ECLI:NL:RBGEL:2023:6054

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 november 2023
Publicatiedatum
3 november 2023
Zaaknummer
05.094577.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van zware mishandeling met zware gevolgen voor het slachtoffer

Op 3 november 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 juli 2022 in Nijmegen, waar de verdachte samen met een onbekende mededader het slachtoffer, een man, zwaar lichamelijk letsel toebracht door hem meerdere malen tegen zijn kaak en hoofd te slaan. Het slachtoffer liep hierdoor twee kaakfracturen op en moest onder algehele narcose worden geopereerd. De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor de zware mishandeling wettig en overtuigend was, ondanks het verweer van de verdediging dat de verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zwaar letsel zou oplopen.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 91 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 160 uren. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, gedeeltelijk in zijn vordering tot schadevergoeding ontvangen, met een toewijzing van €572,17 aan materiële schade en €4.000,00 aan smartengeld. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, evenals de positieve ontwikkeling van de verdachte na eerdere veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/094577-23
Datum uitspraak : 3 november 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1995 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. L.E.J. Vleesenbeek, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 20 oktober 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 juli 2022 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere kaakbreuken, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] één of meerdere malen tegen zijn kaak en/of hoofd te slaan en/of te stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 20 juli 2022 te Nijmegen openlijk, te weten, in horecagelegenheid [horecagelegenheid] , in elk geval op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] , door die [slachtoffer] één of meerdere malen tegen zijn kaak en/of hoofd te slaan en/of te stompen;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 juli 2022 te Nijmegen [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] één of meerdere malen tegen zijn kaak en/of hoofd te slaan en/of te stompen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten het medeplegen van zware mishandeling.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van het primair tenlastegelegde wegens het ontbreken van opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Voorts heeft de raadsman vrijspraak bepleit voor het subsidiair tenlastegelegde, omdat verdachte alleen handelde. De raadsman is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair tenlastegelegde eenvoudige mishandeling.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij zich op 20 juli 2022 in de uitgaansgelegenheid [horecagelegenheid] in Nijmegen bevond en hier een filmpje maakte van de omgeving. Ineens kwam verdachte, die hij herkende als een bekende rapper, samen met een vriend naar hem toegelopen. Verdachte heeft hem toen gevraagd waarom hij dit filmpje maakte. Aangever heeft gezegd dat hij het filmpje gewoon kon verwijderen. Verdachte sloeg hem vervolgens met zijn vuist direct op zijn linker- en rechterkaak. Ook de vriend van verdachte sloeg hem met zijn vuist. [2]
In [horecagelegenheid] hing een beveiligingscamera. Op de beelden van 20 juli 2022, die onderdeel uitmaken van het procesdossier, neemt de rechtbank waar dat verdachte tweemaal, met kracht, met zijn rechtervuist van onderaf uithaalt en een slag tegen de linkerkaak en tegen het hoofd van aangever geeft. Hier staat een man met een paardenstaart naast. Vervolgens doet de man met de paardentaart zijn arm om de nek van aangever. De aangever weet zich hiervan los te maken en krijgt vervolgens nog eenmaal een rake vuistslag van verdachte. Ook de man met de paardenstaart geeft aangever nog een klap in zijn gezicht. [3]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de uitgaansgelegenheid doorhad dat aangever hem aan het filmen was. Hij is daarop naar aangever toegelopen en heeft hem daarop aangesproken. Verdachte zou aangever hebben gevraagd om het filmpje te verwijderen, anders zou aangever een probleem hebben. Aangever heeft hierop gereageerd met “wat ga je doen dan, sla dan.” Toen heeft hij aangever klappen gegeven. [4]
Aangever is diezelfde avond naar het ziekenhuis gegaan. In het ziekenhuis bleek de onderkaak van aangever zowel links als rechts gebroken en is hij de volgende ochtend onder algehele narcose geopereerd. [5] Hij heeft wekenlang enkel vloeibare voeding kunnen eten. [6]
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever meerdere malen met zijn vuist tegen de kaak en het hoofd van aangever heeft geslagen.
Zwaar lichamelijk letsel?
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarbij heeft de rechtbank gekeken naar de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] , te weten een dubbele kaakbreuk, naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt. Uit de medische gegevens komt naar voren dat het letsel van dien aard was dat een open reductie en interne fixatie van beide fracturen nodig was. Deze operatie vond de volgende ochtend plaats onder algehele narcose. Daarbij heeft aangever na de operatie wekenlang enkel zachte voeding kunnen eten. Dit samenstel van omstandigheden maakt dat volgens de rechtbank sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij aangever.
(Voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel?
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of bij verdachte sprake is geweest van enige vorm van opzet. Uit het dossier blijkt volgens de rechtbank niet dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . Voorwaardelijk opzet op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij aangever kan echter aanwezig zijn indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Vast is komen te staan dat verdachte meerdere malen, met kracht, met zijn vuist tegen de kaak en het hoofd van aangever heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat zowel de kaak als het hoofd kwetsbare delen van het menselijk lichaam zijn en dat het met kracht met de vuist daartegen slaan de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt. Daarbij heeft verdachte van onderaf uitgehaald en daardoor krachtig geslagen. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte, in het bijzonder gelet op de kracht waarmee verdachte heeft geslagen en het feit dat hij niet een keer, maar driemaal tegen het hoofd van aangever slaat, naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op zwaar lichamelijk letsel gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die de rechtbank niet ziet, niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg ook bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte door op deze manier te handelen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en aldus het voorwaardelijk opzet daarop heeft gehad. De rechtbank volgt het verweer van de raadsman, dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, daarom niet.
Medeplegen?
De rechtbank ziet zich ten slotte voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van medeplegen. De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat verdachte samen met een ander, onbekend gebleven persoon, naar aangever toe is gelopen. Nadat verdachte de eerste twee vuistslagen heeft gegeven aan aangever, doet de andere persoon zijn arm om de nek van aangever. De aangever weet zich hiervan los te maken, krijgt vervolgens nog een rake vuistslag van verdachte en ten slotte geeft de andere persoon nog een klap in het gezicht van aangever. De onbekend gebleven persoon is aldus het gehele voorval aanwezig en zowel verdachte als de onbekend gebleven persoon hebben bijgedragen aan het geweld. Beiden trokken daarnaast ook bij een hieraan onmiddellijk voorafgaand incident met een andere filmer in [horecagelegenheid] gezamenlijk op.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen bewezen.
Conclusie
De rechtbank is, gelet op al het voorgaande, van oordeel dat het primair tenlastegelegde, het medeplegen van zware mishandeling, wettig en overtuigend is bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks20 juli 2022 te Nijmegen tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
een ofmeerdere kaakbreuken, heeft toegebracht, door die [slachtoffer]
één ofmeerdere malen tegen zijn kaak en
/ofhoofd
te slaan en/ofte stompen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Primair:
medeplegen van zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straffen

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman acht een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf meer passend, gelet op de positieve ontwikkelingen die verdachte heeft doorgemaakt. Hoewel verdachte een uitgebreid strafblad heeft, is hij na zijn laatste detentie een succesvol rapper geworden. Hij heeft een platencontract en tevens een vrouw, een kind en een huis. Het gaat goed met hem. Voorts heeft verdachte zich afgekeerd van zijn criminele verleden. De raadsman heeft dan ook verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met deze omstandigheden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met een onbekend gebleven andere persoon, schuldig gemaakt aan zware mishandeling in een uitgaansgelegenheid. Ten gevolge van het handelen van verdachte heeft het slachtoffer twee kaakfracturen opgelopen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer zowel fysiek als psychisch veel leed berokkend en heeft hij zijn gevoel van veiligheid en vertrouwen in anderen ernstig aangetast, wat ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring. Daarbij vond de mishandeling plaats in een uitgaansgelegenheid, waar het vanwege de zomerfeesten in Nijmegen erg druk was. Veel mensen hebben getuige moeten zijn van het door verdachte gepleegde geweld. Dergelijk uitgaansgeweld leidt in algemene zin tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij hen die daarvan slachtoffer of ongewild getuige zijn. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij op een excessieve manier heeft gereageerd op een relatief onschuldige handeling van aangever.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 15 september 2023. Daaruit volgt dat verdachte voorafgaand aan het begaan van het bewezen verklaarde herhaaldelijk is veroordeeld - ook tot langdurige gevangenisstraffen - ter zake van strafbare feiten, waaronder ook geweldsdelicten. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf ook rekening gehouden met de aan verdachte opgelegde strafbeschikking van 2 maart 2023.
Verdachte heeft niet willen meewerken aan het onderzoek van de reclassering, maar hij heeft ter terechtzitting wel over zijn persoonlijke omstandigheden verklaard. Daaruit blijkt dat verdachte
een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Verdachte lijkt zijn leven, sinds zijn laatste detentie, op de rit te hebben. Hij is sinds zijn laatste detentieperiode een succesvol rapper geworden, kan goed rondkomen en heeft een huis en een kind. Na een optreden, zoals toen bij de Zomerfeesten, gaat hij nu niet meer uit om zichzelf niet meer in een ongewenste situatie te brengen. Zijn verandering ten goede is bevestigd door een overgelegde brief van de eigenaar van de platenmaatschappij waar hij onder contract staat. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat verdachte ter zitting zijn excuses heeft aangeboden aan het slachtoffer. Verdachte heeft ter zitting laten zien dat hij er goed van is doordrongen dat gedrag zoals dit ver over de grens is en weet dat dit ook niet past bij de positie die hij zich inmiddels lijkt te hebben verworven als artiest.
De op te leggen straf en maatregel
Naar het oordeel van de rechtbank kan op het plegen van strafbare feiten als de bovengenoemde niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een gevangenisstraf. Hoewel de ernst van het feit in beginsel het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in lijn is met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, is de rechtbank van oordeel dat er tegelijkertijd omstandigheden zijn om in aanzienlijke mate hiervan af te wijken.
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur zou de goede weg die verdachte is ingeslagen waarschijnlijk doorkruisen. Deze zware mishandeling lijkt een forse, doch eenmalige misdraging te zijn sinds verdachtes laatste detentieperiode. Een ontwikkeling zoals verdachte doorloopt gaat niet zelden met pieken en dalen. Dit was een dal, een diep dal, dat niet zonder gevolgen kan blijven. De rechtbank vindt het echter ook belangrijk dat verdachte zijn ingezette ontwikkeling kan voortzetten, zeker gelet op waar hij vandaan is gekomen. De rechtbank houdt bij het bepalen van de straf tevens rekening met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, waardoor niet kan worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van één dag moet worden opgelegd. De rechtbank zal voorts een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van na te noemen duur en daaraan een proeftijd verbinden van twee jaren, om verdachte ervan te weerhouden zich voor het einde van die proeftijd schuldig te maken aan een strafbaar feit en de ernst van het feit te benadrukken. Tevens is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van het na te noemen aantal uren moet worden opgelegd.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 572,17 aan materiële schade en € 6.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, dan wel dat de vordering moet worden afgewezen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de eigen rol van aangever moet leiden tot niet-ontvankelijkheid wegens een te grote belasting op het strafproces. Subsidiair heeft de verdediging verzocht het bedrag voor immateriële schade sterk te matigen, vanwege de eigen rol van aangever. Op de gevorderde materiële schade is geen commentaar.
Overweging van de rechtbank
Materiële schadeUit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de gevorderde materiële schade bestaande uit kosten van de taxirit van € 20,00 naar het ziekenhuis op de avond van de mishandeling, reiskosten in verband met een controle afspraak in het ziekenhuis van € 13,30, inkomstenderving van € 113,92, kosten voor een nieuw overhemd van € 39,95 en het eigen risico van de zorgverzekering van € 385,00, voldoende is onderbouwd. De verdediging heeft de materiële schade niet betwist. De gevorderde schade komt de rechtbank bovendien redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Derhalve is de rechtbank van oordeel dat de vordering wat betreft de materiële schade tot een hoogte van € 572,17 kan worden toegewezen.
Smartengeld
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid bepleit gelet op de eigen schuld van de benadeelde partij. De rechtbank ziet geen aanleiding voor matiging om die reden.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door de mishandeling heeft de benadeelde immers zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 4.000,00 vaststellen.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 20 juli 2022 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd, omdat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 36f, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de duur
van 91 (éénennegentig) dagen;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
90 (negentig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een taakstraf van
160 (honderdzestig) uren,met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur
van 80 (tachtig) dagen.
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 572,17 aan materiële schade en € 4.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 572,17 aan materiële schade en € 4.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 juli 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 55 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. Bruins (voorzitter), mr. M.E. Snijders en mr. S.A. van den Toorn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen en mr. W. Braaksma, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 november 2023.
mr. S.A. van den Toorn is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023014730, gesloten op 31 januari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 4 en 5.
3.Camerabeelden opgenomen op 20 juli 2022, bestandsnaam NMG_HS_3G_B2_3G_OVERZICHT_BASEMENT_2_{629F0C4A-03A6-0013-B146-9CAF7C7559BF}_20220720025000(001), minuut 02:55:00 t/m 02:55:13.
4.Verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 20 oktober 2023.
5.Een medische verklaring d.d. 20 juli 2022, opgemaakt door [arts 1] en [arts 2] .
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 5.