ECLI:NL:RBGEL:2023:5753

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
05.092799.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor ontucht met een minderjarige over een periode van anderhalf jaar

Op 17 oktober 2023 heeft de Rechtbank Gelderland een 47-jarige man uit Apeldoorn veroordeeld voor ontucht met een minderjarige, die hij gedurende de zomervakantie van 2001 tot halverwege januari 2003 heeft misbruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden en een taakstraf van 160 uur op, evenals een schadevergoeding van 10.000 euro aan het slachtoffer. De zaak kwam aan het licht na een melding bij de politie in januari 2003, toen de zus van het slachtoffer hen betrapte op zoenen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het slachtoffer consistent en gedetailleerd was, en dat deze werd ondersteund door verklaringen van getuigen, waaronder de zus en de moeder van het slachtoffer. De rechtbank achtte het bewijs voldoende om de verdachte schuldig te verklaren aan het primair ten laste gelegde feit, met uitzondering van enkele onderdelen van de tenlastelegging die niet bewezen konden worden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.092799.23
Datum uitspraak : 17 oktober 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1975 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. C.H.J. van Dooijeweert, advocaat in Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2000 tot en met 2 februari 2003, te Apeldoorn en/of Malgrat de Mar, althans in Nederland en/of Spanje, met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten (zijn, verdachtes, schoonzusje)
[aangeefster] , geboren [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten:
- het brengen van zijn penis in de vagina en/of mond van die [aangeefster] en/of
- het brengen van zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of
- het (tong)zoenen van die [aangeefster] ;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2000 tot en met 2 februari 2003, te Apeldoorn en/of Malgrat de Mar, althans in Nederland en/of Spanje, met een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten (zijn, verdachtes, schoonzusje) [aangeefster] , geboren [geboortedatum 2] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het (tong)zoenen van die [aangeefster] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken, omdat niet is voldaan aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verklaring van aangeefster is onvoldoende betrouwbaar omdat deze onvoldoende volledig en gedetailleerd is. Verder heeft aangeefster bij verschillende personen verschillende verklaringen afgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader bewijs in zedenzaken (bewijsminimumregel)
Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (artikel 342, tweede lid, Sv). Deze bepaling strekt ter waarborging van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen in het geval de verklaring van één getuige over relevante feiten en omstandigheden op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling heeft volgens vaste rechtspraak betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan.
De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, vergt een beoordeling van het concrete geval.
In het geval de rechter de verklaringen van een getuige geloofwaardig acht, is daarmee nog niet voldaan aan het bewijsminimum. Het gaat dan immers nog steeds om één bewijsmiddel. Het betrouwbaarheidsoordeel moet dus niet verward worden met de bewijsminimumregel.
De bewijsmiddelen algemeen
[aangeefster] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft verklaard dat zij is misbruikt door de toenmalige vriend van haar oudere zus, [verdachte] (verdachte). Het misbruik vond plaats in de ouderlijke woning in Apeldoorn van aangeefster en tijdens de vakantie in Spanje (Malgrat de Mar). [aangeefster] heeft verklaard dat zij op vakantie in Spanje voor het eerst heeft gezoend met [verdachte] en dat zij een paar maanden later voor het eerst seks hebben gehad na het stappen. Hij heeft haar toen ontmaagd. Daarna liep het anderhalf jaar door. Het kwam uit nadat de zus van [aangeefster] , [zus aangeefster] , hen had betrapt terwijl ze op zolder aan het zoenen waren. [2] Toen [aangeefster] en [verdachte] voor de eerste keer seks hadden was sprake van penetratie. Daarna vond wekelijks geslachtsgemeenschap plaats. [3] Met ‘penetratie’ bedoelt [aangeefster] ‘de penis in de vagina’. [4]
[zus aangeefster] heeft verklaard dat [verdachte] in 2001 bij hen is komen wonen. De band tussen [verdachte] en [aangeefster] leek vriendschappelijk. Ze hadden een klik en dat bouwde op. Ze stoeiden met elkaar, keken een filmpje met elkaar. Hij haalde haar ook op van haar werk bij de KFC. Ze ging een keer de was naar boven brengen en zag haar zusje, [aangeefster] , op zolder in de deuropening zoenen met [verdachte] . Het was een tongzoen. Het zag er uitdagend uit en de monden waren op elkaar. Het zag er niet gedwongen uit. [5]
[moeder aangeefster] (moeder van [aangeefster] ) heeft verklaard dat het contact tussen [aangeefster] en [verdachte] in het begin gewoon was. Op een gegeven moment wilde [verdachte] haar altijd brengen en halen van haar werk. Op een gegeven moment is het contact veranderd. [aangeefster] zei dat [verdachte] haar niet hoefde te brengen of te halen. Soms zaten ze samen op de bank en dan wilde hij een deken pakken en over hen heen doen. Ze vond dat wel vreemd. Ze hield [verdachte] en [aangeefster] ook in de gaten. Soms werd de deur dicht gedaan, maar dat wilde ze niet hebben. Op een gegeven moment ging de moeder van [aangeefster] dingen aan [aangeefster] merken. Ze werd heel stil en kwam haar kamer niet meer uit. Ze vertoonde ander gedrag dan eerder. Ze trok zich terug. [zus aangeefster] heeft [verdachte] en [aangeefster] op een gegeven moment betrapt toen ze aan het zoenen waren. [zus aangeefster] kwam helemaal in paniek naar beneden. Ze schold [verdachte] uit voor van alles en nog wat. [verdachte] en [aangeefster] waren zo geschrokken dat ze allebei het huis uit gingen. [aangeefster] was toen naar de ouders van een vriendin van haar, [getuige] , gegaan. De ouders van [getuige] vertelden aan de moeder van [aangeefster] dat het zoenen lang niet alles was. Ze vertelden dat [verdachte] [aangeefster] seksueel misbruikte en seks met haar had. [aangeefster] wilde op dat moment geen aangifte doen en toen is alleen een melding gemaakt bij de politie. [6]
De politie heeft op 16 januari 2003 een melding ontvangen waar [verdachte] , [aangeefster] en de moeder van [aangeefster] bij betrokken waren. Het ging om een zedenzaak. [7]
[getuige] heeft verklaard dat ze weet dat de ellende tussen [verdachte] en [aangeefster] is begonnen in Spanje. Met ellende bedoelt ze dat er seks was tussen [verdachte] en [aangeefster] . [8]
Verdachte heeft bij de politie gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Op de zitting heeft verdachte het ten laste gelegde ontkend en verklaard dat [aangeefster] hem wilde zoenen op het moment dat [zus aangeefster] hen betrapte.
Betrouwbaarheid verklaring [aangeefster]
De rechtbank is van oordeel dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [aangeefster] en overweegt daartoe het volgende. De rechtbank acht de verklaring van [aangeefster] consistent en voldoende gedetailleerd. [aangeefster] heeft in haar aangifte nagenoeg hetzelfde verteld als in het informatief gesprek zeden. Daarnaast heeft [aangeefster] gedetailleerd verklaard over de eerste keer dat zij en [verdachte] seks hebben gehad. Verder heeft [aangeefster] meer dan 20 jaar geleden verteld aan [getuige] en haar ouders dat sprake was van seks tussen haar en [verdachte] . De rechtbank is verder van oordeel dat er geen indicaties zijn dat [aangeefster] niet de waarheid heeft gesproken. De rechtbank acht daarom de verklaringen van [aangeefster] betrouwbaar.
Steunbewijs
De rechtbank is van oordeel dat is voldaan aan het bewijsminimum. De verklaring van [aangeefster] wordt op belangrijke punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Uit de verklaring van haar zus [zus aangeefster] blijkt immers dat zij zelf heeft gezien dat [aangeefster] en verdachte aan het zoenen waren. De moeder van [aangeefster] heeft verklaard dat zij direct daarna [zus aangeefster] helemaal in paniek zag, dat [zus aangeefster] verdachte uitschold en dat verdachte en [aangeefster] daarna allebei het huis uit gingen. Ook bevestigt zij dat [aangeefster] daarna naar de ouders van haar vriendin [getuige] is gegaan, die vervolgens aan de moeder van [aangeefster] vertelden dat verdachte seks met [aangeefster] had. De verklaring van [aangeefster] dat de ontuchtige relatie met verdachte is begonnen in Spanje wordt bevestigd door de verklaring van [getuige] . Ten slotte is uit de registratiesystemen van de politie gebleken dat inderdaad kort nadat [aangeefster] en verdachte zoenend zijn gezien een melding is gedaan bij de politie van een zedenzaak. Verdachte heeft ook ter zitting bevestigd dat hij in het kader van die melding destijds is gebeld door de politie.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [aangeefster] op belangrijke punten wordt ondersteund door bewijsmiddelen uit andere bronnen en dat daarom sprake is van voldoende steunbewijs. De rechtbank zal dus uitgaan van de juistheid van de door aangeefster geschetste gebeurtenissen. Uit die verklaring van [aangeefster] blijkt dat verdachte in 2001 bij hen is komen wonen en dat verdachte en zij voor het eerst hebben gezoend in de zomervakantie in Spanje. Gelet op de Regeling spreiding zomervakanties 1999-2002 had de regio Midden (waartoe Apeldoorn behoort) zomervakantie van 14 juli tot en met 2 september 2001. Verder blijkt uit haar verklaring dat verdachte voor het eerst seks met [aangeefster] heeft gehad rond het eind van diezelfde zomervakantie en dat dat ongeveer anderhalf jaar heeft voortgeduurd. Naar het oordeel van de rechtbank eindigt de periode op het moment dat op 16 januari 2003 een melding bij de politie is gedaan, omdat die melding is gedaan nadat door [zus aangeefster] is gezien dat verdachte met [aangeefster] aan het zoenen was en verdachte vervolgens uit het huis is vertrokken. De rechtbank gaat dus uit van tijdstippen in de periode 14 juli 2001 tot en met 15 januari 2003.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van het brengen van zijn penis in de mond van [aangeefster] en het brengen van zijn tong in de vagina van [aangeefster] . Hoewel is verklaard dat orale seks heeft plaatsgevonden, is daarover onvoldoende gedetailleerd verklaard om te kunnen vaststellen welke handelingen precies hebben plaatsgevonden. Ook overweegt de rechtbank dat aangeefster niet in juridische zin aan de zorg van verdachte was toevertrouwd. De rechtbank zal verdachte van die onderdelen vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één ofmeer
deretijdstippen in
of omstreeksde periode van
14 juli 2001tot en met
15 januari 2003, te Apeldoorn en
/ofMalgrat de Mar
, althans in Nederland en/of Spanje,
met
een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin en/of een aan zijn zorg,
opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, te weten (zijn, verdachtes, schoonzusje)[aangeefster] , geboren [geboortedatum 2] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , te weten:
- het brengen van zijn penis in de vagina
en/of mondvan die [aangeefster] en
/of
- het brengen van zijn tong in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [aangeefster] en/of
- het (tong)zoenen van die [aangeefster] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
primair:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan haar cliënt geen langdurige gevangenisstraf wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft ontuchtige handelingen gepleegd bij het zusje van zijn toenmalige vriendin. Aangeefster was in die periode 14-15 jaar oud. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meerdere malen seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster. Met het seksueel misbruik heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van aangeefster. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene op haar had en heeft alleen maar oog gehad voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, zonder zich te bekommeren om de schade die hij daarmee bij aangeefster aanrichtte. In het algemeen geldt dat dit soort feiten langdurige negatieve gevolgen kunnen hebben voor de psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling van jeugdige slachtoffers. Uit de ter zitting voorgedragen slachtofferverklaring en uit de toelichting op het verzoek om schadevergoeding blijkt dat dit ook bij aangeefster het geval is geweest. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van 5 september 2023, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor zedenfeiten is veroordeeld. Gelet op de veroordeling van de politierechter van de rechtbank Zutphen op 5 november 2004 is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met het reclasseringsadvies van 16 augustus 2023. Gelet op de proceshouding van verdachte kan de reclassering geen risicofactoren vaststellen. Verdachte heeft zijn leven op orde; hij heeft een baan, een relatie en er zijn geen aanwijzingen voor een pro-criminele houding. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Gezien de ernst van de feiten, de duur van het seksuele misbruik, de impact daarvan op aangeefster en de proceshouding van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is. Gelet op het tijdsverloop en de persoon van de verdachte ziet de rechtbank aanleiding om naast een gevangenisstraf een taakstraf aan verdachte op te leggen. De rechtbank overweegt dat artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is, omdat dit artikel in de bewezenverklaarde periode nog niet was ingevoerd.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden en een taakstraf van 160 uren subsidiair 80 dagen hechtenis passend en geboden.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [aangeefster] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 13.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdediging vrijspraak heeft bepleit, heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering onvoldoende onderbouwd is. De verdediging verzoekt de rechtbank gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid.
Overweging van de rechtbank
Immateriële schade
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt.
Door het tenlastegelegde feit is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast. De normschending door verdachte is zodanig ernstig dat de gevolgen daarvan voor benadeelde kunnen worden aangenomen, zonder nadere bewijslevering. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 10.000,- vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
De grondslag voor het toegewezen smartengeld is het onrechtmatig handelen van verdachte door seksueel misbruik te maken van de benadeelde partij. De benadeelde partij vordert vergoeding van de wettelijke rente over deze immateriële schadevergoeding. De schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is, aldus artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (‘BW’). Op grond van artikel 6:83, aanhef en onder b, BW treedt het verzuim in dit geval in zonder ingebrekestelling. De wettelijke rente over deze schadepost is daarom gaan lopen vanaf het moment dat de benadeelde partij geacht moet worden de schade, het geestelijk letsel, te hebben geleden. De rechtbank gaat ervan uit dat het misbruik heeft plaatsgevonden op meerdere tijdstippen in de periode van 14 juli 2001 tot en met 15 januari 2003 en dat die schade dus op meerdere tijdstippen in die periode is ontstaan of is vergroot. Die tijdstippen zijn echter niet nauwkeurig vast te stellen. De rechtbank is van oordeel dat er niet van kan worden uitgegaan dat het geestelijk letsel zich al bij het eerste misbruik in volle omvang heeft gemanifesteerd, terwijl er ook niet van kan worden uitgegaan dat de schade pas is ontstaan aan het einde van de periode van misbruik. Gelet daarop zal de rechtbank voor wat betreft de ingangsdatum van de wettelijke rente aansluiten bij een moment gelegen rond het midden van de periode waarbinnen het misbruik heeft plaatsgevonden: 15 april 2002.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde
tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
 legt op
een taakstraf van 160 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 80 dagen;
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het primaire tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [aangeefster] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot immateriële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van der Boon (voorzitter), mr. E.H.T. Rademaker en mr. E.S.M. van Bergen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.L. Goedheer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 oktober 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , verbalisant van de politie Eenheid Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ONRBC22414 (Onderzoek Zwaluw), gesloten op 31 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 4-10.
3.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 1.
4.Proces-verbaal van aangifte [aangeefster] , p. 9.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [zus aangeefster] , p. 22-24.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [moeder aangeefster] , p. 12-16.
7.Proces-verbaal van bevindingen (nader onderzoek ‘oude’ melding).
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 18-19.