ECLI:NL:RBGEL:2023:5982

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2023
Publicatiedatum
31 oktober 2023
Zaaknummer
05.052675.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens voetbalwedstrijd in Gelredome met meerdere slachtoffers

Op 31 oktober 2023 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij openlijke geweldpleging tijdens een voetbalwedstrijd tussen Vitesse en F.C. Twente op 19 september 2021 in het Gelredome te Arnhem. De verdachte, samen met medeverdachten, heeft meerdere personen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], met geweld aangevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, waarbij hij meerdere klappen heeft uitgedeeld aan [slachtoffer 3], ook terwijl deze op de grond lag. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en putatief noodweer verworpen, omdat de verdachte zelf deel uitmaakte van de aanvallende groep en de situatie niet rechtvaardigde dat hij geweld gebruikte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 1 dag en een taakstraf van 150 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast zijn er vorderingen tot schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die schade hebben geleden als gevolg van het geweld. De rechtbank heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schadevergoeding aan beide slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/052675-22
Datum uitspraak : 31 oktober 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsman: mr. J.G. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2021 te Arnhem openlijk, te weten, in het Gelredome (gelegen aan de Batavierenweg 25), in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere personen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en/of een of meer tot op heden onbekend gebleven personen door:
- meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het hoofd/gezicht, althans het lichaam van een of meerdere personen te slaan/stompen en/o
- meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) tegen het lichaam van een of meerdere personen te trappen en/of te schoppen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) aan het lichaam van een of meerdere personen te trekken en/of te duwen en/of
- meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het lichaam van [slachtoffer 3] te slaan/stompen (terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag) en/of
- meerdere malen, althans eenmaal (met kracht) een duwstoot tegen het lichaam van een of meerdere personen te geven.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 19 september 2021 werd in het Gelredome, gelegen aan de Batavierenweg 25 te Arnhem, de wedstrijd Vitesse – F.C. Twente gespeeld. Op de Zuid-tribune bevond zich een groep supporters, waaronder [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ). [2] Ook verdachte bevond zich op deze tribune. [3] Op de camerabeelden (Cam53 – 81532_182032_00_S) is op 1:50 min te zien dat een persoon, door de rechtbank herkend als [medeverdachte 1] , een vlag oppakt. De persoon naast hem neemt de vlag over en begint daarmee te zwaaien. Omstreeks 2:30 min is te zien dat er discussie ontstaat tussen de personen met de vlag en een aantal personen die enkele rijen hoger op de tribune staan. Eén van die personen draagt een wit t-shirt en wordt door de rechtbank herkend als [slachtoffer 3] . Op enig moment is te zien dat [slachtoffer 3] iets roept in de richting van [medeverdachte 1] . Omstreeks 2:48 min komen vervolgens meerdere personen vanaf een hoger gelegen deel op de tribune in de richting van [slachtoffer 3] gelopen, onder wie verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ). Verdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] lopen vanaf een lager gelegen deel ook in de richting van [slachtoffer 3] . Omstreeks 2:56 min is te zien dat [medeverdachte 5] een duw geeft aan [slachtoffer 3] , waardoor [slachtoffer 3] enkele rijen naar beneden valt en daar tussen de stoeltjes terechtkomt. Ongeveer gelijktijdig ontstaat op de rij boven [medeverdachte 5] een discussie tussen de ene groep, waaronder [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en de andere groep, waaronder twee personen die de rechtbank herkent als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Daarbij is te zien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afhoudende gebaren maken, door hun handen vooruit te steken. Op andere camerabeelden (Cam59, 181453_918548) is vanaf 3:50 min te zien dat de discussie stopt en [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] weer terug lopen naar hun oorspronkelijke plek. Omstreeks 4:08 min ontstaat opnieuw een discussie, waarbij te zien is dat [medeverdachte 2] eerst in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] loopt. Omstreeks 4:15 min ontstaat vervolgens een vechtpartij tussen de twee groepen, waarbij [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] zich bij [medeverdachte 2] voegen. Te zien is dat [slachtoffer 2] naar de grond wordt getrokken. Verder is te zien dat meerdere personen in de richting van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] schoppen en slaan. [4] [medeverdachte 1] heeft bij de politie verklaard dat hij een soort van duwstoot maakt en dat hij de persoon die op de grond ligt
(de rechtbank begrijpt dat dit [slachtoffer 3] is)twee klappen geeft met zijn rechtervuist. [5] [medeverdachte 3] slaat meerdere personen met de gebalde vuist. Ook trapt hij meerdere personen op de tribune. [6]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan en verklaarde het volgende. Iemand uit zijn groep riep wat naar de supporters die met een vlag stonden te zwaaien. Vervolgens kwamen er ineens meerdere mensen van boven af in versnelde pas naar beneden. Hij heeft de personen proberen tegen te houden en gezegd dat zij terug naar hun plek moesten gaan. Dit leek te helpen en de personen bleven staan. Achter hem werd [slachtoffer 3] (
de rechtbank begrijpt dat dit [slachtoffer 3] is) vervolgens naar achteren over de stoelen heen gegooid. Toen hij weer naar voren keek, zag hij dat zijn zoon (
de rechtbank begrijpt dat dit [slachtoffer 2] is) met kracht een klap op het hoofd kreeg. Op dat moment kreeg hij zelf ook allemaal klappen in zijn gezicht. Hij kreeg klappen tegen zijn rechterslaap, linkerslaap en onder zijn oog. Ook werd er tegen zijn arm getrapt. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij heel snel achter elkaar klappen en trappen kreeg, maar dat hij niet kon niet zien wie er geslagen had. Hij liep een hersenschudding op, kneuzingen aan beide kanten op zijn slaap, kneuzingen aan de onderkant van zijn oog en een blauwe plek op zijn arm. [7]
[slachtoffer 2] heeft eveneens aangifte gedaan en verklaarde het volgende. Een jongen met blond haar reageerde heel agressief op hem. Hij kreeg van deze jongen een harde klap op zijn rechterwang. Door de klap viel hij achterover van de stoel af. Toen hij weer was opgestaan, kreeg hij ineens een harde duw. Hierdoor viel hij om. Terwijl hij op de grond lag voelde hij meerdere harde schoppen op zijn scheenbenen. In het ziekenhuis werd geconstateerd dat hij een lichte hersenschudding had. Verder had hij pijnlijke plekken op zijn schenen, waarbij op het rechterscheenbeen een verdikking te zien was en op het linker scheenbeen een schaafwond. [8]
De politie heeft de camerabeelden bekeken. De verbalisant beschrijft dat verdachte 5, herkend als [medeverdachte 4] , vanaf de tribune naar beneden loopt in de richting van de vechtende personen. Onderweg wordt hij tegengehouden door een omstander. [medeverdachte 4] geeft deze omstander een klap in zijn gezicht. [9] De rechtbank heeft op de camerabeelden (‘Vechtpartij op zuid-tribune_Vitesse vs FC Twente_1’, omstreeks 0:22 min) waargenomen dat [medeverdachte 4] de persoon met beide handen in zijn gezicht duwt, waardoor het hoofd van die persoon naar achteren beweegt. [10] [medeverdachte 4] heeft bij de politie verklaard dat hij de persoon heeft weggemaand. [11]
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 4] de persoon met enige kracht in het gezicht heeft geduwd, aangezien de persoon achterover beweegt, en kwalificeert deze handeling als een duwstoot.
Kwalificatie geweldpleging
Op basis van de vaststaande feiten en de aangiftes concludeert de rechtbank vervolgens dat de reactie van [slachtoffer 3] op het zwaaien met de vlag door [medeverdachte 1] en de persoon naast [medeverdachte 1] , de aanleiding was van het conflict. Uit het feit dat verdachten [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] vervolgens gelijktijdig in de richting van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] lopen, leidt de rechtbank af dat de eerstgenoemde zes tot dezelfde groep behoorden (hierna: groep 1). [slachtoffer 3] , [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] vormden de tweede groep (hierna: groep 2). Hoewel de groepen voor een kort moment weer uit elkaar gaan na het eerste discussiemoment, ziet de rechtbank het geheel als één voortdurend conflict. Tussen het moment van uit elkaar gaan en het uiteindelijke geweld zit immers maar zo’n 25 seconden. Bovendien voegen dezelfde personen ( [medeverdachte 3] , [verdachte] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] ) zich in tweede instantie weer bij [medeverdachte 2] . Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de conclusie dat groep 1 als homogeen opererende groep geweld heeft gepleegd tegen groep 2. De geweldpleging speelde zich bovendien af in een openbare ruimte, te weten een stadion, en was aldus zichtbaar voor anderen. Hiermee was sprake van openlijke geweldpleging tegen personen.
Significante en wezenlijke bijdrage
Vaststaat dat verdachte onderdeel uitmaakte van groep 1. De rechtbank merkt op dat bij een openlijke geweldpleging uitdrukkelijk niet is vereist dat iedere verdachte ook iedere geweldshandeling op de tenlastelegging zelfstandig heeft uitgevoerd. Indien verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het door de groep gepleegde geweld, wordt hij ook aansprakelijk gehouden voor het niet door hem zelf gepleegde, in de tenlastelegging vermelde, geweld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De politie heeft de camerabeelden uitgekeken en beschreven. Uit die beschrijving volgt dat verdachte 1, die herkend wordt als [verdachte] , meerdere personen met de vuist slaat. Te zien is dat hij [slachtoffer 3] met de vuist naar de grond slaat. [slachtoffer 3] komt buiten beeld achter een reclamebord op de grond terecht. Verdachte slaat vervolgens meerdere keren met de vuist in de richting van [slachtoffer 3] . [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geweld heeft gepleegd. Hij heeft een klap uitgedeeld. [13]
Op basis van deze beelden en de verklaring van verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer 3] meermaals heeft geslagen, ook terwijl hij op de grond lag. Hoewel op de beelden niet te zien is dat [slachtoffer 3] op de grond ligt, is wel te zien dat [slachtoffer 3] even daarvoor op de grond valt en dat verdachte vervolgens slaande bewegingen maakt in diezelfde richting.
Conclusie
Door [slachtoffer 3] meermaals te slaan heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld. Uit die feitelijke gedragingen volgt ook het opzet van verdachte op het plegen van geweld.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan - kortgezegd - de ten laste gelegde openlijke geweldpleging.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 19 september 2021 te Arnhem openlijk, te weten, in het Gelredome (gelegen aan de Batavierenweg 25),
in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een ofmeerdere personen, te weten [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3]
, [verdachte]en
/ofeen of meer tot op heden onbekend gebleven personen door:
- meerdere malen
, althans eenmaal(met kracht)
in/op/tegen het hoofd/gezicht, althans het lichaam van een of meerdere personen te slaan
/stompenen
/of- meerdere malen
, althans eenmaal(met kracht) tegen het lichaam van een of meerdere personen te trappen
en/of te schoppenen
/of- meerdere malen
, althans eenmaal(met kracht) aan het lichaam van een of meerdere personen te trekken en
/ofte duwen en
/of- meerdere malen
, althans eenmaal(met kracht)
in/op/tegen het lichaam van [slachtoffer 3] te slaan
/stompen(terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag) en
/of- meerdere malen
, althans eenmaal(met kracht) een duwstoot tegen het lichaam van een of meerdere personen te geven.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft gesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. Hiertoe is aangevoerd dat uit de camerabeelden blijkt dat verdachte pas geweld pleegt nadat [medeverdachte 2] een duw krijgt van [slachtoffer 1] en vervolgens door (achtereenvolgend) [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] in het gezicht wordt geslagen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodweersituatie. De officier van justitie heeft gesteld dat op de beelden juist te zien is dat [medeverdachte 2] zich opdringt en dat de persoon tegenover [medeverdachte 2] hem op afstand probeert te houden. Uit de verklaring van [medeverdachte 2] bij de politie volgt bovendien dat [medeverdachte 2] ‘die gozer’ een duw gaf, omdat de persoon hem bleef uitdagen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op de camerabeelden heeft de rechtbank gezien dat groep 1 tot twee keer toe op intimiderende wijze op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] af komen snellen. [medeverdachte 2] loopt in tweede instantie voorop. Daarbij ziet de rechtbank dat [slachtoffer 1] wordt geduwd door (in ieder geval) [verdachte] . Vervolgens voegt [slachtoffer 2] , die op dat moment een aantal rijen lager stond, zich bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] . Op geen van de beeldfragmenten ziet de rechtbank dat [slachtoffer 2] op enig moment een klap uitdeelt. Wel ziet de rechtbank dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] afhoudende bewegingen maken met hun armen. Vervolgens is te zien dat [slachtoffer 1] , zodra [slachtoffer 2] door duw- en trekwerk van groep 1 tussen de menigte op de grond terecht is gekomen, [medeverdachte 2] met de vuist in het gezicht slaat.
De rechtbank constateert dat er over en weer wat geroepen is, ook vanuit de zijde van groep 2. Het slaan door [slachtoffer 1] vindt echter pas plaats nadat [medeverdachte 2] tot twee keer toe samen met (ten minste vijf) anderen op intimiderende wijze op hen af is gekomen en geweld heeft toegepast jegens zijn zoon, zo blijkt uit de camerabeelden. Ook [slachtoffer 3] was op dat moment al door [medeverdachte 5] naar beneden geduwd. Nergens blijkt dat [medeverdachte 2] als eerste een duw kreeg of dat [slachtoffer 2] de eerste klap heeft uitgedeeld. [medeverdachte 2] heeft hierover bij de politie ook niet verklaard. Wel heeft [medeverdachte 2] verklaard, dat hijzelf de eerste duw heeft uitgedeeld.
Daarmee staat voor de rechtbank vast dat groep 1 de confrontatie aanging en voor de personen uit groep 2 juist sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding (van hun eigen dan wel een anders lichaam) waartegen verdediging noodzakelijk was.
Gezien het voorgaande was geen sprake van een noodweersituatie voor verdachte, nu eerst sprake was van een noodweersituatie voor de personen uit groep 2. Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het feit is dus strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdediging heeft subsidiair bepleit dat sprake was van putatief noodweer. Daartoe is aangevoerd dat verdachte mocht menen dat hij zijn vriend, die wordt geduwd en tot twee keer toe geslagen, mocht verdedigen op de wijze zoals hij dat heeft gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte niet mocht menen dat hij [medeverdachte 2] moest verdedigen, nu hij zelf deel uitmaakte van de groep die met veel agressie en snelheid naar beneden stormde en de andere groep belaagde.
De rechtbank overweegt dat een beroep op putatief noodweer slaagt indien verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald ten aanzien van het bestaan van een noodweersituatie. Een verdachte kan een beroep op putatief noodweer toekomen indien omstandigheden aannemelijk zijn geworden die een verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij werd aangevallen dan wel dat hij dreigde te worden aangevallen. Een beroep op putatief noodweer dient te worden beoordeeld aan de hand van de vraag of een gemiddeld persoon in dezelfde situatie als de verdachte ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat [medeverdachte 2] door [slachtoffer 1] is geslagen en dat dit gebeurde, nadat zijn zoon werd naar de grond werd gewerkt. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte na het eerste discussiemoment wegdraait van het conflict. Hij kan op dat moment niet zien wat er rondom [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gebeurt. Zodra de discussie escaleert, draait verdachte zich om en kan hij zien dat [medeverdachte 2] door [slachtoffer 1] wordt geslagen. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte in beginsel mocht menen dat hij [medeverdachte 2] moest verdedigen tegen deze ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de gedragingen van de verdachte geboden waren voor de noodzakelijke verdediging van [medeverdachte 2] . Groep 1 stormde immers met een overtal op [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] af en bleven hen slaan, ook toen zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 3] al op de grond lag. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdediging tegen de aanranding niet noodzakelijk was, omdat verdachte anders had kunnen en moeten handelen door (bijvoorbeeld) [medeverdachte 2] uit de situatie te onttrekken. Dit leidt ertoe dat de rechtbank het beroep op putatief noodweer verwerpt.
Verdachte is dus strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een taakstraf wordt opgelegd van 120 uren, te vervangen door 60 dagen hechtenis indien deze taakstraf niet naar behoren wordt verricht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van maximaal 120 uren. Indien het taakstrafverbod van toepassing is, heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag wordt opgelegd. Verdachte heeft een gezin waarvoor hij moet zorgen en hij is de kostwinner. Een gevangenisstraf zou dit doorkruisen. Daarbij is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in het Gelredome stadion tijdens een voetbalwedstrijd. Samen met de medeverdachten heeft verdachte de confrontatie gezocht met – notabene – andere Vitesse supporters. Hij heeft vervolgens meerdere klappen uitgedeeld.
De voetbalsport heeft een grote maatschappelijke impact. Supporters behoren zich fatsoenlijk te gedragen in een stadion waar zoveel mensen bij elkaar komen om te genieten van een voetbalwedstrijd. Het is een kwalijke zaak dat een kleine groep mensen - zoals verdachte en zijn mededaders - het plezier van vele andere mensen, waaronder ouders met vaak jongere kinderen, verpest. Niet alleen de voetbalsport als zodanig, maar ook de eigen voetbalclub wordt daarmee in diskrediet gebracht. Dit gedrag wordt door de maatschappij niet geduld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat verdachte op 4 december 2018 is veroordeeld tot een taakstraf in verband met artikel 141a Wetboek van Strafrecht (voetbalgeweld). Op 13 oktober 2020 heeft verdachte middels een strafbeschikking een taakstraf opgelegd gekregen voor een mishandeling (uitgaansgeweld). Nu aan verdachte eerder een taakstraf is opgelegd wegens een soortgelijk feit, te weten mishandeling, is het taakstrafverbod ingevolge artikel 22c Sr van toepassing.
Uit het voorgaande blijkt dat sprake is van recidive, waarbij duidelijk is dat verdachte het plegen van geweld in openbare gelegenheden niet schuwt. Ook blijkt uit de camerabeelden dat verdachte ten opzichte van zijn medeverdachten het meest agressief was en verreweg het meeste geweld gebruikte richting de slachtoffers. Dit alles weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Daartegenover staat dat het bewezenverklaarde feit ruim twee jaar geleden heeft plaatsgevonden, terwijl de rechtbank het juist bij dit type feiten van belang acht dat een adequate en snelle reactie volgt vanuit het Openbaar Ministerie. Met dit tijdsverloop zal de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening houden. Verder is artikel 63 Sr van toepassing.
Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank een (voorwaardelijke) gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie in beginsel niet meer opportuun. Met inachtneming van het taakstrafverbod zal zij echter aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 1 dag. Daarnaast zal de rechtbank - alle omstandigheden afgewogen - aansluiten bij het binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunt voor straftoemeting. Aan verdachte zal een taakstraf worden opgelegd van 150 uren, te vervangen door 75 dagen hechtenis in het geval de taakstraf niet naar behoren wordt verricht.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
1. [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ) vordert in totaal € 8.258,83, bestaande uit:
o € 1.758,83 aan materiële schade;
o € 6.500,00 aan smartengeld;
2) [slachtoffer 1] ( [slachtoffer 1] ) vordert in totaal € 1.609,64, bestaande uit:
o € 109,64 aan materiële schade;
o € 1.500,00 aan smartengeld,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is door beide benadeelde partijen om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich voor wat betreft de immateriële schadevorderingen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Als het gaat om de vordering tot materiële schade van [slachtoffer 2] acht de officier van justitie een bedrag van € 80,55 toewijsbaar. Dit bedrag bestaat uit de kosten ter vervanging van de sjaals, de telefoonkosten, de medische kosten tot oktober 2022 en de reiskosten tot oktober 2022. Ten aanzien van het overige deel is onvoldoende onderbouwd dat sprake was van een rechtstreeks verband met het ten laste gelegde feit. [slachtoffer 2] dient voor dit deel niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering tot materiële schade. De door [slachtoffer 1] gevorderde materiële schade acht de officier van justitie volledig toewijsbaar.
Daarbij heeft de officier van justitie in beide gevallen gevorderd dat de wettelijke rente wordt toegekend, de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd en de hoofdelijkheidsclausule wordt toegepast.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het gevorderde bedrag aan immateriële schade door [slachtoffer 2] moet worden gematigd, nu geen rechtstreeks verband bestaat tussen het tenlastegelegde feit en de psychische klachten. Uit de stukken volgt dat de oorzaak van de psychische klachten een bedreiging op school zou zijn geweest. Bovendien kan het letsel niet worden gekwalificeerd als letsel passende in letselcategorie 4 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven. Het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag aan immateriële schade is onvoldoende onderbouwd, nu er geen diagnose is gesteld voor de aanwezigheid van psychisch letsel en er ook geen sprake is van een aantasting in persoon in dusdanige mate, dat deze kan worden aangenomen zonder onderbouwende stukken.
Ten aanzien van de gevorderde schoolkosten door [slachtoffer 2] blijkt niet dat er een rechtstreeks verband is met het tenlastegelegde. Primair wordt verzocht om afwijzing van dit deel van de vordering. Subsidiair wordt verzocht om [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering, nu de vordering te veel vragen oproept en de beantwoording van die vragen een onevenredige belasting zou opleveren van het strafproces.
De gevorderde medische kosten zijn onvoldoende onderbouwd, aangezien de uiteindelijke facturen niet zijn overlegd. Ten aanzien van de reiskosten van [slachtoffer 2] heeft de raadsman verzocht om afwijzing van de vordering, aangezien niet duidelijk is wanneer de bedreiging op school heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan niet vastgesteld worden welke kosten rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde. Bij toewijzing is verzocht om uit te gaan van het meer gangbare tarief van € 0,21 per kilometer.
Tot slot heeft de raadsman ten aanzien van de gevorderde kosten voor de verdwenen sjaals gesteld dat het verband met het tenlastegelegde onvoldoende is onderbouwd. De gevorderde telefoonkosten dienen - ingevolge recente jurisprudentie - te worden afgewezen.
Overweging van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde openlijk geweld schade hebben geleden. Bij dit openlijk geweld zijn de benadeelde partijen geschopt en geslagen. Verdachte heeft deelgenomen aan dit geweld en is om die reden naar burgerlijk recht (mede) aansprakelijk voor de geleden materiële en/of immateriële schade die is ontstaan door het openlijk geweld.
Immateriële schade
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het gaat daarbij om een limitatief aantal gronden.
Naar het oordeel van de rechtbank is vast komen te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade hebben geleden die binnen een of meer van de voornoemde gronden valt. Door de gedragingen van verdachte en de medeverdachten is lichamelijk letsel toegebracht aan beide benadeelden.
Ten aanzien van [slachtoffer 2]
Bij [slachtoffer 2] is - naast lichamelijk letsel - sprake van psychisch letsel, nu uit de door hem overlegde stukken (bijlage B) blijkt dat hij lijdt aan een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Uit het behandelplan (gedateerd 12 oktober 2021) volgt dat [slachtoffer 2] op 5 oktober 2021 een intakegesprek heeft gehad bij dokter [dokter] , nadat hij op 19 september 2021 in elkaar is geslagen door een groep mensen tijdens een voetbalwedstrijd. Sinds deze gebeurtenis heeft [slachtoffer 2] blijkens het behandelplan onder meer last van hoofdpijn, moeite met concentreren, een naar gevoel bij bepaalde mensen, prikkelbaar zijn en vermijding. Op basis van deze klachten wordt een PTSS vastgesteld.
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de bij [slachtoffer 2] geconstateerde PTSS een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat het voornoemde letsel van [slachtoffer 2] past binnen letselcategorie 2 van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven en zal derhalve een bedrag toewijzen aan van € 2.500,00 aan immateriële schade.
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
Namens [slachtoffer 1] is gesteld dat hij door het handelen van de verdachte en zijn medeverdachten op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’ ex artikel 6:106 lid 1 sub b BW. In beginsel zal diegene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In de vaste jurisprudentie is echter aanvaard dat van "aantasting in de persoon op andere wijze" niet alleen sprake is indien geestelijk letsel in de zin van een erkend psychiatrisch ziektebeeld kan worden vastgesteld, maar ook indien de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelden die conclusie rechtvaardigen doordat de nadelige gevolgen zo voor de hand liggen dat aantasting van
de persoon kan worden aangenomen, zonder onderbouwing aan de hand van stukken.
Bij de rechtbank zijn geen concrete gegevens bekend op basis waarvan geestelijk letsel kan worden vastgesteld bij [slachtoffer 1] . Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bewezenverklaarde geweldpleging op zichzelf een onvoldoende ernstige normschending is om reeds daarom de aantasting in de persoon op andere wijze aan te nemen. Dit oordeel wordt niet anders, indien dit wordt beoordeeld tezamen met de door [slachtoffer 1] gestelde omstandigheden dat hij moest toezien hoe zijn zoon werd mishandeld en dat hij zich niet kon onttrekken aan de situatie. Daarvoor zijn de door de benadeelde gestelde gevolgen onvoldoende concreet.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat [slachtoffer 1] door het bewezenverklaarde niet op ‘andere wijze in zijn persoon is aangetast’. Zij zal bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade daarom enkel uitgaan van de eerstgenoemde grondslag, het bestaan van lichamelijk letsel.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid acht de rechtbank een bedrag van
€ 1.000,00 in dit geval passend.
Schoolkosten en medische kosten [slachtoffer 2]
Namens [slachtoffer 2] is gesteld dat hij door angst- en spanningsklachten ten gevolge van de geweldpleging zijn schooljaar niet heeft gehaald, terwijl hij wel het lesgeld voor het jaar 2022/2023 heeft voldaan. Uit het overlegde bericht van DUO volgt dat [slachtoffer 2] het lesgeld voor 2022/2023 moest voldoen. De rechtbank kan uit de stukken echter niet afleiden dat [slachtoffer 2] inderdaad zijn schooljaar heeft moeten staken, bijvoorbeeld uit een bericht van school hierover. Ook ontbreekt een onderbouwing dat het lesgeld daadwerkelijk is voldaan, terwijl dit wel op de weg van de benadeelde had gelegen. De rechtbank acht dit deel van de vordering daarom onvoldoende onderbouwd en zal [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Verder is namens [slachtoffer 2] een bedrag gevorderd van € 422,00 aan medische kosten vanwege de ingezette hulpverlening bij dokter [dokter] .
Vast is komen te staan dat [slachtoffer 2] naar aanleiding van het tenlastegelegde een PTSS heeft opgelopen. Uit de overlegde stukken blijkt dat [slachtoffer 2] hiervoor ggz-behandelingen heeft gehad. Die behandelingen liepen ook na zijn achttiende levensjaar nog door (Bijlage B, brief huisarts van 8 juli 2022). Verder blijkt uit de stukken dat de behandeling van de PTSS in december 2021 was afgesloten, maar dat [slachtoffer 2] in maart 2022 een terugval heeft gehad. Naar aanleiding daarvan is opnieuw een behandeling gestart (Bijlage C). Tot slot is er voor het jaar 2023 een beschikking afgegeven door de gemeente waaruit volgt dat [slachtoffer 2] van 12 januari 2023 tot en met 11 juli 2024 vier uur per week begeleiding krijgt ter ondersteuning van zijn eigen functioneren en in het dagelijks leven. De eigen bijdrage die moet worden voldaan bedraagt € 19,00 per maand (Bijlage H).
De rechtbank stelde eerder vast dat de PTSS bij [slachtoffer 2] oorspronkelijk is ontstaan naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit. De medische kosten zijn hiermee het rechtstreekse gevolg van de geweldpleging. Dat de terugval van [slachtoffer 2] mogelijk (mede) veroorzaakt werd door een nieuw incident, namelijk de bedreiging door een jongen op school, doet daarbij niet ter zake. Uitgangspunt in het Nederlandse recht is immers dat de veroorzaker van de schade het slachtoffer moet nemen zoals hij is, inclusief alle gebreken en vatbaarheden voor bepaalde medische kwalen of aandoeningen die deze persoon meebrengt.
De gemaakte kosten zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd, zodat het bedrag van € 422,00 in het geheel zal worden toegewezen.
Reiskosten
Namens [slachtoffer 1] is een bedrag gevorderd ter hoogte van € 62,69 aan reiskosten in verband met een rit naar het politiebureau op 29 september 2021 en twee bezoeken aan zijn advocaat op 17 oktober 2021 en 13 februari 2022.
De rechtbank leidt uit het dossier af dat [slachtoffer 1] op 29 september 2021 telefonisch is gehoord door de politie. Voor die datum kunnen daarom geen reiskosten zijn gemaakt. Wel heeft [slachtoffer 1] op 23 september 2021 aangifte gedaan op het politiebureau. De rechtbank acht het aannemelijk dat die datum bedoeld werd en dat [slachtoffer 1] op die datum de reiskosten heeft gemaakt zoals gevorderd. De gevorderde reiskosten voor de bezoeken aan de advocaat komen de rechtbank eveneens redelijk voor, zodat het totaalbedrag van € 62,69 zal worden toegewezen.
Namens [slachtoffer 2] is een bedrag gevorderd ter hoogte van € 50,88 voor bezoeken aan dokter [dokter] en [bedrijf] Eerder is vastgesteld dat [slachtoffer 2] behandelingen heeft gevolgd in verband met PTSS klachten naar aanleiding van het bewezenverklaarde. De reiskosten voor het bijwonen van deze afspraken zullen daarom in het geheel worden toegewezen.
Sjaals
De rechtbank heeft op de camerabeelden kunnen zien dat zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] voorafgaand aan de openlijke geweldpleging een sjaal droeg. Na het incident waren de sjaals niet meer te zien om de nek van de benadeelden, waarmee voor de rechtbank vaststaat dat zij de sjaals als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit verloren zijn. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank bovendien redelijk voor, zodat de rechtbank het bedrag van € 21,95 zowel voor [slachtoffer 1] als voor [slachtoffer 2] zal toewijzen.
Telefoonkosten
Verder zijn door beide benadeelden telefoonkosten gevorderd ter hoogte van € 25,00. De rechtbank acht het aannemelijk dat de benadeelden naar aanleiding van het bewezenverklaarde feit telefonisch contact hebben moeten onderhouden met (bijvoorbeeld) de politie en/of hun advocaat. Het bedrag is gebaseerd op een door de letselschaderaad forfaitair vastgesteld bedrag. De rechtbank ziet geen aanleiding van dit bedrag af te wijken en wijst dit deel van de vordering zowel voor [slachtoffer 2] als voor [slachtoffer 1] toe.
Conclusie
In totaal zal de rechtbank aan benadeelde [slachtoffer 2] een bedrag toewijzen van (€ 2.500,00 + € 519,83) = € 3.019,83.
In totaal zal de rechtbank aan benadeelde [slachtoffer 1] een bedrag toewijzen van (€ 1.000,00 + € 109,64) = € 1.109,64.
Verdachte en de medeverdachten zijn voor de toegewezen bedragen ieder hoofdelijk aansprakelijk. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte(n) dit schadebedrag heeft/hebben vergoed.
Over de toegewezen bedragen is wettelijke rente verschuldigd vanaf 19 september 2021.
De rechtbank ziet tot slot aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 22c, 22b, 36f, 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 1 dag;
 legt op een
taakstraf van 150 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen;
Beslissingen ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 519,83 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 3.019,83 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 40 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
Beslissingen ten aanzien van benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 109,64 aan materiële schade en € 1.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 1.109,64 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 september 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.) Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 12 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.C.P. Goossens, (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. Lopez De Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021518448, gesloten op 2 maart 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 1.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2023.
4.Rechterlijke waarneming ter terechtzitting van 17 oktober 2023.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 77.
6.Proces-verbaal van bevindingen (uitkijken beelden), p. 195.
7.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 1-2.
8.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 9.
9.Proces-verbaal van bevindingen (uitkijken beelden), p. 196.
10.Rechtelijke waarneming ter terechtzitting van 17 oktober 2023.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 4] , p. 121.
12.Proces-verbaal van bevindingen (uitkijken beelden), p. 195.
13.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2023.