ECLI:NL:RBGEL:2023:595

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
7 februari 2023
Zaaknummer
22_ 878
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen dubbele aanslag afvalstoffenheffing en recht op dwangsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem over de aanslagen afvalstoffenheffing. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag die op 30 september 2021 was opgelegd, en stelde dat hij een dubbele aanslag had ontvangen, omdat hij eerder op 27 februari 2021 al een aanslag had gekregen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslag van 30 september 2021 gedeeltelijk betrekking heeft op hetzelfde tijdvak als de eerdere aanslag, en dat de tweede aanslag niet rechtens mogelijk is. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslag van 30 september 2021 moet worden vernietigd, omdat deze als een tweede primitieve aanslag wordt aangemerkt, wat niet is toegestaan. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser geen recht heeft op een dwangsom, omdat de ingebrekestelling niet rechtsgeldig was. De rechtbank heeft het beroep van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de aanslag afvalstoffenheffing van € 176,40 vernietigd. Het beroep tegen de variabele aanslag van € 9,60 is ongegrond verklaard. Eiser heeft recht op terugbetaling van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: ARN 22/878

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Arnhem, verweerder.

Inleiding

Bij uitspraak van 25 januari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de op één aanslagbiljet van 30 september 2021 opgenomen aanslagen afvalstoffenheffing ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 november 2022.
Eiser is verschenen. Namens verweerder is verschenen [persoon A] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen afvalstoffenheffing van 30 september 2021 terecht en naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Voorts beoordeelt de rechtbank of aan eiser terecht geen dwangsom is toegekend. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
2. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag die ziet op het tijdvak 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 ten onrechte is opgelegd. De aanslag die is opgelegd voor de aanbiedingen van huishoudelijk afval in het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2021 is terecht opgelegd. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser geen recht heeft op een dwangsom. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanslag afvalstoffenheffing van € 176,40 voor het tijdvak 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 terecht opgelegd?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij een dubbele aanslag heeft opgelegd gekregen, omdat aan hem op 27 februari 2021 al een aanslag afvalstoffenheffing was opgelegd. Verder stelt eiser dat hij niet kan opmaken dat een verrekening van € 94,85 heeft plaatsgevonden en onduidelijk is hoe dat bedrag tot stand is gekomen.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder met dagtekening 27 februari 2021 voor het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 aan eiser een aanslag afvalstoffenheffing vast tarief heeft opgelegd van € 162,30. Bij brief van 12 juni 2021 heeft verweerder die aanslag verminderd met € 94,85 als gevolg van de intrekking van de Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing Arnhem 2021 (oude verordening) en de inwerking getreden nieuwe verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing Arnhem 2021-1 (nieuwe verordening). Als gevolg van die nieuwe verordening heeft verweerder op 30 september 2021 een aanslag afvalstoffenheffing voor het tijdvak 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 opgelegd naar een vast tarief van € 176,40 en voor aanbiedingen in het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2021 voor een variabele deel van € 9,60.
5. Op basis van de oude verordening diende jaarlijks voor het gebruik van een perceel een vast bedrag van € 162,60 aan afvalstoffenheffing te worden betaald plus een bedrag per aanbieding van afval (het variabele deel). In deze verordening is bepaald dat het belastingjaar gelijk is aan het kalenderjaar. Daarmee werd geheven naar verschillende grondslagen. De ene grondslag is het jaarlijks vastrecht voor het gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan de gemeente een inzamelplicht van huishoudelijke afvalstoffen heeft. De andere grondslag is het heffen over het aantal aanbiedingen van huishoudelijk afval. [1]
6. Op basis van de nieuwe verordening zijn de twee grondslagen (gebruik en aanbiedingen) samengevoegd in een enkel vast bedrag van € 176,40 in geval van gebruik van een perceel door meer dan één persoon. Het belastingtijdvak loopt in deze verordening van 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021.
7. De rechtbank stelt vast dat de aanslag afvalstoffenheffing van € 176,40 van 30 september 2021 gedeeltelijk ziet op hetzelfde tijdvak als de aanslag van 27 februari 2021 en dat de aanslag van 27 februari 2021 niet door verweerder is ingetrokken. De aanslag van 30 september 2022 is daarmee geheven over dezelfde grondslag als de aanslag van 27 februari 2021. De aanslag van 30 september 2021 moet daarom aangemerkt worden als een tweede primitieve aanslag afvalstoffenheffing voor het tijdvak 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021. Het is rechtens niet mogelijk om een tweede primitieve aanslag op te leggen. Niet gesteld of gebleken is dat de tweede primitieve aanslag als navorderingsaanslag moet worden geconverteerd. [2] De aanslag afvalstoffenheffing van € 176,40 van 30 september 2021 dient daarom te worden vernietigd.
Is de aanslag afvalstoffenheffing variabel deel van € 9,60 voor het tijdvak 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2021 naar een juist bedrag opgelegd?
8. Eiser stelt dat hij als houder van een Gelrepas gratis afval mag aanbieden via de ondergrondse afvalcontainers en dat daarom geen aanslag voor de aanbiedingen kan worden opgelegd. Dat hij eerst om kwijtschelding moet verzoeken om in aanmerking te komen voor de korting van zijn Gelrepas is hem niet bekend. Ter zitting heeft eiser een brief van verweerder overgelegd.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een automatische korting of kwijtschelding voor Gelrepashouders.
10. De rechtbank stelt voorop dat voor de aanbiedingen over de periode 1 januari 2021 tot en met 31 juni 2021 de oude verordening van toepassing is. Op grond van de oude verordening kan (in beginsel) voor de aanbieding van huishoudelijk afval afzonderlijk worden geheven. De brief waar eiser naar verwijst ziet niet op het jaar 2021, maar op het jaar 2020. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat deze brief ook nog voor het jaar 2021 zou gelden. Het betoog van eiser dat hij als houder van Gelrepas gratis afval mag aanbieden in het jaar 2021 slaagt daarom niet.
Heeft eiser recht op een dwangsom wegens niet tijdig beslissen van verweerder op het bezwaarschrift?
11. Verweerder heeft op 10 december 2021 een ingebrekestelling van eiser ontvangen. Op dat moment was de beslistermijn van verweerder nog niet verstreken. Verweerder had op grond van artikel 236, lid 2, van de Gemeentewet tot 31 december 2021 de tijd om op het bezwaar van eiser te beslissen. Eiser heeft de ingebrekestelling verzonden nog voordat verweerder in verzuim was. Er is daarom geen sprake van een rechtsgeldige ingebrekestelling. Eiser heeft daarom geen aanspraak op een dwangsom. Dat verweerder de beslistermijn heeft verdaagd tot 12 februari 2022 en na 31 december 2021 heeft beslist is voor dit oordeel niet relevant.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar en vernietigt de aanslag afvalstoffenheffing van € 176,40. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Het beroep tegen de aanslag variabel deel van € 9,60 is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met betrekking tot de aanslag afvalstoffenheffing variabel deel ongegrond;
- verklaart het beroep met betrekking tot de aanslag afvalstoffenheffing van € 176,40 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot die aanslag afvalstoffenheffing;
- vernietigt de aanslag afvalstoffenheffing van € 176,40;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 50 aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Y. Gramsbergen, rechter, in aanwezigheid van mr. N.J.H. Klomp, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Vergelijk Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 12 januari 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:71
2.Door het opleggen van een primitieve aanslag is de bevoegdheid tot heffen derhalve uitgeput, behoudens de mogelijkheid tot het opleggen van een navorderingsaanslag. Een naar de vorm van een primitieve aanslag opgelegde belastingaanslag kan desondanks als navorderingsaanslag in stand blijven indien aan de vereisten voor navordering is voldaan. Navordering is in deze zaak gesteld noch gebleken. De tweede aanslag is derhalve ten onrechte opgelegd. Vergelijk Hoge Raad van 25 oktober 1978, nr. 18 790, BNB 1979/6, van 17 december 1980, nr. 20 184, BNB 1981/24, van 15 mei 1985, nr. 22 920, BNB 1985/272, en van 26 maart 2010, nr. 09/02804, BNB 2010/181.