ECLI:NL:RBGEL:2023:5648

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
425574
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Waardeloosverklaring hypothecaire inschrijving in kort geding met betrekking tot ontbonden vennootschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen ABM UGCHELEN B.V. en de ontbonden en vereffende vennootschap. ABM vorderde de verklaring dat de hypothecaire inschrijving ten behoeve van de gedaagde vennootschap waardeloos was, omdat deze vennootschap op 25 november 2021 was ontbonden en geen baten meer bezat. De rechtbank oordeelde dat ABM niet-ontvankelijk was in haar vorderingen tegen de gedaagde vennootschap, omdat deze niet meer bestond. Echter, ABM werd wel aangemerkt als onmiddellijk belanghebbende in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW, wat haar een zelfstandig belang gaf om de hypothecaire inschrijving waardeloos te laten verklaren. De rechtbank verklaarde de hypothecaire inschrijving waardeloos, maar wees de vordering van ABM om het vonnis direct bij uitspraak in kracht van gewijsde te verklaren af. De rechtbank benadrukte dat berusting in een vonnis pas kan plaatsvinden nadat het vonnis is gewezen, en dat de verklaring van de voormalig bestuursleden van de gedaagde vennootschap onvoldoende was om van berusting te spreken. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer / rolnummer: C/05/425574 / KG ZA 23-352
Vonnis in kort geding van 11 oktober 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ABM UGCHELEN B.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eisende partij,
hierna te noemen: ABM,
advocaat: mr. C. Snelders-van de Kamp te Arnhem,
tegen
de ontbonden en vereffende besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
laatstelijk statutair gevestigd te [plaats] en kantoorhoudende te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 9, waarvan productie 7 ontbreekt,
- de akte met aanvullende producties 7 en 10,
- de mondelinge behandeling gehouden op 11 oktober 2023.

2.De feiten

2.1.
ABM is een financiële holding. De aandelen in ABM worden gehouden door Ugchelse Beheermaatschappij B.V. (hierna: de beheermaatschappij). De beheermaatschappij kent op haar beurt zeven aandeelhouders. Deze zeven aandeelhouders hebben hun aandelen in 2020 bij de verdeling van een nalatenschap verkregen.
2.2.
ABM is rechthebbende op de eigendom van het onroerend goed gelegen aan de Van Golsteinlaan 20 te Ugchelen, onder de kadastrale aanduidingen 4679, 4680, 4291, 4414, 4678 en 4681 (hierna: het onroerend goed).
2.3.
Op 6 februari 1998 is ten behoeve van [gedaagde] een hypotheekrecht gevestigd (hierna: de hypothecaire inschrijving) op het onroerend goed.
2.4.
[gedaagde] is op 25 november 2021 ontbonden, vereffend en per 19 januari 2022 uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De hypothecaire inschrijving is toen echter niet doorgehaald.
2.5.
Op 14 september 2023 hebben de zeven aandeelhouders – na een lange periode van onderhandeling over de bedrijfsopvolging, ontvlechting en de verdeling van verschillende vermogensbestanddelen – een voorstel tot zuivere splitsing van de beheermaatschappij gedeponeerd bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel. In het voorstel is opgenomen dat door de splitsing zeven nieuwe vennootschappen zullen ontstaan. De vennootschappen zullen elk een specifiek deel van het vermogen van de beheermaatschappij verkrijgen. Zij hebben daartoe onlangs een financierings- en rentevoorstel van de Rabobank gekregen (hierna: de offerte), die geldig is tot en met 26 oktober 2023. De offerte geldt slechts indien de Rabobank een eerste hypotheekrecht als zekerheid verkrijgt. De notaris, die is benaderd voor de notariële handelingen ten behoeve van de splitsing, heeft in het Kadaster de hypothecaire inschrijving geconstateerd. Nu [gedaagde] in 2021 reeds is ontbonden, is het op dit moment niet meer mogelijk om [gedaagde] een verklaring van waardeloosheid van hypotheekrecht te vragen.
2.6.
Vervolgens is door ABM het onderhavige kort geding gestart.

3.De vordering

3.1.
ABM vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding:
1. verklaart dat de hypothecaire inschrijving ten behoeve van [gedaagde] op het onroerend goed aan de [kad.gegevens] , waardeloos is in de zin van artikel 3:29 BW,
2. verklaart dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is,
3. verklaart dat dit vonnis direct bij uitspraak in kracht van gewijsde gaat.

4.De beoordeling

4.1.
Artikel 3:274 lid 1 BW bepaalt dat wanneer een hypotheek is tenietgegaan, de schuldeiser verplicht is om aan de rechthebbende op het bezwaarde goed, bij authentieke akte, een verklaring af te geven dat de hypotheek is vervallen. In lid 3 van dit artikel is bepaald dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven, artikel 3:29 BW van overeenkomstige toepassing is. Artikel 3:29 lid 1 BW bepaalt dat wanneer de vereiste verklaring niet wordt afgegeven, de rechtbank de inschrijving waardeloos verklaart op vordering van de onmiddellijk belanghebbende.
4.2.
[gedaagde] is op 25 november 2021 ontbonden. Uit de registratie bij de Kamer van Koophandel volgt dat zij met ingang van die datum geen baten meer bezat. Op grond van het bepaalde in artikel 2:19 lid 4 BW is de vennootschap daarmee ook direct opgehouden te bestaan. Dit heeft tot gevolg dat ABM in deze procedure een vennootschap heeft gedagvaard die niet meer bestaat. Dat is niet mogelijk, omdat een
rechtspersoon die niet meer bestaat ook geen partij kan zijn in een procedure. ABM zal daarom, voor zover haar vordering is gericht tegen [gedaagde] , niet-ontvankelijk worden verklaard.
4.3.
ABM is echter wel aan te merken als onmiddellijk belanghebbenden in de zin van artikel 3:29 lid 1 BW. Uit dien hoofde heeft zij een zelfstandig belang om de inschrijving van het hypotheekrecht waardeloos te (laten) verklaren als degene die de verklaring had behoren af te geven dat niet doet dan wel niet kan doen. Van belang daarbij is dat ABM een verklaring heeft overgelegd van het voormalig bestuur (bestaande uit drie gezamenlijk bevoegde bestuurders) van [gedaagde] waarin zij verklaren geen bezwaren te hebben tegen de toewijzing van de vorderingen van ABM, nu er geen vordering meer bestaat waarvoor het recht van hypotheek als zekerheid is gevestigd. Voorts hebben zij verklaard dat zij medewerking zullen verlenen aan het doorhalen van de hypothecaire inschrijving en dat zij bij toewijzing van de vorderingen ook geen rechtsmiddelen zullen instellen. De voormalig bestuurder en bewaarder van boeken en bescheiden, de heer [betrokkene 1] , heeft het voorgaande (ook ten aanzien van zijn medebestuurders) tijdens de mondelinge behandeling desgevraagd bevestigd.
4.4.
Op basis van het voorgaande, alsook de registratie bij de Kamer van Koophandel, is voldoende aannemelijk dat het hypotheekrecht van [gedaagde] is tenietgegaan en dat de inschrijving daarvan dus waardeloos is. De voorzieningenrechter zal de inschrijving dan ook waardeloos verklaren.
4.5.
Artikel 3:29 lid 4 BW bepaalt dat de verklaring van waardeloosheid die dit vonnis bevat, niet eerder wordt ingeschreven dan nadat dit vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Daarvan is pas sprake als geen gewoon rechtsmiddel meer tegen dit vonnis openstaat. De vordering van ABM om te verklaren dat dit vonnis direct bij uitspraak in kracht van gewijsde gaat, zal aldus worden afgewezen.
4.6.
Ten aanzien van de verklaring van de drie voormalig bestuursleden van [gedaagde] oordeelt de voorzieningenrechter als volgt. Weliswaar is het op grond van artikel 334 Rv mogelijk af te zien van een recht op hoger beroep en te berusten in een vonnis, maar het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat berusting pas kan plaatsvinden nadat het vonnis is gewezen. Gelet op het voorgaande is de verklaring onvoldoende om van berusting in de zin van artikel 334 Rv te spreken.
4.7.
Ten overvloede voegt de voorzieningenrechter aan het voorgaande toe dat de drie gezamenlijke (voormalig) bestuurders van [gedaagde] na het wijzen van dit vonnis richting de notaris (ondubbelzinnig) kunnen verklaren dat zij zich bij het vonnis neerleggen dan wel daarin berusten als bedoeld in artikel 334 Rv. Het vonnis kan als gevolg daarvan alsnog in kracht van gewijsde gaan voordat de hoger beroepstermijn is verstreken, waardoor de bewaarder over kan gaan tot inschrijving van het vonnis en gemachtigd wordt tot doorhaling van de hypothecaire inschrijving zoals volgt uit artikel 3:29 lid 4 BW.
4.8.
Er is geen proceskostenveroordeling gevorderd. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om ambtshalve een proceskostenveroordeling uit te spreken en laat deze dan ook achterwege.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart ABM niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens [gedaagde] ,
5.2.
verklaart de hypothecaire inschrijving ten behoeve van [gedaagde] op het onroerend goed aan de [kad.gegevens] , waardeloos in de zin van artikel 3:29 BW,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.
1780