ECLI:NL:RBGEL:2023:5693

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
18 oktober 2023
Zaaknummer
05/881443-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel met berekening op basis van de transactiemethode

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die is veroordeeld voor drugshandel. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte zou vaststellen en hem zou verplichten tot betaling aan de Staat. In eerste instantie werd het voordeel geschat op € 575.273,60, maar tijdens de zitting werd dit bedrag aangepast naar € 221.583,34. De verdediging pleitte voor een matiging van de vordering tot € 7.500,-, waarbij zij aanvoerde dat de verdachte slechts een deel van de opbrengsten had genoten en dat er geen gerealiseerde winst was uit de drugshandel.

De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van de bewijsstukken, waaronder notities van de verdachte en verklaringen van betrokkenen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten uit de productie en verkoop van metamfetamine (ICE) en dat het geschatte voordeel op basis van de transactiemethode moest worden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdediging niet aannemelijk had gemaakt dat de investeringen van de verdachte in mindering moesten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 221.583,34 en de verdachte verplicht tot betaling aan de Staat. Tevens werd de duur van de gijzeling vastgesteld op drie jaren, conform artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering. De beslissing is gegrond op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/881443-19 (ontneming)
Datum uitspraak : 18 oktober 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 in [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat in Arnhem .

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.
De officier van justitie schat het voordeel in de schriftelijke vordering op € 575.273,60.

2.De procedure

Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de vordering ter zitting heeft een schriftelijke ronde plaatsgevonden.
De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 221.583,34.
De verdediging heeft bepleit dat de vordering dient te worden gematigd tot € 7.500,-. Ten aanzien van de verkoop van 23 kg ice (€ 149.500,-) heeft de verdediging aangevoerd dat de opbrengst is verdeeld tussen [naam 1] ( [naam 1] ) en veroordeelde en dat veroordeelde zijn deel (€ 74.750,-) vervolgens heeft uitgegeven aan nieuwe kosten, met uitzondering van € 15.000,- . Door veroordeelde is € 7.500,- in eigen zak gestoken, hetgeen als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden aangemerkt.
Ten aanzien van de aantekeningen op pagina 140072 en op pagina 140118 heeft de verdediging zich primair op het standpunt gesteld dat de notities een voorlopige berekening van de winst (per persoon/per groep) van het drugslab in [plaats 1] betreffen. Er is geen sprake van gerealiseerde winst. Door ruzie tussen de twee andere deelnemende partijen zijn de goederen uit het drugslab door hen opgehaald. Op grond van de EncroChat-berichten kan niet worden geconcludeerd dat er geproduceerd is. De berichten kunnen er ook op duiden dat er opgebouwd moet gaan worden of dat er geproduceerd moet gaan worden.
De verdediging stelt zich subsidiair op het standpunt dat gelet op het reparatoire karakter van de ontneming een investering in mindering moet worden gebracht op het voordeel: je moet herstellen naar de beginsituatie. De € 75.000,-, voortgekomen uit de verkoop van 23 kg ICE, zou daarom als investering in het drugslab in mindering moeten worden gebracht op het voordeel uit het drugslab in [plaats 1] . Het drugslab in [plaats 1] is gebouwd ná de verkoop van de 23 kg ICE.
Door de verdediging is verder nog aangevoerd dat door veroordeelde in totaal € 130.000,- is geïnvesteerd, hetgeen volgens de verdediging in mindering zou moeten worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel.

3.De beoordeling van de vordering

De veroordeling in de hoofdzaak
De rechtbank heeft acht geslagen op het op 16 maart 2022 tegen veroordeelde gewezen vonnis (de hoofdzaak) waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar met aftrek van voorarrest, ter zake van (voor zover relevant):
-
medeplegen vanopzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meerdere malen gepleegd;
enopzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Die bewezenverklaring betrof (voor zover relevant):
- het medeplegen van het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of vervoeren en/of vervaardigen en/of opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine en metamfetamine in de periode 1 juni 2019 t/m 29 juni 2020 in [plaats 2] , [plaats 3] , [plaats 4] , [plaats 5] , [plaats 1] en [plaats 6] ,
meer specifiek het medeplegen van het opzettelijk vervaardigen van metamfetamine in de periode van 5 mei 2020 t/m 29 juni 2020 in [plaats 1] .
De grondslag van de berekening van het wederrechtelijke verkregen voordeel
De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit en die voordeel door dat feit of uit de baten daarvan heeft verkregen. Daarnaast kan aan een veroordeelde ook de verplichting worden opgelegd wederrechtelijk verkregen voordeel te betalen aan de staat uit andere strafbare feiten, waarvan buiten redelijke twijfel vast staat dat een veroordeelde deze feiten heeft begaan.
De rechtbank zal het geschatte voordeel van veroordeelde berekenen op basis van artikel 36e, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht. Het voordeel zal worden berekend over de bewezenverklaarde strafbare feiten (van parketnummer 05/881443-19) en over andere strafbare feiten waarvan de rechtbank van oordeel is dat zonder redelijke twijfel vaststaat dat veroordeelde die strafbare feiten heeft begaan.
Algemene overwegingen:
Ter berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel ten behoeve van de ontnemingsvordering is door de politie op 14 december 2020 een ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel ex artikel 36e, tweede lid Wetboek van Strafrecht’ opgesteld. Het rapport wordt in het kader van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel als uitgangspunt genomen.
Voordeel uit de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Voordeel uit de productie van metamfetamine (ICE) in [plaats 1]
De rechtbank heeft in de hoofdzaak (onder meer) bewezenverklaard dat veroordeelde samen met anderen metamfetamine, ook wel ICE genoemd, heeft geproduceerd in de periode van 5 mei 2020 tot en met 29 juni 2020 in [plaats 1] (het bewezenverklaarde onder 1 van parketnummer 05/881443-19). In een notitieboekje aangetroffen bij veroordeelde staan de kosten voor het produceren van ICE genoteerd. Verder staat een omzet van € 900.000,- genoteerd voor 150 kg ICE ‘x € 6.000,-’. Daarnaast staat genoteerd dat de winst ‘p/p’ € 146.833,34 bedraagt. Ook staat in de notitie een eerdere winst genoemd van € 29.000 met de bijbehorende opbrengst en kosten. Tevens is de opbouw van de kosten behorende bij de omzet van € 900.000,- genoteerd. [2] De politie gaat er op basis van die notitie vanuit dat er een winst van € 146.833,34 per persoon is behaald.
Veroordeelde heeft verklaard dat de notitie ziet op het drugslab in [plaats 1] . [3] Veroordeelde heeft ontkend dat hij voordeel heeft behaald uit het drugslab in [plaats 1] , de notitie zou een voorlopige berekening zijn van de te behalen winst. In zijn verklaring bij de politie van 9 augustus 2022 heeft veroordeelde verklaard dat er geen voordeel is behaald omdat het drugslab door de politie is opgerold. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat er geen voordeel is behaald omdat er ruzie is ontstaan tussen de twee andere deelnemende partijen en dat zij de spullen uit het lab hebben opgehaald.
In het vonnis van de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat er metamfetamine is geproduceerd in het drugslab. Veroordeelde heeft op 29 september 2020 bij de politie verklaard ten aanzien van het drugslab in [plaats 1] :
“Wij hebben B olie geproduceerd. Van die B olie is ice gemaakt. (…) Ik denk dat we 3 of 4 weken productie hebben gedraaid”. [4]
Gelet op deze verklaring en de inhoud van de notitie, vindt de rechtbank de wisselende verklaringen van veroordeelde, die er op neer komen dat er geen voordeel uit het drugslab is behaald, ongeloofwaardig en zal zij deze terzijde schuiven.
De rechtbank concludeert dat veroordeelde uit de baten van het bewezenverklaarde strafbare feit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft behaald uit het drugslab in [plaats 1] op
€ 146.833,34.
Voordeel uit andere dan de tenlastegelegde feiten
Op basis van artikel 36e, lid 2 van het Wetboek van Strafrecht kan wederrechtelijk verkregen voordeel uit andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan worden ontnomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is er sprake van ‘voldoende aanwijzingen’ als buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de veroordeelde die andere strafbare feiten heeft gepleegd.
Voordeel uit de verkoop van 23 kg ICE
De rechtbank heeft in de hoofdzaak (onder meer) bewezenverklaard dat veroordeelde samen met anderen metamfetamine, ook wel ICE genoemd, heeft geproduceerd in de periode van 1 juni 2019 tot en met 29 juni 2020. In een notitieboekje aangetroffen bij veroordeelde staat genoteerd dat er 23 kg ICE is verkocht op 10, 15, 22, 24 en 30 april en 2 mei (p. 140086) waarbij een jaartal niet genoemd is. De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, niet vaststellen dat de 23 kg is geproduceerd in de periode en/of in een van de drugslabs die valt onder het bewezenverklaarde feit 1 van parketnummer 05/881443-19.
De rechtbank is van oordeel dat buiten redelijke twijfel staat dat de veroordeelde een ander strafbaar feit heeft begaan en hij daarmee voordeel heeft behaald. Dit blijkt uit de volgende bewijsmiddelen:
In eerder genoemd notitieboekje staat genoteerd dat de verkoop van 23 kg ICE € 149.500,- heeft opgeleverd. Uit de notitie kan worden afgeleid dat die 23 kg van [naam 1] en [naam 2] (veroordeelde) waren. [5] Veroordeelde heeft bevestigd dat de verkoop van de 23 kg ICE hem € 74.750,- heeft opgeleverd. [6]
De rechtbank stelt gelet op het voorgaande buiten redelijke twijfel vast dat veroordeelde samen met een ander 23 kg ICE heeft verkocht en dat zij daar voordeel uit hebben genoten. De rechtbank schat het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde heeft behaald uit de verkoop van 23 kg ICE op (€ 149.500,- / 2 personen =)
€ 74.750,-.
Overige (andere) strafbare feiten
Van de overige (andere) strafbare feiten die de politie heeft meegenomen in haar berekening is de rechtbank van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat veroordeelde die feiten heeft begaan. De rechtbank zal die andere strafbare feiten daarom niet verder bespreken.
Investering
Door de verdediging is bepleit dat er door veroordeelde in totaal € 130.000,- is geïnvesteerd en dat dit bedrag dan wel het bedrag uit de verkoop van de 23 kg ICE -waarvan veroordeelde ter terechtzitting heeft verklaard dat hij dit heeft besteed aan nieuwe kosten (herinvesteren)- in mindering moet worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ook heeft de verdediging bepleit dat het bedrag van € 74.750.- weer aan kosten is uitgegeven.
De rechtbank merkt ten aanzien van het bedrag van € 130.000,- op dat het niet aannemelijk is geworden dat dit geld afkomstig is uit legale middelen. De rechtbank merkt ten aanzien van het bedrag van € 74.750,-, dat volgens veroordeelde door hem is geherinvesteerd, op, dat dit niet maakt dat dit bedrag door de herinvestering niet (meer) genoten voordeel uit een strafbaar feit is. De rechtbank ziet op basis van hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om rekening te houden met de volgens veroordeelde gedane investeringskosten.
Tussenconclusie
De rechtbank schat het totale voordeel uit de bewezenverklaarde strafbare feiten dat veroordeelde daadwerkelijk heeft behaald op (€ 74.750 + € 146.833,34 = )
€ 221.583,34.
Betalingsverplichting
Draagkracht
De verdediging heeft geen draagkrachtverweer gevoerd.
De rechtbank ziet ook geen andere redenen om de betalingsverplichting op een lager bedrag vast te stellen dan het hiervoor vastgestelde geschatte voordeel.
Eindconclusie
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat het geschatte wederrechtelijk voordeel van veroordeelde dient te worden vastgesteld op een bedrag van
€ 221.583,34en de rechtbank zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De rechtbank bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op
3 jaren.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
  • stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
  • legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
  • bepaalt de duur van de
Aldus gegeven door mr. H.P.M. Kester (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. P. Verkroost, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.P. van der Meulen, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 oktober 2023.
mr. M.A. van Leeuwen is buiten staat om mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Team Opsporing (ON), opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnaam ONRAA19110 Simca, BVH-nummer 2019208152, gesloten op 23 december 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Notitie, p. 140072, bijlage bij het ‘Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht van 14 december 2020’.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 9 augustus 2022 (niet doorgenummerd).
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 29 september 2020 (V03.02), p. 060448.
5.Notitie, p. 140086, bijlage bij het ‘Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e 2e lid Wetboek van Strafrecht van 14 december 2020’.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 9 augustus 2022 (niet doorgenummerd).