ECLI:NL:RBGEL:2023:5708

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 22_2801
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing extra toetskans voor examen in beroepsopleiding advocatuur

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 19 oktober 2023, is het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had een aanvraag ingediend voor een extra toetskans voor het examen major bestuursrecht, welke was afgewezen door de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten. Eiser had eerder drie toetskansen benut, maar geen van deze kansen leidde tot een voldoende. De rechtbank beoordeelde of de afwijzing van de aanvraag op basis van de hardheidsclausule van artikel 3.19, zesde lid, van de Verordening op de advocatuur (Voda) terecht was. Eiser voerde aan dat zijn medische klachten en persoonlijke omstandigheden hem belemmerden in het afleggen van de toetsen. De rechtbank oordeelde echter dat de Algemene Raad in redelijkheid had kunnen besluiten om geen extra toetskans te bieden, aangezien eiser niet had aangetoond dat er sprake was van overmacht tijdens de toetsmomenten. De rechtbank concludeerde dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet voldoende waren om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank benadrukte dat de kwaliteit van de advocatuur en de goede rechtsbedeling zwaarder wegen dan de persoonlijke omstandigheden van eiser. De uitspraak bevestigt het restrictieve beleid van de Algemene Raad ten aanzien van de toepassing van de hardheidsclausule.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 oktober 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: mr. B.D.W. Martens),
en

de Algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten, de algemene raad

(gemachtigden: mr. J.H.M. Huizinga en mr. M. Smit).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag van 12 juli 2021 om een extra toetskans voor het examen major bestuursrecht.
1.1.
De algemene raad heeft deze aanvraag met het besluit van 12 augustus 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 april 2022 op het bezwaar van eiser is de algemene raad bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De algemene raad heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 30 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. J.A. Pieters en zijn gemachtigde, en de gemachtigden van de algemene raad.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is op 23 februari 2018 beëdigd en gestart met de beroepsopleiding advocaten. Hij heeft op 15 juni 2018, 15 december 2018 en 16 juni 2021 drie keer het examen major bestuursrecht afgelegd, maar geen voldoende gehaald voor deze examens. Eiser is bekend met medische problematiek. Als gevolg van gebeurtenissen in het verleden heeft hij medische klachten aan zijn rechterarm die bestaan uit chronische stekende zenuwpijn en een functiebeperking aan zijn arm. Deze klachten zijn volgens eiser verergerd als gevolg van een ongeval in 2017 en geven hinder bij het typen maar ook bij de concentratie.
2.1.
In verband met zijn medische problematiek zijn door de examencommissie van de beroepsopleiding advocaten (de examencommissie) aan eiser de volgende bijzondere voorzieningen bij de examens major bestuursrecht toegekend. Bij de toetskans op 15 juni 2018: digitale toets met 15% extra tijd. Bij de toetskans op 15 december 2018: digitale toets met 30% extra tijd. Bij de toetskans op 12 december 2020: in verband met corona, toets op kantoor met ondersteuning van een eigen typiste (in verband met IT-problemen is deze toets ongeldig verklaard). Bij de toetskans op 16 juni 2021: online mondeling.
3. Bij brief van 12 juli 2021 heeft eiser op grond van artikel 3.19, zesde lid, van de Verordening op de advocatuur (Voda) verzocht om een extra toetskans voor het examen major bestuursrecht. Zijn stageperiode is uiteindelijk verlengd tot 23 februari 2024.
4. Dit verzoek is door de algemene raad afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de algemene raad in redelijkheid het verzoek van eiser om een extra toetskans voor het examen major bestuursrecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
6. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waarom is eiser het niet eens met het bestreden besluit?
7. Eiser stelt dat hij onvoldoende op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om een ‘behoud toetskans’ aan te vragen en hiertoe ook niet in staat was.
Eiser voert aan dat hij voor het examen major bestuursrecht geen reële toetskans heeft gehad. De in verband met zijn medische beperking getroffen voorzieningen waren niet toereikend. Ten tijde van de tweede poging voor de derde toetskans speelde ook nog de privésituatie van eiser mee. Het overlijden van de jongste broer van eisers partner in de maand voor het examen in juni 2021, heeft geleid tot een ernstige verslechtering van de psychische problemen van eisers partner. Deze situatie is besproken met het CPO en eiser werd verteld dat dit voor hem de laatste toetsmogelijkheid zou zijn en dat deze daarom op 16 juni 2021 afgelegd diende te worden.
Eiser stelt dat het beleid van de algemene raad met betrekking tot de hardheidsclausule niet eenduidig is.
Verder voert eiser aan dat in de beroepsopleiding nieuwe stijl niet meer met klassieke tentamens wordt getoetst en dat hij een uitvoerige leergang bestuurs(proces)recht heeft doorlopen aan de Radbouduniversiteit Nijmegen en afgesloten met een examen, waarvoor hij met een 8 is geslaagd. Volgens eiser is deze leergang een volwaardig alternatief voor het examen major bestuursrecht.
Tenslotte voert eiser aan dat geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden en dat de gevolgen van het besluit voor hem onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Wat is het standpunt van de algemene raad?
8. De algemene raad stelt zich op het standpunt dat de persoonlijke omstandigheden van eiser niet kunnen leiden tot een geslaagd beroep op de hardheidsclausule van artikel 3.19, zesde lid, van de Voda. Eiser heeft drie toetskansen voor het examenonderdeel major bestuursrecht benut en voor alle toetsen een onvoldoende resultaat behaald. Eiser heeft niet aangetoond dat sprake is geweest van een overmachtssituatie tijdens de drie toetskansen. De medische problematiek van eiser was bij aanvang van de beroepsopleiding advocaten al bekend en was voorzienbaar. Wanneer de getroffen voorzieningen tijdens de toetsmomenten ontoereikend waren, had eiser bij de examencommissie bezwaar moeten maken tegen de toegekende voorzieningen. Ten aanzien van de laatste toetskans tijdens corona en de aangepaste wijze van afname, namelijk een mondeling online, heeft eiser aangegeven dat deze wijze van toetsing prima was.
Ook de psychische situatie van eisers partner betreft geen overmachtssituatie, omdat deze al vele jaren bekend is. Dat het overlijden van haar broer zoveel invloed heeft gehad dat eiser daardoor de toets niet heeft gehaald, is niet gebleken. Er is weliswaar een verslag overgelegd van een psychiatrisch onderzoek, maar hieruit blijkt niet dat de psychiater eiser in de periode van 20 mei 2021 tot en met 16 juni 2021 daadwerkelijk heeft onderzocht.
Eiser was niet verplicht om de toetskans op 16 juni 2021 te benutten. Eiser had daarover contact kunnen opnemen met de UO.
Voor zover sprake zou zijn geweest van overmacht dan geldt dat eiser niet alles heeft gedaan om de effecten van zijn beperkingen/persoonlijke omstandigheden te matigen. Het had op de weg van eiser gelegen om een verzoek ‘behoud toetskans’ in te dienen. Eiser was op de hoogte van deze mogelijkheid en heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet in staat was om een verzoek daartoe in te dienen. Eiser heeft meerdere aanvragen ingediend die zien op voorzieningen tijdens zijn examen en heeft ook altijd doorgewerkt.
De door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat onverkorte toepassing van artikel 3.19, zesde lid, van de Voda een onbillijkheid van overwegende aard betekent. Het algemeen belang van de kwaliteit van de advocatuur en de goede rechtsbedeling weegt zwaarder dan de persoonlijke omstandigheden van eiser.
Heeft de algemene raad de aanvraag van eiser terecht afgewezen?
Juridisch kader
9. Op grond van artikel 3.19, tweede lid, van de Voda, zoals deze gold op 25 april 2022, neemt de stagiaire deel aan de eerste toetsgelegenheid van het onderwijsonderdeel. Als voor de eerste toetskans een onvoldoende resultaat wordt behaald, neemt de stagiaire op grond van artikel 3.19, derde lid, van de Voda deel aan de eerstvolgende toetsgelegenheid (de tweede toetskans) die wordt geboden. Als ook de tweede toetskans onvoldoende is, kan de stagiaire op een hem geschikt moment gebruik maken van de derde toetskans voor het desbetreffende vak. Artikel 3.19, vierde lid, van de Voda beperkt het aantal toetskansen tot drie. Het zesde lid kent een hardheidsclausule die ziet op elk van de drie toetskansen in een examenonderdeel.
9.1.
Met de Beleidsregel onderwijs en toetsen BA (het beleid) geeft de algemene raad uitvoering aan de hem op grond van artikel 9c van de Advocatenwet (Aw) bij of krachtens verordening als bedoeld in artikel 28 van de Aw toekomende bevoegdheden. Met een beroep op de hardheidsclausule kan ter zake van de eerste twee toetskansen een ‘behoud toetskans’ worden gevraagd. Als ook de derde toetskans niet wordt gehaald kan de stagiaire verzoeken om een extra toetskans.
10. De rechtbank stelt vast dat in geschil is of de algemene raad eiser, op grond van de hardheidsclausule van artikel 3.19, zesde lid, van de Voda, een vierde toetskans had moeten bieden voor het examen major bestuursrecht.
11. De algemene raad voert bij de toepassing van de hardheidsclausule een restrictief beleid in verband met de kwaliteit van de advocatuur en daarmee de bevordering van de goede rechtsbedeling. Dit beleid houdt in dat de hardheidsclausule slechts wordt toegepast bij overmacht waardoor geen enkele toetskans met goed gevolg kon worden benut èn alle andere mogelijkheden (behoud toetskans, zelf bepalen derde toetsmoment, alternatieve wijze van toetsing) geen oplossing konden bieden. De stagiaire zal, volgens het beleid, moeten aantonen dat sprake is van overmacht bij iedere toets, causaal verband tussen het van buiten komend onheil en het niet behalen van de toetsen, wat hij heeft gedaan om de effecten van het van buiten komend onheil te verkleinen èn waarom alle andere mogelijkheden in het specifieke geval geen oplossing konden bieden. Door het maken van de toets aanvaardt de stagiaire het risico dat de toets met een onvoldoende resultaat kan worden afgesloten. Dit risico kan niet worden verlegd met een beroep op een extra toets.
11.1.
De Afdeling heeft geoordeeld dat een dergelijk restrictief beleid in relatie tot artikel 3.19, zesde lid, van de Voda niet onredelijk is. [1] Verder overweegt de rechtbank dat het al dan niet toepassing geven aan de hardheidsclausule van artikel 3.19, zesde lid, van de Voda een discretionaire bevoegdheid van de algemene raad is, die terughoudend door de rechter moet worden getoetst. Dat betekent dat de rechtbank moet beoordelen of de algemene raad, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid heeft mogen afzien van toepassing van de hardheidsclausule.
12. De rechtbank is van oordeel dat het beroep van eiser op de hardheidsclausule niet slaagt. Daartoe overweegt zij als volgt.
12.1.
Eiser heeft met de door hem in bezwaar en beroep overgelegde medische informatie (van de revalidatiearts van 15 mei 2019, van de orthopedisch chirurg van 7 oktober 2020, van zijn huisarts van 21 december 2020, van zijn psychiater van 9 juli 2021, van zijn psycholoog/psychotherapeut van 10 oktober 2021 en 4 december 2021) niet onderbouwd dat hij bij de eerste twee toetskansen dermate werd gehinderd door zijn lichamelijke klachten dat hij de toets redelijkerwijs niet kon halen. Ook heeft hij met de overgelegde medische gegevens niet aannemelijk gemaakt dat er bij de derde toetskans sprake was van overmacht.
12.2.
Eiser heeft verder niet aangetoond dat hij er alles aan heeft gedaan om de effecten van zijn beperkingen te verkleinen. Hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij de effecten van zijn medische situatie niet besefte. Eiser heeft weliswaar extra voorzieningen voor de examens aangevraagd en verkregen van de examencommissie, maar hij heeft niet tegen alle besluiten, waarbij deze voorzieningen aan hem werden toegekend, bezwaar gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank was het voor eiser verder mogelijk om nog tijdens de examens een surveillant te waarschuwen dat hij dermate werd gehinderd door zijn klachten dat hij om die reden niet in staat was het examen af te leggen. Gelet op het feit dat hij op 27 maart 2019 een verzoek ‘behoud toetskans’ heeft gedaan voor het examen minor burgerlijk recht, volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij niet van deze mogelijkheid op de hoogte was. Dat hij daar om hem moverende redenen van heeft afgezien, komt, naar het oordeel van de rechtbank, voor zijn risico. Een succesvol verzoek om ‘behoud toetskans’ leidt tot uitstel van de toets.
12.3.
De rechtbank beseft dat het besluit om eiser geen vierde toetskans te bieden voor hem onvermijdelijk grote gevolgen heeft. Deze zijn evenwel inherent aan deelname aan de beroepsopleiding. Het niet behalen van het examen van de beroepsopleiding leidt begrijpelijkerwijs tot schrapping van het tableau. De algemene raad heeft in het beleid voldoende rekening gehouden met de belangen van de deelnemers aan de beroepsopleiding, door voor ieder vak drie toetskansen te bieden. De algemene raad heeft verder, naar het oordeel van de rechtbank, een groot gewicht aan het belang van de kwaliteit van de advocatuur mogen toekennen. Het besluit levert naar het oordeel van de rechtbank geen strijd met het evenredigheidsbeginsel op.
12.4.
De rechtbank overweegt verder dat het feit, dat in de beroepsopleiding nieuwe stijl niet meer met behulp van klassieke tentamens wordt getoetst, evenmin leidt tot het oordeel dat de algemene raad van zijn beleid had moeten afwijken. Dat geldt ook voor de door eiser gevolgde leergang bestuurs(proces)recht. Deze leergang en het daarin gevolgde didactische systeem zijn niet op één lijn te stellen met de beroepsopleiding waaraan hij heeft deelgenomen.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de algemene raad de aanvraag van eiser voor een extra toetskans voor het examen major bestuursrecht heeft mogen afwijzen. Hij krijgt daarom het griffierecht niet terug. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.H.W. Bodt, rechter, in aanwezigheid van mr. H. Peters, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op: 19 oktober 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van 19 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4184, van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3500 en van 16 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3292.