ECLI:NL:RBGEL:2023:5801

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2023
Publicatiedatum
24 oktober 2023
Zaaknummer
C/05/417970 / HA RK 23-58
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gelasten van een voorlopig getuigenverhoor in een geschil over vermeende smadelijke uitlatingen

In deze zaak heeft verzoeker, een zoon van de overleden eigenaar van vastgoedonderneming [naam vastgoedonderneming], een verzoek ingediend voor een voorlopig getuigenverhoor. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van vermeende smadelijke en lasterlijke uitlatingen van verweerder, die sinds januari 2021 als directeur werkzaam was bij [naam vastgoedonderneming]. Verzoeker stelt dat verweerder onwaarheden over hem heeft verspreid, waaronder beschuldigingen van diefstal en verslaving, wat heeft geleid tot reputatieschade. De rechtbank heeft de procedure en de argumenten van beide partijen in overweging genomen, waarbij verweerder zich verzet tegen het verzoek en stelt dat verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid.

De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor in beginsel toewijsbaar is, tenzij er zwaarwegende bezwaren zijn. De rechtbank concludeert dat verzoeker voldoende belang heeft bij het horen van getuigen om zijn procespositie in een eventuele bodemprocedure te bepalen. De rechtbank wijst erop dat het voorlopig getuigenverhoor kan bijdragen aan de waarheidsvinding en dat de bezwaren van verweerder niet opwegen tegen het belang van verzoeker. De rechtbank heeft daarom besloten om het verzoek toe te wijzen en benoemt mr. I.W.M. Olthof tot rechter-commissaris voor het getuigenverhoor, dat zal plaatsvinden in Arnhem.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rekestnummer: C/05/417970 / HA RK 23-58
Beschikking van 23 oktober 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. T.B. Vandeginste te Arnhem,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat mr. R.F.G. Peijs - Schoester te Nijmegen.
Verzoeker en verweerder zullen hierna [verzoeker] respectievelijk [verweerder] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van 3 april 2023, met 3 producties;
  • het verweerschrift van 3 juli 2023, met 6 producties;
  • de oproepbrieven van 11 juli 2023;
  • de brieven van 14 september 2023 van de rechtbank, ter zake van de behandelend rechter;
  • de mondelinge behandeling van 9 oktober 2023, waar zijn verschenen:
  • [verzoeker] , bijgestaan door mr. Vandeginste voornoemd;
  • [verweerder] , bijgestaan door mr. Peijs - Schoester voornoemd;
  • de spreekaantekeningen van mr. Vandeginste;
  • de spreekaantekeningen van mr. Peijs - Schoester.
1.2.
Tenslotte is beschikking bepaald.

2.Verzoek

2.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor ex artikel 187 Rv zal bevelen.

3.De feiten

3.1.
[verzoeker] is een van de zonen van wijlen de heer [vader van verzoeker] , die tot zijn overlijden (op [datum] 2022) eigenaar en bestuurder was van vastgoedonderneming [naam vastgoedonderneming] (hierna: [naam vastgoedonderneming] ), actief in de regio Nijmegen. [verzoeker] is meerdere jaren als statutair (mede)bestuurder en, op grond van een arbeidsovereenkomst, als statutair directeur werkzaam geweest voor [naam vastgoedonderneming] . In verband met een verstoorde familierelatie is de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2021 geëindigd. Vervolgens heeft [verzoeker] zich vanuit een eigen onderneming toegelegd op vastgoedactiviteiten in de regio Nijmegen.
3.2.
[verweerder] is vanaf januari 2021 op grond van een arbeidsovereenkomst werkzaam geweest als directeur van [naam vastgoedonderneming] .
3.3.
In mei 2022 is de vader van [verzoeker] plotseling overleden. Omstreeks medio juni 2022 zijn [verzoeker] en een zus van [verzoeker] benoemd als bestuurders van [naam vastgoedonderneming] . Kort daarop is de arbeidsovereenkomst met [verweerder] met wederzijds goedvinden beëindigd, waarbij aan [verweerder] een ontslagvergoeding is toegekend.

4.Het geschil

4.1.
Het verzoekschrift strekt ertoe dat de rechtbank een voorlopig getuigenverhoor zal bevelen. [verzoeker] wenst in elk geval de volgende getuigen te horen: de heer [getuige 1] , de heer [getuige 2] en de heer [getuige 3] . [verzoeker] heeft aan zijn verzoek, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. [verweerder] heeft zich jegens [verzoeker] onrechtmatig gedragen door (vanuit [naam vastgoedonderneming] ) over hem onwaarheden te verspreiden. [verweerder] had daarbij een aanzienlijk financieel belang. De onwaarheden kwamen erop neer dat [verzoeker] bedragen zou hebben gestolen van [naam vastgoedonderneming] , dat [verzoeker] verslaafd zou zijn aan drugs en/of alcohol, dat [verzoeker] alleen maar schulden zou hebben en totaal niet kredietwaardig zou zijn. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft [verzoeker] (reputatie)schade geleden. [verzoeker] heeft bewijzen dat [verweerder] onwaarheden over hem heeft verkondigd. Een aantal zakelijke relaties is bereid onder ede te verklaren dat [verweerder] zich jegens [verzoeker] smadelijk heeft uitgelaten. [verzoeker] beschikt niet over schriftelijke verklaringen van de op te roepen getuigen. [verzoeker] heeft bovendien belang bij onder ede afgelegde verklaringen. [verzoeker] wil zijn procespositie in een eventuele bodemprocedure tegen [verweerder] nader bepalen, zodat hij belang heeft bij een voorlopig getuigenverhoor. [verzoeker] gebruikt het voorlopig getuigenverhoor niet als drukmiddel naar [verweerder] . Als [verweerder] inderdaad niets smadelijks over [verzoeker] heeft meegedeeld, zoals [verweerder] beweert, dan is het voorlopig getuigenverhoor juist een efficiënt middel voor [verweerder] om dat te laten aantonen. Er zijn geen zwaarwegende bezwaren tegen het houden van het gevraagde voorlopig getuigenverhoor, zoals de inmiddels verstreken tijd. [verzoeker] heeft een drietal te horen getuigen genoemd en heeft zich het recht voorbehouden om nog andere getuigen te doen horen in het geval de getuigenverklaringen daartoe aanleiding geven.
4.2.
[verweerder] verzet zich tegen inwilliging van het verzoek en heeft daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. [verzoeker] richt zijn pijlen op [verweerder] , terwijl de door [verzoeker] gestelde schade is veroorzaakt door de gebrouilleerde relatie met zijn vader. [verweerder] wilde [verzoeker] niet zwart (laten) maken. [verweerder] betwist dat [verzoeker] bij zijn verzoek voldoende belang heeft (artikel 3:303 BW). Een voorlopig getuigenverhoor is bedoeld om nieuw bewijsmateriaal te verzamelen, maar niet om reeds bestaand materiaal - waarover [verzoeker] naar eigen zeggen al beschikt - te beoordelen of te bevestigen. Op basis van het bestaande materiaal zou [verzoeker] in staat moeten zijn om te beoordelen of het zinvol is om een voorgenomen vordering in te stellen. Het oproepen van de drie opgegeven getuigen voegt hier niets nieuws toe en is dus overbodig. De getuigen zouden ook schriftelijk (bijvoorbeeld bij notariële akte) kunnen verklaren, of in de voorgenomen bodemprocedure als eventueel nader te horen getuigen kunnen worden opgeroepen, hetgeen minder ingrijpend, vertragend en (emotioneel en financieel) belastend is dan het houden van een voorlopig getuigenverhoor. [verzoeker] maakt met zijn verzoek misbruik van zijn bevoegdheid (artikel 3:13 BW), omdat hij dit enkel inzet als drukmiddel om tot een schikking - inhoudende het betalen van een fors geldbedrag door [verweerder] aan [verzoeker] - te komen en omdat [verzoeker] naar eigen zeggen al over bewijsmateriaal beschikt. Een goede procesorde brengt mee dat de minst belastende wijze en meest voor de hand liggende procedure - een bodemprocedure - wordt gevolgd. Verder is van belang dat de voorgedragen getuigen huurders van [naam vastgoedonderneming] zijn en dus zakelijk gezien in een afhankelijke positie van [verzoeker] verkeren. Verder gelden als zwaarwegende bezwaren de inmiddels verstreken tijd (een eventuele bodemzaak hangt al jaren als een donkere wolk boven het gezin van [verweerder] ), het feit dat er door [verzoeker] tegen [verweerder] nooit aangifte is gedaan van de vermeende smaad/laster en het feit dat [verzoeker] niet met [verweerder] in gesprek wil.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank het volgende voorop. Een voorlopig getuigenverhoor strekt onder meer ertoe belanghebbenden bij een eventueel naderhand bij de burgerlijke rechter aanhangig te maken geding de gelegenheid te bieden vooraf opheldering te verkrijgen omtrent de feiten, teneinde hen in staat te stellen hun positie beter te beoordelen, met name ook ten aanzien van de vraag tegen wie het geding moet worden aangespannen. Het voorlopig getuigenverhoor strekt er zodoende toe om bewijs te verkrijgen van de feiten en stellingen die [verzoeker] aan zijn vordering(en) in de bodemprocedure ten grondslag wil leggen.
5.2.
Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor is in beginsel toewijsbaar, tenzij het verzoek niet voldoet aan de daaraan te stellen vereisten, het verzoek strijdig is met een goede procesorde, dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt (artikel 3:13 BW), of het verzoek afstuit op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld bezwaar. Voorts bestaat geen bevoegdheid tot het verzoeken van een voorlopige getuigenverhoor indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (artikel 3:303 BW).
5.3.
Volgens [verzoeker] is hij door uitlatingen van derden geconfronteerd met onwaarheden aangaande zijn persoon. [verweerder] heeft dit op zichzelf niet weersproken maar betwist dat hij zich jegens [verweerder] lasterlijk/smadelijk heeft uitgelaten. Hij wijst erop dat de vader van [verzoeker] zich wel meermaals naar buiten toe negatief over [verzoeker] heeft uitgelaten. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat het houden van een voorlopig getuigenverhoor zich bij uitstek leent om, op betrekkelijk eenvoudige wijze en binnen afzienbare tijd, meer duidelijkheid te verkrijgen over een bepaald feitelijk gebeuren. Dat geldt ook in deze zaak. [verzoeker] heeft onderbouwd dat en waarom de in zijn verzoek genoemde getuigen over de door hem gestelde feiten en omstandigheden kunnen verklaren. Weliswaar beschikt [verzoeker] reeds over (enkele) schriftelijke verklaringen van derden, maar dit laat onverlet dat de bewijskracht van door een getuige onder ede afgelegde verklaringen wezenlijk anders is dan schriftelijke verklaringen (als daarvan al sprake is) van mogelijke getuigen, die per e-mail zijn verzonden. Bovendien kunnen getuigen onder ede mogelijk anders of meer verklaren dan zij (al dan niet bij notariële akte) schriftelijk zouden doen of dan zij reeds hebben gedaan. Dat het horen van de getuigen niets nieuws kan toevoegen en [verzoeker] geen belang heeft bij zijn verzoek, wordt dan ook niet gevolgd.
5.4.
De rechtbank volgt [verweerder] evenmin in zijn stelling dat het verzoek enkel is bedoeld om hem onder druk te zetten en dat [verzoeker] dus misbruik maakt van zijn bevoegdheid. [verweerder] heeft daarvoor geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht. De omstandigheid dat een voorlopig getuigenverhoor in meerdere opzichten belastend kan zijn voor [verweerder] is niet dermate zwaarwegend dat het verzoek daarop moet afstuiten. Bovendien geldt dat deze procedure mogelijk een (naar verwachting voor [verweerder] niet minder belastende) bodemprocedure voorkomt. Het voorlopig getuigenverhoor vindt bovendien niet plaats buiten [verweerder] om. Ook hij kan daarin - bijvoorbeeld door het bevragen van getuigen - een actieve bijdrage leveren aan het proces van waarheidsvinding. Dat de voorgedragen getuigen huurders van [naam vastgoedonderneming] zijn en dus zakelijk gezien in een afhankelijke positie van [verzoeker] verkeren, vormt geen zwaarwichtig bezwaar waarop het verzoek afstuit. In deze procedure mag de rechtbank immers niet vooruitlopen op nog af te leggen verklaringen en of die bruikbaar zijn. Van strijd met de goede procesorde of een ander zwaarwichtig bezwaar is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gebleken.
5.5.
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek aan de daarvoor geldende vereisten voldoet en dat de verweren van [verweerder] op zichzelf en in onderlinge samenhang onvoldoende grond bieden om het verzoek af te wijzen. Dit betekent dat het verzoek toewijsbaar is.
5.6.
Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
5.7.
Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechter na afloop van de getuigenverhoren een mondelinge behandeling op diezelfde zitting kan bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
beveelt een voorlopig getuigenverhoor,
6.2.
benoemt mr. I.W.M. Olthof tot rechter-commissaris,
6.3.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden in het gerechtsgebouw te Arnhem aan de Walburgstraat 2 - 4,
6.4.
bepaalt dat [verzoeker]
binnen twee wekenna de datum van deze beschikking schriftelijk aan de rechtbank - ter attentie van de rekestenadministratie van de sector civiel - de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari 2024 tot en met april 2024 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
6.5.
bepaalt dat [verzoeker] uiterlijk op 6 november 2023 een afschrift van deze beschikking bij aangetekende brief of bij exploot aan [verweerder] moet doen toekomen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2023.