ECLI:NL:RBGEL:2023:60

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
9 januari 2023
Zaaknummer
403692
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over aanneming van werk en betaling van aanneemsom zonder overeenstemming over termijnstaat

In deze zaak vordert [eiser], handelend onder de naam [naam], betaling van een bedrag van € 59.000,00 van [gedaagden], die de overeenkomst voor de bouw van een woonhuis heeft geannuleerd. De rechtbank Gelderland heeft op 11 januari 2023 geoordeeld dat er geen overeenstemming is bereikt over de termijnstaat, die essentieel is voor de betalingsverplichting. De rechtbank concludeert dat [eiser] geen kosten heeft gemaakt die onder het annuleringsbeding vallen, en dat hij onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vorderingen. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af en veroordeelt hem in de proceskosten van [gedaagden].

De procedure begon met een overeenkomst van 10 januari 2021, waarin [gedaagden] [eiser] de opdracht gaf voor de bouw van een woonhuis. Er ontstond onenigheid over de betalingstermijnen en de aanneemsom van € 487.603,31. [eiser] stelde dat hij recht had op 10% van de aanneemsom, maar de rechtbank oordeelde dat er geen termijnstaat was overeengekomen. [gedaagden] betwistte de rechtsgeldigheid van de overeenkomst en stelde dat deze nietig was. De rechtbank concludeerde dat [eiser] niet kon aantonen dat hij kosten had gemaakt en dat de vorderingen niet onderbouwd waren.

De rechtbank heeft de vorderingen van [eiser] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden], die zijn vastgesteld op € 3.529,00. De uitspraak is openbaar gemaakt op 11 januari 2023.

Uitspraak

+RECHTBANK Gelderland
Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/403692 / HA ZA 22-208 / 1547
Vonnis van 11 januari 2023
in de zaak van
[eiser], tevens handelend onder de naam [naam] ,
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M. Koolen-Ummels te Heerlen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. B. Altena te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 juli 2022 en de daarin genoemde processtukken,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 november 2022 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Inleiding en samenvatting

2.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser] recht heeft op 10% van de aanneemsom die partijen volgens [eiser] hadden afgesproken voor de bouw van het nieuwe woonhuis van [gedaagden] De rechtbank is van oordeel dat dat niet het geval is. Partijen zijn geen termijnstaat overeengekomen waarvan [eiser] nakoming kan vorderen. Daarnaast heeft [eiser] geen kosten gemaakt die op grond van het annuleringsbeding dat de overeenkomst bevat voor vergoeding in aanmerking komen. Tot slot heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd dat hij recht heeft op schadevergoeding van [gedaagden]

3.De feiten

3.1.
In een door partijen ondertekende overeenkomst met als datum 10 januari 2021 staat dat [gedaagden] aan [eiser] als aannemer opdracht geeft tot realisatie van een woonhuis op een kavel in [woonplaats] . De overeenkomst bevat in tien bullit points een aantal afspraken tussen partijen. De aanneemsom bedraagt € 487.603,31 exclusief btw. Over de betaling van de facturen, die binnen acht dagen na de factuurdatum zou moeten plaatsvinden, is onder andere het volgende opgenomen:
De betaling van het project zal in termijnen geschieden, conform een door aannemer op te stellen en door opdrachtgever goed te keuren termijnstaat. Deze termijnstaat komt overeen met de uitvoeringsplanning en voortgang van het project.
De overeenkomst bevat daarnaast een annuleringsbeding:
Na het ondertekenen van deze aanneemovereenkomst zal aannemer zorgdragen voor voorbereiding van opdracht en zal kosten maken. Indien opdrachtgever na het tekenen van deze aanneemovereenkomst het project aan een derde overdraagt of annuleert zal ze 10% van de aanneemsom bedrag aan de aannemer binnen 30 dagen overmaken i.v.m. gemaakte kosten.
3.2.
Op 8 februari 2021 heeft [eiser] aan [gedaagden] de volgende e-mail gestuurd:
(…)
Volgens ons aannemingsovereenkomst dat, d.d. 10-01-2020 te [woonplaats] is ondertekend, doe ik u bijgaand ons voorstel van het betaalschema toekomen.
Gaarne hierop uw op- en/of aanmerkingen te geven.
Indien akkoord zal ik de eerste termijn in rekening brengen en hiermee verder gaan met de opstart van het project. De komende weken zal gebruikt worden om een concept planning op te zetten en deze met u te delen.
(…)
Uit de bijgevoegde termijnstaat blijkt dat de eerste termijn van 10% (€ 59.000,00) ‘bij opdracht’ moet worden voldaan.
3.3.
In zijn e-mail van 12 februari 2021 aan [gedaagden] , waarin [eiser] verwijst naar een telefoongesprek dat tussen partijen zou hebben plaatsgevonden, heeft [eiser] onder meer het volgende bericht:
Zoals aangegeven ben ik gestart met de voorbereidende werkzaamheden. Deze voorbereidende werkzaamheden betekenen ook dat ik mijn leveranciers moet vastleggen. Ook deze leveranciers bezegelen hun opdracht met een eerste termijn.
Indien de betaling niet binnen is, kan ik mijn leveranciers niet vastzetten waarbij uitloop op planning niet te voorkomen is.
3.4.
Bij e-mail van 26 maart 2021 aan [eiser] heeft [gedaagden] (weer) gemeld niet akkoord te zijn met de termijnstaat. Daarnaast vermeldt zij:
Het is inmiddels 10 weken na ondertekening van het summiere contract en nog steeds heeft u geen projectplan, startdatum en opleverdatum met ons gecommuniceerd. Wij verkeren in grote onzekerheid en bovendien weigert u om de details (wat betreft materialen etc) die met de architect zijn besproken getekend op papier te zetten.
3.5.
Hierop heeft [eiser] bij e-mail van 30 maart 2021 aan [gedaagden] gereageerd. Hij schrijft onder meer:
Een afwijzing van de termijnstaat heb ik niet ontvangen. Een voorstel van een termijnstaat heb ik wel gekregen. Hierin staat dat 5% te declareren na ondertekenen contract. Daar de voorgestelde termijnstaat spreekt over termijnen bij ‘gereed’ werkzaamheden, betekent dit dat ik een stuk moet voorfinancieren. Echter ga ik akkoord met jullie voorstel, mits afgesproken wordt dat betaling van de factuur binnen 5 kalenderdagen geschiedt.
3.6.
Bij e-mail van 31 maart 2021 heeft [gedaagden] onder andere geantwoord dat zij niet akkoord gaat met een aanbetaling van 5%:
De 5% die door onze architect was voorgesteld was in het kader van een nieuw contract waarin wel alles duidelijk wordt aangegeven. Jullie hebben echter geweigerd om die te tekenen en ook het addendum wilden jullie niet tekenen.
3.7.
Bij factuur van 12 februari 2021 met als omschrijving ‘voorschot voor werkvoorbereiding’ heeft [eiser] bij [gedaagden] een bedrag van € 59.000,00 inclusief btw in rekening gebracht.
3.8.
In haar brief van 9 april 2021 heeft [gedaagden] [eiser] bericht niet te zullen betalen. Zij beroept zich daarin op dwaling dan wel misbruik van omstandigheden, op grond waarvan zij de overeenkomst buitengerechtelijk vernietigt. Subsidiair ontbindt zij de overeenkomst.
3.9.
In zijn brieven van 9 juni 2021 en 8 oktober 2021 heeft [eiser] [gedaagden] gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 59.000,00. [gedaagden] heeft aan deze sommaties geen gehoor gegeven.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, samengevat, [gedaagden] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 59.000,00, vermeerderd met rente en kosten. Daarnaast vordert hij [gedaagden] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan hem als gevolg van de wanprestatie zijdens [gedaagden] , nader op te maken bij staat. Subsidiair vordert hij dat de rechtbank een zodanige beslissing neemt als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.
4.2.
Zijn vordering tot betaling van € 59.000,00 baseert [eiser] , zoals nader toegelicht tijdens de mondelinge behandeling, op nakoming van de overeenkomst die partijen hebben gesloten. Primair stelt hij dat partijen zijn overeengekomen dat de totale aanneemsom in termijnen wordt betaald. Hij vordert betaling van de factuur voor de eerste termijn van € 59.000,00 die hij aan [gedaagden] heeft gestuurd. Subsidiair stelt hij dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagden] aan [eiser] bij annulering van de opdracht 10% van de aanneemsom is verschuldigd (€ 48.760,33). Vermeerderd met btw (€ 10.239,67) komt dit bedrag neer op € 59.000,00. Door de opzegging door [gedaagden] is dit bedrag opeisbaar geworden. Meer subsidiair stelt hij dat [gedaagden] door haar handelwijze is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis, als gevolg waarvan [eiser] schade heeft geleden. Hij stelt omzet te zijn misgelopen.
4.3.
[gedaagden] betwist dat partijen een juridisch afdwingbare overeenkomst hebben gesloten en dat zij een betaalschema zijn overeengekomen. Dat schema is bovendien in strijd met artikel 7:767 BW, nu de betaling niet strookt met de voortgang van de bouw. [gedaagden] stelt dat partijen hadden afgesproken de overeenkomst niet uit te voeren. Volgens haar was de overeenkomst enkel bedoeld om haar aanvraag voor een hypothecaire geldlening te bespoedigen. Afgesproken was dat [eiser] nog een uitgewerkte offerte zou sturen die de uiteindelijke aannemingsovereenkomst zou vormen. Daarnaast stelt [gedaagden] dat de overeenkomst nietig is op grond van artikel 3:39 BW omdat deze in strijd met artikel 7:766 BW jo. artikel 6:227 BW onder meer geen bepalingen bevat over oplevering, omschrijving van de onroerende zaak en garanties. Verder stelt zij dat zij de overeenkomst bij brief van 9 april 2021 buitengerechtelijk heeft vernietigd. In dat kader beroept [gedaagden] zich primair op dwaling als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 sub a en/of b BW. [eiser] had aangeboden de overeenkomst alleen op te stellen in het kader van de financieringsaanvraag en had toegezegd om nog een uitgewerkte offerte te sturen, die bij akkoord door [gedaagden] zou gelden als daadwerkelijke aannemingsovereenkomst. [eiser] heeft geen uitgewerkte offerte gestuurd en meent dit ook niet te hebben toegezegd. Hierdoor is [gedaagden] uitgegaan van een onjuiste vorstelling van zaken. [gedaagden] wist of behoorde te weten dat [gedaagden] anders niet akkoord zou zijn gegaan. Subsidiair stelt zij dat de overeenkomst ook vernietigbaar is omdat [eiser] wist dat [gedaagden] voor het verkrijgen van de financiering over een overeenkomst diende te beschikken. Door uit eigen beweging aan te bieden om dan maar een overeenkomst op te stellen en toe te zeggen dat de daadwerkelijke overeenkomst nog zou volgen, heeft [eiser] misbruik gemaakt van de bijzondere positie van [gedaagden] Dit levert tevens bedrog op. Verder stelt zij de overeenkomst bij brief van 9 april 2021 niet alleen buitengerechtelijk te hebben vernietigd maar ook buitengerechtelijk te hebben ontbonden, omdat [eiser] is tekortgeschoten in zijn verbintenis om een uitgewerkte offerte te sturen. Tot slot beroept [gedaagden] zich op matiging van de boete als bedoeld in artikel 6:94 BW. Zij stelt dat [eiser] geen werkzaamheden heeft uitgevoerd, geen kosten heeft gemaakt en geen schade lijdt. De boete zou daarom buitensporig en onaanvaardbaar zijn.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

Geen overeenstemming over de termijnstaat
5.1.
In de overeenkomst is opgenomen dat betaling plaatsvindt in termijnen op basis van een termijnstaat die partijen nog nader zullen overeenkomen. De vraag of overeenstemming over de termijnstaat is bereikt wordt beantwoord aan de hand van artikel 6:217 lid 1 BW: een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een aanvaarding echter die van het aanbod afwijkt, geldt ingevolge artikel 6:225 lid 1 BW als een nieuw aanbod en als een verwerping van het oorspronkelijke. Wijkt een tot aanvaarding strekkend antwoord op een aanbod daarvan slechts op ondergeschikte punten af, dan geldt dit antwoord toch als aanvaarding (lid 2). De overeenkomst komt dan overeenkomstig deze (licht afwijkende) aanvaarding tot stand. De aanbieder kan dit nog voorkomen als hij onverwijld bezwaar maakt tegen de verschillen tussen zijn oorspronkelijke aanbod en de licht afwijkende aanvaarding.
5.2.
Met zijn e-mail van 8 februari 2021 heeft [eiser] een voorstel gedaan voor die termijnstaat met de mededeling dat hij de eerste termijn ‘indien akkoord’ in rekening zal brengen. Dit voorstel heeft [gedaagden] niet aanvaard, zo volgt uit haar e-mail van 26 maart 2021. Uit de e-mail van 30 maart 2021 van [eiser] blijkt dat [gedaagden] ook een voorstel voor een termijnstaat heeft gedaan, waarin een aanbetaling van 5% zou plaatsvinden ‘na ondertekenen contract’. [eiser] zegt daarin dit voorstel te accepteren onder de voorwaarde dat de factuur, anders dan in de overeenkomst was afgesproken, binnen vijf werkdagen wordt betaald. Uit de e-mail die [gedaagden] de dag daarop stuurt blijkt echter dat aan die aanbetaling de voorwaarde was verbonden dat partijen een nieuwe overeenkomst c.q. een addendum zouden sluiten. [eiser] heeft niet weersproken dat de door [gedaagden] voorgestelde termijnstaat in haar voorstel onderdeel zou moeten uitmaken van een nieuwe overeenkomst c.q. een addendum. Tussen partijen is niet in geschil dat deze overeenkomst c.q. dit addendum niet is gesloten. Dat betekent dat [eiser] het voorstel van [gedaagden] niet heeft aanvaard en partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de termijnstaat. Voor zover [eiser] stelt dat hij het voorstel voor de termijnstaat mocht aanvaarden zonder ook een nieuwe overeenkomst of addendum te sluiten geldt dat zijn aanvaarding in elk geval op het punt van de betalingstermijn afweek van het voorstel van [gedaagden] Dit geldt als een afwijking op een ondergeschikt punt. In haar daaropvolgende e-mail heeft [gedaagden] onverwijld bezwaar gemaakt tegen deze aanvaarding van [eiser] , zodat partijen ook in die situatie geen overeenstemming hebben bereikt over de termijnstaat.
5.3.
Nu overeenstemming over de termijnstaat ontbreekt bestond voor [eiser] ook geen grond om over te gaan tot het in rekening brengen van de eerste termijn. Van een betalingsverplichting van [gedaagden] is op dat moment dan ook nog geen sprake, zodat zijn vordering in zoverre zal worden afgewezen.
[eiser] komt geen beroep toe op het annuleringsbeding
5.4.
In de overeenkomst is een annuleringsbeding opgenomen op grond waarvan [gedaagden] is gehouden aan [eiser] 10% van de aanneemsom te betalen ‘i.v.m. gemaakte kosten’ indien zij de opdracht na ondertekening van de overeenkomst annuleert. [gedaagden] heeft onweersproken aangevoerd dat van een dergelijke annuleringsvergoeding pas sprake kan zijn als kosten zijn gemaakt. Niet gebleken is dat [eiser] al kosten had gemaakt. [eiser] heeft weliswaar gesteld dat hij zijn leveranciers een aanbetaling is verschuldigd op het moment dat hij hen vastlegt, maar uit zijn e-mail van 12 februari 2021 blijkt nu juist dat hij deze leveranciers pas vastlegt ná betaling van zijn factuur door [gedaagden] Deze betaling is uitgebleven. Tijdens de mondelinge behandeling heeft hij daarnaast aangevoerd met [gedaagden] te hebben gesproken over materiaalkeuze en planning. Indien dit al juist zou zijn, volgt hieruit nog niet dat [eiser] daarvoor ook kosten heeft gemaakt. Volgens [gedaagden] waren over deze onderwerpen bovendien in het geheel nog geen afspraken gemaakt. Door [gedaagden] is verder onweersproken aangevoerd dat niet [eiser] maar de architect de aanvraag voor de omgevingsvergunning heeft ingediend. Tot slot heeft [eiser] gesteld omzet te zijn misgelopen door de handelwijze van [gedaagden] Deze stelling heeft [eiser] echter niet onderbouwd met stukken. De jaarrekeningen die door hem zijn overgelegd zien niet op 2021, waarop [gedaagden] ook heeft gewezen. Daarnaast heeft [eiser] niet onderbouwd dat het mislopen van omzet op zichzelf voor vergoeding in aanmerking komt op grond van het annuleringsbeding en voorts welke kosten hij in dat kader heeft gemaakt.
5.5.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] onvoldoende gesteld om te worden toegelaten tot het leveren van bewijs van zijn stellingen. Nu niet is gebleken dat hij als gevolg van de annulering door [gedaagden] kosten heeft gemaakt, komt hem geen beroep toe op het annuleringsbeding. Dit betekent dat hij geen nakoming kan vorderen van die bepaling en hem geen percentage van de aanneemsom toekomt.
Geen sprake van schadevergoeding op andere grondslag
5.6.
Ten aanzien van zijn meer subsidiaire vordering heeft [eiser] volstaan met de stelling dat [gedaagden] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen en dat hij door de handelwijze van [gedaagden] schade heeft geleden. Voor zover [eiser] heeft bedoeld de annulering van [gedaagden] aan zijn vordering ten grondslag te leggen geldt dat een dergelijke annulering op zichzelf geen tekortkoming oplevert. Artikel 7:764 lid 1 BW voorziet immers expliciet in de mogelijkheid voor de opdrachtgever om de overeenkomst te allen tijde geheel of gedeeltelijk op te zeggen. Wel kan een dergelijke opzegging op grond van lid 2 onder omstandigheden recht geven op betaling van (een deel van) de voor het werk geldende prijs. [eiser] heeft echter geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die leiden tot het oordeel dat daarvan in dit geval sprake is.
Slotsom
5.7.
De conclusie is dat [eiser] zijn vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat deze zullen worden afgewezen. De rechtbank komt daarom niet toe aan beoordeling van de overige verweren van [gedaagden]
5.8.
[eiser] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagden] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
2.228,00
(2 punten × € 1.114,00)
Totaal
3.529,00
5.9.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot dit vonnis vastgesteld op € 3.529,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 85,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
6.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Olthof en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2023.