ECLI:NL:RBGEL:2023:6055

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
05.052081.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor ontucht met stiefdochters

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontucht met zijn stiefdochters. De zaak kwam voor de meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de officier van justitie de overtuiging uitsprak dat de tenlasteleggingen wettig en overtuigend bewezen konden worden. De slachtoffers, beide minderjarig, hadden verklaringen afgelegd die de basis vormden voor de aanklacht. De verdediging pleitte echter voor integrale vrijspraak, waarbij zij de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers betwistte. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers zorgvuldig beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De rechtbank stelde vast dat de verklaringen van de slachtoffers inconsistent waren en dat er aanwijzingen waren voor mogelijke beïnvloeding. De rechtbank oordeelde dat er geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig was voor de tenlastegelegde feiten en sprak de verdachte vrij van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt het belang van betrouwbare getuigenverklaringen in strafzaken en de noodzaak voor de rechtbank om kritisch te kijken naar de bewijsvoering.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/052081-23
Datum uitspraak : 3 november 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat in Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
20 oktober 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2020 tot en met 1 mei 2021 te [plaats] , gemeente Beuningen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van één of meerdere vinger(s) tussen de schaamlippen, althans het betasten van de binnenzijde van de schaamlippen van die [slachtoffer 1] en/of het met de vinger(s) betasten van de clitoris en/of het maken van draaiende en/of wrijvende bewegingen over de clitoris van die [slachtoffer 1] ;
2
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2020 tot en met 1 mei 2021 te [plaats] , gemeente Beuningen, in elk geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig(e) stiefkind(eren) [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] en/of [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , door (telkens) met zijn hand(en), over de kleding, de borst(en) van die [slachtoffer 1] te betasten en/of zijn hand via de bovenzijnde in/achter de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer 1] te brengen en/of (vervolgens) de vagina en/of de schaamlippen, althans de schaamstreek van die [slachtoffer 1] te betasten en/of met zijn handen, over de kleding, de borst(en) van die [slachtoffer 2] te betasten en/of met zijn handen, over de kleding, de binnenzijde van de bovenbenen en/of het kruis en/of de billen van die [slachtoffer 2] te betasten;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2020 tot en met 1 mei 2021 te [plaats] , gemeente Beuningen, in elk geval in Nederland, met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] en/of met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had(en) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, door (telkens) met zijn hand(en), over de kleding, de borst(en) van die [slachtoffer 1] te betasten en/of zijn hand via de bovenzijnde in/achter de broek en/of de onderbroek van die [slachtoffer 1] te brengen en/of (vervolgens) de vagina en/of de schaamlippen, althans de schaamstreek van die [slachtoffer 1] te betasten en/of met zijn handen, over de kleding, de borst(en) van die [slachtoffer 2] te betasten en/of
met zijn handen, over de kleding, de binnenzijde van de bovenbenen en/of het kruis en/of de billen van die [slachtoffer 2] te betasten;

2.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie acht de verklaringen van de slachtoffers, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] betrouwbaar en is van oordeel dat de verklaringen elkaar over en weer ondersteunen en daarom over en weer als steunbewijs gebruikt kunnen worden. Daarnaast kunnen de bij [slachtoffer 2] door getuigen waargenomen emoties als steunbewijs voor haar verklaring dienen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit en heeft daartoe, kort samengevat, aangevoerd dat de getuigenverklaring van [slachtoffer 1] niet betrouwbaar is. De onbetrouwbaarheid blijkt uit de wisselende verklaringen die door haar zijn afgelegd en door mogelijke beïnvloeding. Hierdoor is deze verklaring onbruikbaar voor het bewijs. De verdediging heeft voorts aangevoerd dat, indien de verklaringen van zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 1] wel voor het bewijs worden gebruikt, er onvoldoende steunbewijs is. De verklaringen kunnen onderling niet als schakelbewijs worden gebruikt, omdat deze op essentiële punten van elkaar afwijken.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of is vast komen te staan dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. Daartoe is het noodzakelijk om de betrouwbaarheid van de door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afgelegde verklaringen, en daarmee de bruikbaarheid van deze verklaringen voor het bewijs, te beoordelen.
De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of de verklaring van [slachtoffer 1] betrouwbaar is, of dat er redenen zijn om aan de betrouwbaarheid daarvan te twijfelen. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op 21 juli 2021 heeft een teamleider van jeugdzorg aangifte gedaan namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Op 26 augustus 2021 heeft er met [slachtoffer 1] een studioverhoor plaatsgevonden. Voordat het studioverhoor plaatsvond had [slachtoffer 1] een gesprek gevoerd met een vertrouwensarts, waarvan geluidsopnames zijn gemaakt, die later woordelijk zijn uitgewerkt en aan het procesdossier zijn toegevoegd. Tijdens dat gesprek heeft [slachtoffer 1] ontkend dat verdachte aan haar heeft gezeten. Zij vertelde wel dat zij aanrakingen heeft gezien van verdachte bij haar zus [slachtoffer 2] . Verdachte zou haar zus hebben aangeraakt op het kruis. De rechtbank is van oordeel dat de vraagstelling van de vertrouwensarts aan [slachtoffer 1] op verschillende wezenlijke momenten suggestief en sturend is geweest, doordat bepaalde informatie, onder andere over de context, in de vraagstelling werd gebracht. Over wat [slachtoffer 1] heeft gezien dat verdachte bij [slachtoffer 2] zou hebben gedaan wordt bijvoorbeeld gevraagd: “als ik even aan dames denk, dan heb je twee plekken waar ik liever niet tenminste bij mij waar ze niet zomaar aan moeten zitten. Dat zijn mijn borsten en dat is mijn kruis, zeg maar. En dat was het ook?”, waarop [slachtoffer 1] bevestigend antwoordt.
Verder wordt [slachtoffer 1] gevraagd: “dan ga ik je toch nog wat zeggen, want [slachtoffer 2] dacht dat zij de afgelopen keer wel gezien had dat een beetje ongeveer hetzelfde bij jou gebeurde”.
[slachtoffer 1] zegt daarna nogmaals dat dat niet zo is.
Een week na het gesprek met de vertrouwensarts, vertelt [slachtoffer 1] aan de dochter van haar pleegmoeder dat er wel iets is gebeurd. Vervolgens vindt het studioverhoor plaats, waarin [slachtoffer 1] , in tegenstelling tot het gesprek bij de vertrouwensarts, wel verklaart over ontuchtige handelingen die verdachte bij haar zou hebben verricht. Wanneer dit studioverhoor plaatsvindt, is [slachtoffer 1] al bekend met het verhaal van haar zus [slachtoffer 2] . Het lijkt erop dat [slachtoffer 1] bepaalde dingen heeft overgenomen van [slachtoffer 2] . Zo verklaart [slachtoffer 1] op enig moment in het verhoor ook “dat zei mijn zus ook,” waardoor het vermoeden ontstaat dat zij mogelijk door haar zus [slachtoffer 2] is beïnvloed in haar verhaal. De rechtbank heeft hierdoor twijfels aan de authenticiteit van de belastende verklaringen van [slachtoffer 1] . Gelet op het gegeven dat [slachtoffer 1] niet consistent heeft verklaard, er sturende vragen gesteld zijn door de vertrouwensarts en het gegeven dat er mogelijk sprake is van beïnvloeding door anderen in haar omgeving, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende betrouwbaar om te kunnen worden gebruikt voor het bewijs van het tenlastegelegde.
Ten aanzien van de verklaring van [slachtoffer 2] overweegt de rechtbank als volgt. [slachtoffer 2] heeft voor het eerst over de feiten verteld aan haar toenmalige vriend [vriend] . Haar vriend bespreekt dit vervolgens met zijn moeder, en zijn moeder bespreekt het met de pleegmoeder van [slachtoffer 2] . Vervolgens is het onduidelijk wat [slachtoffer 2] precies heeft verteld aan haar pleegmoeder. Er volgt een gesprek met een vertrouwensarts. Tijdens dit gesprek is het met name de pleegmoeder van [slachtoffer 2] die vertelt wat er is gebeurd. [slachtoffer 2] beaamt in dit gesprek vooral wat door haar pleegmoeder wordt verteld. De rechtbank kan hierdoor niet beoordelen in hoeverre de verklaringen van [slachtoffer 2] consistent zijn. Wel constateert de rechtbank dat de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op een aantal wezenlijke punten van elkaar verschillen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte haar zus zou hebben aangeraakt bij haar kruis, terwijl [slachtoffer 2] zelf heeft verklaard dat verdachte haar heeft aangeraakt op haar borsten en aan haar kont. Ook over wie er bij de aanrakingen aanwezig zouden zijn geweest stemmen de verklaringen niet overeen.
Conclusie
Voorgaande brengt met zich dat de verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende grondslag biedt om tot bewijs van de haar betreffende tenlastegelegde feiten te dienen en evenmin als steunbewijs kan dienen voor het bewijs van de [slachtoffer 2] betreffende tenlastegelegde feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de verklaringen over de bij [slachtoffer 2] waargenomen emoties evenmin voldoende steun aan de verklaringen van [slachtoffer 2] . Tussen de momenten waarop de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] de emoties bij [slachtoffer 2] hebben waargenomen en het moment waarop [slachtoffer 2] volgens haar verklaring voor het laatst is betast door verdachte liggen enkele maanden, zodat de emoties niet op het moment van of kort na de tenlastegelegde feiten zijn waargenomen. Van belang in dit verband is bovendien dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij, na de laatste keer dat zij is betast, nog een keer op bezoek is geweest bij verdachte en dat [getuige 2] , de pleegmoeder van [slachtoffer 2] , heeft verklaard dat [slachtoffer 2] altijd wel moet huilen als ze emoties heeft. Tegen deze achtergrond is het verband tussen de bij [slachtoffer 2] waargenomen emoties en haar verklaringen niet voldoende sterk om daaraan steunbewijs te kunnen ontlenen.
Er is derhalve geen wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig voor de aan verdachte tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal verdachte dan ook van alle hem tenlastegelegde feiten vrijspreken.

4.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. W. Bruins en mr. S.A. van den Toorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen en mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2023.
mr. S.A. van den Toorn en mr. C.T.P.M. van Aarssen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.