ECLI:NL:RBGEL:2023:6076

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 november 2023
Publicatiedatum
6 november 2023
Zaaknummer
23/286
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de waarnemingstoeslag bij de vaststelling van het dagloon in het kader van de WIA-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de toegekende WIA-uitkering met een geïndexeerd dagloon van € 188,04. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, waarin de waarnemingstoeslag die hij had ontvangen niet was meegenomen bij de vaststelling van het dagloon. De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarnemingstoeslag ten onrechte niet als arbeidsvoorwaardenbedrag is aangemerkt, zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Dagloonbesluit. De rechtbank oordeelt dat de definitie van arbeidsvoorwaardenbedrag in het Dagloonbesluit ruimte biedt voor meerdere loonbestanddelen, en dat de waarnemingstoeslag hier ook onder valt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit van het UWV en draagt het UWV op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.J. Bek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV
(gemachtigde: mr. M. Hofmans-Lim).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de toegekende WIA-uitkering met een geïndexeerd dagloon van € 188,04.
1.1.
Bij besluit van 5 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft het UWV eiser met ingang van 10 januari 2022 een Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
1.2.
Bij besluit van 6 december 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 24 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiser heeft gewerkt bij de [bank], laatstelijk in de functie van adviseur Dagelijkse Bankzaken. Van 1 juli 2019 tot en met 31 december 2019 heeft hij de functie manager PPB A waargenomen. Eiser ontving voor deze waarneming een toeslag van 5% over zijn salaris. Deze waarnemingstoeslag bedroeg € 954,- en is uitbetaald in februari 2020.
2.2.
Op 13 januari 2020 is eiser ziek uitgevallen voor zijn werk. Op 22 oktober 2021 heeft eiser een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Eiser is met ingang van 10 januari 2022 een IVA-uitkering toegekend van € 2.840,19 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Het refertejaar betreft de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019. Het UWV is uitgegaan van het SV-loon van € 46.535,45. Het dagloon is daarbij, na indexering, vastgesteld op € 188,04.
2.3.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, omdat de waarnemingstoeslag die hij in de referteperiode heeft ontvangen ten onrechte niet is meegenomen bij de vaststelling van het dagloon.
2.4.
In het bestreden besluit overweegt het UWV dat de waarnemingstoeslag terecht niet bij de berekening van het dagloon is betrokken, omdat de waarnemingstoeslag niet als arbeidsvoorwaardenbedrag kan worden aangemerkt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het UWV het dagloon correct heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Kan de waarnemingstoeslag als arbeidsvoorwaardenbedrag worden aangemerkt?
6. Eiser betoogt dat op grond van zowel de definitie van het begrip ‘arbeidsvoorwaardenbedrag’ in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) als de Nota van Toelichting [1] de waarnemingstoeslag moet worden beschouwd als een arbeidsvoorwaardenbedrag. De waarnemingstoeslag is daardoor ten onrechte buiten de berekening van het dagloon gelaten, wat heeft geleid tot een te laag vastgesteld dagloon.
6.1.
Het UWV betoogt daarentegen dat de waarnemingstoeslag niet behoort tot het arbeidsvoorwaardenbedrag. Het arbeidsvoorwaardenbedrag is ingevoerd in het Dagloonbesluit als oplossing voor de problematiek van het Individueel Keuze Budget (IKB) bij de dagloonvaststelling. In de CAO Rabobank 2017-2020, die op eiser van toepassing was, is als arbeidsvoorwaarde de Employee Benefit Budget (EBB) opgenomen. Het EBB is volgens het UWV vergelijkbaar met het IKB. Omdat het arbeidsvoorwaardenbedrag voor de dagloonvaststelling in de plaats is gekomen van het IKB, de EBB vergelijkbaar is met IKB en de waarnemingstoelage in een ander artikel in de CAO is geregeld, is het UVW van mening dat de waarnemingstoeslag niet onder het arbeidsvoorwaardenbedrag valt.
6.2.
Tussen partijen is in geschil of de waarnemingstoeslag van 5% die eiser tijdens een deel van de referteperiode ontving, betrokken dient te worden bij de vaststelling van het dagloon als bedoeld in artikel 16 van het Dagloonbesluit. Meer specifiek is daarbij in geschil of de waarnemingstoeslag dient te worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaardenbedrag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Dagloonbesluit.
6.3.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen niet in geschil is dat de waarnemingstoeslag voldoet aan de definitie van een arbeidsvoorwaardenbedrag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Dagloonbesluit. Het UWV betoogt echter dat de wetgever het arbeidsvoorwaardenbedrag niet heeft bedoeld voor arbeidsvoorwaarden zoals een waarnemingstoeslag en dat deze toeslag daarom niet bij de vaststelling van het dagloon hoeft te worden betrokken.
6.4.
Het Dagloonbesluit is per 1 januari 2022 gewijzigd met als doel om het Dagloonbesluit aan te passen aan arbeidsvoorwaarden die leiden tot een opbouw van een deel van het loon tot een later moment van uitbetaling. Bij de berekening van het dagloon moet als gevolg van deze wijziging op grond van artikel 16 van het Dagloonbesluit rekening worden gehouden met een – indien relevant – arbeidsvoorwaardenbedrag. In artikel 27e van het Dagloonbesluit is bepaald dat het gewijzigde artikel 16 van toepassing is op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen ná 31 december 2021. Onder eerste rechtdag wordt voor de Wet WIA verstaan: de dag dat recht op uitkering is ontstaan. Eiser is met ingang van 10 januari 2022 een WIA-uitkering toegekend. Dat betekent dat de eerste rechtdag is gelegen ná 31 december 2021 en dat het Dagloonbesluit zoals deze luidt per 1 januari 2022 van toepassing is.
6.5.
Volgens de definitie van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Dagloonbesluit betreft een arbeidsvoorwaardenbedrag: het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv). Voorheen werden bedragen die onderdeel waren van een arbeidsvoorwaardenbedrag niet afzonderlijk verantwoord in de loonaangifte. Als gevolg daarvan kon het UWV deze bedragen niet herkennen en werden bij vaststelling van uitkering op basis van de gegevens in de polisadministratie, opgebouwde bedragen buiten beschouwing gelaten. De uitbetaalde bedragen werden in aanmerking genomen in het tijdvak waarin ze door de werkgever als onderdeel van het loon in de loonaangifte werden opgenomen.
6.6.
In de Nota van Toelichting is, voor zover van belang, ten aanzien van de introductie van het arbeidsvoorwaardenbedrag de volgende toelichting opgenomen:
“(...) Bij toepassing van een individueel keuzebudget of vergelijkbare arbeidsvoorwaarde komen werkgevers met de werknemer overeen, doorgaans in een cao, dat een bepaald deel van de beloning voor de arbeid niet direct wordt uitbetaald met het reguliere loon, maar als toekomstig loon wordt opgenomen in een arbeidsvoorwaardenbedrag. Diverse eerder afzonderlijke benoemde elementen van de beloning kunnen volgens die afspraken worden opgenomen in dit arbeidsvoorwaardenbedrag, zoals vakantiebijslag, eindejaarsuitkering (extra periode salaris, – EPS –), bijzondere beloningen en toeslagen en bedragen in verband met bovenwettelijke verlofdagen. Of partijen komen eenvoudigweg een bepaald bedrag of percentage van het loon overeen dat als toekomstig loon in een arbeidsvoorwaardenbedrag wordt opgenomen.
Het moment van uitbetaling kan nader worden bepaald door de werkgever, zoals bij een eindejaarsuitkering die een overeengekomen percentage is van het loon en aan het einde van het kalenderjaar wordt betaald.(…)” [2]
“(…) Ook reserveringen zoals voor uitzendkrachten voor kort verzuim en feestdagentoeslag en vakantiedagen vallen eronder.(…)” [3]
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat de definitie van een ‘arbeidsvoorwaardenbedrag’ als bedoeld in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Dagloonbesluit en de tekst van de Nota van Toelichting geen aanknopingspunten bieden voor het standpunt van het UWV dat alleen IKB (of daarmee overeenkomend budget zoals EBB) als een arbeidsvoorwaardenbedrag kan worden aangemerkt. Het gegeven dat de wijziging van het Dagloonbesluit met name betrekking had op de situatie van IKB betekent niet dat andere arbeidsvoorwaarden niet als een arbeidsvoorwaardenbedrag kunnen worden aangemerkt. De rechtbank wijst er in dat kader op dat de (ruime) definitie van ‘arbeidsvoorwaardenbedrag’ in het Dagloonbesluit er niet aan in de weg staat dat meerdere loonbestanddelen, naast IKB (en EBB), een (onderdeel van het) arbeidsvoorwaardenbedrag kunnen zijn. In de Nota van Toelichting worden, zoals blijkt uit de onder 6.6 aangehaalde passage, voorbeelden gegeven van velerlei loonbestanddelen die een bijdrage kunnen leveren aan het arbeidsvoorwaardenbedrag. De door de wetgever genoemde voorbeelden van loonbestanddelen die kunnen worden opgenomen in het arbeidsvoorwaardenbedrag – zoals vakantiebijslag, eindejaarsuitkering (extra periode salaris, – EPS –), bijzondere beloningen en toeslagen en bedragen in verband met bovenwettelijke verlofdagen – zijn, zoals volgt uit het woord “zoals”, niet limitatief. Daarbij is ook van belang dat bijvoorbeeld het door de wetgever genoemde voorbeeld van een ‘bijzondere beloning’ een loonbestanddeel is die niet onder IKB valt, maar volgens de Nota van Toelichting wél is te scharen onder het arbeidsvoorwaardenbedrag.
6.8.
Ter zitting heeft het UWV betoogd dat als bedoeld was om de waarnemingstoeslag als arbeidsvoorwaardenbedrag aan te merken, deze had moeten worden opgenomen in paragraaf 2.5 van de CAO Rabobank die gaat over de EBB. De waarnemingstoeslag is in de CAO echter in een aparte paragraaf (2.7) opgenomen. De rechtbank volgt het UWV niet in dit betoog. Zoals hiervoor onder 6.7 is overwogen, kunnen niet enkel IKB (of EBB), maar ook andere arbeidsvoorwaarden – indien wordt voldaan aan de definitie van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Dagloonbesluit – worden aangemerkt als een arbeidsvoorwaardenbedrag, ongeacht of deze arbeidsvoorwaarden als IKB of een vergelijkbaar budget in de CAO zijn opgenomen.
6.9.
Het in het verweerschrift ingenomen standpunt dat de waarnemingstoeslag (ook) niet als arbeidsvoorwaardenbedrag kan worden aangemerkt, omdat hij pas na afloop van de waarneming en buiten de referteperiode is uitbetaald, heeft het UWV ter zitting laten vallen.
6.10.
Het voorgaande betekent dat, omdat de waarnemingstoeslag die eiser heeft ontvangen voldoet aan de definitie van een arbeidsvoorwaardenbedrag, het UWV bij de vaststelling van het dagloon op grond van artikel 16 van het Dagloonbesluit ten onrechte de waarnemingstoeslag niet heeft betrokken. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het Dagloonbesluit. Het UWV heeft bij de vaststelling van het dagloon ten onrechte de waarnemingstoeslag niet als een arbeidsvoorwaardenbedrag aangemerkt. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien, omdat het UWV het dagloon van eiser opnieuw moet berekenen. De rechtbank past niet een bestuurlijke lus toe, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
7.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat het UWV een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het UWV hiervoor zes weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is moet het UWV het griffierecht aan eiser vergoeden. Ook zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
7.3.
Eiser vordert ook schadevergoeding van het UWV in de vorm van wettelijke rente. Indien het door het UWV te nemen nieuwe besluit op bezwaar ertoe leidt dat enig bedrag aan WIA-uitkering aan eiser moet worden nabetaald, is het UWV gehouden tot vergoeding van wettelijke rente, die zal moeten worden berekend zoals in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 januari 2012 is uiteengezet. [4]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 6 december 2022;
- draagt het UWV op binnen zes weken na de dag nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken, of als hoger beroep wordt ingesteld, na de dag nadat daarop is beslist, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 50,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het UWV tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Hollebrandse, rechter, in aanwezigheid van
J. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Dagloonbesluit

Artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
(…)
d. arbeidsvoorwaardenbedrag: het aan de werknemer toegekende en in geld uitgedrukte toekomstige loonbestanddeel, niet zijnde een afzonderlijke opbouw van vakantiebijslag, dat is opgebouwd ingevolge afspraken in de individuele of collectieve arbeidsovereenkomst, voor zover dit toekomstige loonbestanddeel kan leiden tot loon als bedoeld in artikel 16 van de Wfsv;
Artikel 16, eerste lid
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.
Artikel 27e
1. De artikelen 5, 12e, 16 en 18, zoals deze luidden op 31 december 2021, blijven van toepassing op uitkeringen waarvan de eerste rechtdag is gelegen voor 1 januari 2022.
2 Onder eerste rechtdag, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de WW de eerste dag van werkloosheid verstaan, voor de Wet WIA en WAO de dag dat recht op uitkering is ontstaan en voor de ZW de eerste dag waarover het ziekengeld wordt uitgekeerd.

Voetnoten

1.Nota van Toelichting bij het Besluit van 19 februari 2021, houdende wijziging van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, en enkele andere besluiten in verband met het arbeidsvoorwaardenbedrag, Staatsblad 2021, 115.
2.Staatsblad 2021, 151, p. 10.
3.Staatsblad 2021, 151, p. 17.