van drie certificaten).
5.27.
Ook de in 4.1. onder 2. genoemde gevorderde verklaring voor recht dat voor de hiervóór bedoelde overdracht van certificaten aan [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] geen medewerking vereist is van enige medecertificaathouder zal de rechtbank toewijzen.
5.28.
Aan de in 4.1. onder 3. genoemde gevorderde verklaring voor recht dat [gedaagde partij] , voor zover zij ontslagen is van haar verplichting haar certificaten over te dragen aan haar medecertificaathouders, gehouden is de blokkeringsregeling opnieuw te doorlopen alvorens die certificaten geheel of gedeeltelijk aan een derde over te dragen, komt de rechtbank niet toe omdat aan de voorwaarde niet is voldaan.
5.29.
De in 4.1. onder 4. genoemde primair gevorderde volmacht aan de notaris om de overdracht van de certificaten te bewerkstelligen, zal de rechtbank toewijzen met dien verstande dat de overgelegde concept-akte van levering in overeenstemming zal moeten worden gebracht met de in 6.1 van het dictum beschreven vorm. Aan de onder 5. en 6. genoemde subsidiaire vorderingen komt de rechtbank dan niet toe.
5.30.
[gedaagde partij] is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van eisende partijen als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.980,41
5.31.
Eisende partijen hebben geen belang bij uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de verklaringen voor recht, omdat een verklaring voor recht naar haar aard niet vatbaar is voor tenuitvoerlegging. Daarom zal dit vonnis alleen ten aanzien van de volmacht en de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
verklaart voor recht dat de door [gedaagde partij] geïnitieerde aanbiedingsregeling als opgenomen in de statuten van [eisende partij 1] volledig en correct is doorlopen, dat rechtsgeldige overeenkomsten van koop en verkoop tot stand zijn gekomen tussen [gedaagde partij] en [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] en dat [gedaagde partij] dientengevolge gehouden is de door haar in de [bedrijf 1] gehouden certificaten over te dragen aan [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] conform de toewijzing door het bestuur van [eisende partij 1] en dat dit betekent dat [gedaagde partij] gehouden is de door haar gehouden certificaten over te dragen in die vorm dat:
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G26.288 tot en met G26.858 wordt overgedragen aan [eisende partij 2] ;
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G26.859 tot en met G27.429 wordt overgedragen aan [eisende partij 3] ;
 een aantal van 571 certificaten van gewone aandelen genummerd G27.430 tot en met G28.000 wordt overgedragen aan [eisende partij 4] ;
 een onverdeeld aandeel van 1/7e in een aantal van drie certificaten van gewone aandelen genummerd G26.285 tot en met G26.287 wordt overgedragen aan [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] ieder;
6.2.
verklaart voor recht dat voor de in 6.1. bedoelde overdracht van certificaten aan [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] geen medewerking vereist is van enige medecertificaathouder;
6.3.
bepaalt op de voet van artikel 3:300 lid 1 BW dat notaris [naam notaris] , dan wel een andere medewerker verbonden aan het kantoor [naam kantoor] , gevolmachtigd is om de overdracht van de in 6.1. genoemde certificaten in de [bedrijf 1] op eenzijdig verzoek van [eisende partij 2] , [eisende partij 3] en [eisende partij 4] aan hen te bewerkstelligen conform de in productie 37 bij dagvaarding overgelegde concept-akte van levering van certificaten en wel in de in 6.1. genoemde vorm, waarbij als koopsom zal gelden € 268.467,75;
6.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van eisende partijen tot dit vonnis vastgesteld op € 1.980,41,
6.5.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de in 6.3 en 6.4. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
6.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg, mr. M.S.T. Belt en mr. A.E. Grosscurt en in het openbaar uitgesproken op 8 november 2023.

Voetnoten

1.Vet gedrukt door rechtbank