ECLI:NL:RBGEL:2023:5613

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
C/05/388171 / HA ZA 21-257
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing incidentele vordering tot inzage in documenten en systemen in het kader van franchiseovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een incident dat voortvloeit uit een eerder vonnis van 22 februari 2023. De eisers in het incident, bestaande uit de stichting Driestroom en de besloten vennootschap Ondernemersgroep De Driestroom B.V., vorderden inzage in bepaalde documenten en systemen van Driestroom c.s. op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank had eerder al een vordering tot inzage afgewezen, omdat de gevraagde toegang te breed en ongeclausuleerd was. In het huidige incident werd opnieuw een verzoek gedaan om toegang tot de zorginformatiesystemen Mextra en ONS, evenals inzage in individuele behandelplannen, zorgplannen, plaatsingsadviezen en evaluaties van zorgplannen voor vier bij naam genoemde cliënten over een specifieke periode. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende hadden aangetoond hoe de gevraagde documenten konden bijdragen aan het te leveren tegenbewijs in de hoofdzaak. De rechtbank wees de vorderingen af en veroordeelde de eisers in de proceskosten. De hoofdzaak zal worden voortgezet met getuigenverhoren op 31 oktober en 1 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/388171 / HA ZA 21-257 / 167 / 560
Vonnis in incident van 11 oktober 2023
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING DRIESTROOM
gevestigd in de gemeente Overbetuwe
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ONDERNEMERSGROEP DE DRIESTROOM B.V.
gevestigd in de gemeente Overbetuwe
eiseressen in conventie
verweersters in reconventie
gedaagden in het incident
advocaat: mr. L.A.P. Arends, J.P.J.M. Naus en R.E. Tak te Nijmegen
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser inc. sub 1]
gevestigd in de [vestigingsplaats]
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser inc. sub 2]
gevestigd in de [vestigingsplaats]
3.
[eiser inc. sub 3]
wonende te [woonplaats]
4.
[eiser inc. sub 4]
wonende te [woonplaats]
gedaagden in conventie
eisers in reconventie
eisers in het incident
advocaat: mr. P.A. Visser te Rotterdam
Eisers in het incident worden gezamenlijk [eisers in het incident] genoemd en afzonderlijk [eiser inc. sub 1] , [eiser inc. sub 2] , [eiser inc. sub 3] en de [eiser inc. sub 4] .
Gedaagden in het incident worden gezamenlijk Driestroom c.s. genoemd en afzonderlijk Driestroom en ODD.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 februari 2023,
- de akte bewijsmiddelen van 5 april 2023,
- de brief van 8 juni 2023 waarin de griffie aan de advocaten heeft bericht dat het getuigenverhoor is bepaald op 31 oktober en 1 november 2023,
- de incidentele conclusie ex art. 843a Rv van 28 juni 2023,
- de conclusie van antwoord in het incident ex art. 843a Rv van 12 juli 2023.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De beoordeling

De hoofdzaak
2.1.
Op 22 februari 2023 heeft de rechtbank een tussenvonnis gewezen in de onderhavige zaak tussen Driestroom c.s. als eiseressen en [eisers in het incident] als gedaagden en in de met die zaak gevoegde zaak tussen [de gemeente] als eiseres en de partijen in de onderhavige zaak als gedaagden. [1]
2.2.
In dat tussenvonnis heeft de rechtbank overwogen dat er voldoende aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat [eiser inc. sub 1] daadwerkelijk is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst met Driestroom, in die zin dat de rechtbank voorshands bewezen acht dat [eiser inc. sub 1] niet daadwerkelijk alle zorg heeft verleend die is vereist onder de productcodes 38410, 43A55 en ‘Gezinshuis plus’. Naar het oordeel van de rechtbank hebben Driestroom c.s. daarvoor voldoende overtuigende aanwijzingen verschaft. De rechtbank heeft [eisers in het incident] toegelaten om tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen stelling van Driestroom c.s. dat [eiser inc. sub 1] is tekortgeschoten in haar verplichtingen uit de franchiseovereenkomst met Driestroom, in die zin dat [eiser inc. sub 1] in de jaren 2015 tot en met 2020 niet alle onder de genoemde productcodes vereiste zorg ook daadwerkelijk heeft verleend. [2]
2.3.
Vervolgens hebben [eisers in het incident] bij akte de namen opgegeven van getuigen die zij zouden willen laten horen en heeft de rechtbank zittingen bepaald voor het horen van deze getuigen.
De vordering en het verweer in het incident
2.4.
Daarop hebben [eisers in het incident] het onderhavige incident opgeworpen. Zij vorderen in het incident met een beroep op art. 843a Rv dat de rechtbank Driestroom c.s. veroordeelt om aan hen toegang te verschaffen tot de volgende systemen met de volgende bescheiden, met de beperking dat het gaat om een tijdsindicatie tussen 1 juli 2015 tot en met 25 februari 2021, dat is de periode waarin vier bij naam genoemde cliënten bij [eisers in het incident] verbleven:
  • Mextra,
  • ONS,
  • plaatsingsadviezen,
  • individuele behandelplannen (IBP’s),
  • zorgplannen,
  • evaluaties van zorgplannen.
[eisers in het incident] vorderen dat de rechtbank Driestroom c.s. veroordeelt deze toegang aan hen te verschaffen uiterlijk 48 uur na betekening van het te wijzen vonnis, op straffe van dwangsommen, en dat zij hen veroordeelt in de proceskosten van het incident.
2.5.
[eisers in het incident] lichten deze vordering als volgt toe. Zij hebben eerder in de procedure inzage in bescheiden gevorderd op basis van art. 843a Rv. De rechtbank heeft die vordering afgewezen. [3] Inmiddels hebben zich echter nieuwe feiten en omstandigheden voorgedaan doordat partijen in de procedure stukken hebben ingebracht en de rechtbank een tussenvonnis heeft gewezen waarin zij aan [eisers in het incident] een tegenbewijsopdracht heeft gegeven. [4] Om het tegenbewijs te kunnen leveren, menen [eisers in het incident] toegang te moeten hebben tot bestanden dan wel systemen van Driestroom. Volgens hen is de meest essentiële vraag of de zorg die Driestroom bij gemeenten in rekening heeft gebracht, daadwerkelijk is verleend. Of dat zo is, zou kunnen blijken uit de administratie van de verleende zorg, waarin rapportages, zorgplannen en evaluaties zijn opgenomen. Deze administratie werd niet decentraal uitgevoerd door de gezinshuizen maar centraal door Driestroom, in het bijzonder in de elektronische cliëntdossiers die tot medio 2020 werden bijgehouden in het zorginformatiesysteem Mextra en sindsdien in het zorginformatiesysteem ONS. Van deze stukken werden doorgaans geen lokale kopieën bewaard omdat deze vertrouwelijk dan wel persoonsgevoelig zijn. [eisers in het incident] waren op grond van het franchisehandboek gehouden om gebruik te maken van Mextra en dus ook van ONS. Volgens [eisers in het incident] zijn de bescheiden waarin zij inzage vorderen voldoende bepaald. De rechtsbetrekking waar deze bescheiden op zien, is volgens hen de franchiseovereenkomst. Zij menen een rechtmatig belang te hebben bij inzage in de bescheiden omdat zij daarmee het opgedragen tegenbewijs kunnen leveren.
2.6.
Driestroom c.s. menen dat zij niet gehouden zijn om aan [eisers in het incident] toegang te verlenen tot de systemen en inzage te verstrekken in documenten of bestanden. Volgens hen is het onderhavige incident een herhaling van zetten. [eisers in het incident] hebben geen nieuwe argumenten aangevoerd op grond waarvan de rechtbank nu anders zou moeten oordelen dan zij heeft gedaan in het eerdere incident. Een ander oordeel wordt volgens hen niet gerechtvaardigd doordat [eisers in het incident] thans een tegenbewijsopdracht hebben gekregen. Daar komt volgens Driestroom c.s. bij dat [eisers in het incident] een eigen administratie hadden kunnen voeren. Door dat niet te doen, hebben zij zich zelf in de positie gebracht dat zij niet beschikken over de gegevens waarin zij inzage verlangen. Driestroom c.s. wijzen er verder op dat de rechtbank in het vonnis van 22 februari 2023 heeft geoordeeld dat zij voldoende overtuigende, in het vonnis aangeduide aanwijzingen had voor het oordeel dat [eisers in het incident] zijn tekortgeschoten in de nakoming van de franchiseovereenkomst en dat niet alle onder de productcodes vereiste zorg is verleend. Volgens Driestroom c.s. maken [eisers in het incident] niet voldoende duidelijk hoe de documenten waarin zij inzage verlangen zich verhouden tot die aanwijzingen. Daarom hebben [eisers in het incident] volgens hen geen rechtmatig belang bij inzage. Driestroom c.s. menen verder dat de stukken waarin [eisers in het incident] inzage vorderen niet voldoende bepaald zijn. De zorginformatiesystemen zijn geen gegevensdragers die vallen binnen de reikwijdte van art. 843a Rv en [eisers in het incident] maken niet voldoende duidelijk welke gegevens in die systemen zij precies willen inzien. Driestroom c.s. wijzen erop dat de rechtbank dat al heeft geoordeeld in het vonnis van 18 augustus 2021. Driestroom c.s. voorzien voorts praktische problemen als zij [eisers in het incident] toegang tot haar systemen zouden moeten geven, omdat daar ook gegevens in te vinden zijn die hen niet aangaan en het niet eenvoudig is om die gegevens voor hen af te schermen. Driestroom c.s. erkennen voorts dat er tussen partijen een franchiseovereenkomst bestond, maar dat wil volgens hen niet zeggen dat de documenten waarin [eisers in het incident] inzage wensen, betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij zij partij zijn. Voor het geval de rechtbank over het voorgaande anders mocht oordelen, stellen Driestroom c.s. dat zij de gegevens waarin [eisers in het incident] inzage wensen geheim moeten houden omdat ze gaan over de gezondheid van de cliënten.
De beoordeling in het incident (art. 843a Rv)
2.7.
[eisers in het incident] hebben reeds eerder in deze procedure een incident opgeworpen tot afgifte althans inzage op grond van art. 843a Rv, namelijk bij incidentele conclusie van 30 juni 2021. In dat incident hebben [eisers in het incident] onder meer de veroordeling van Driestroom c.s. gevorderd om aan hen ‘de toegang tot de volgende bescheiden te verstrekken en te blijven verstrekken voor de duur van de procedure, te weten:
  • Mextra,
  • ONS,
  • plaatsingsadviezen,
  • individuele behandelplannen (IBP’s),
  • zorgplannen,
  • evaluaties van zorgplannen
(...)’.
De rechtbank heeft deze categorieën in het vonnis van 18 augustus 2021 voorzien van de letters a tot en met f en de hier niet genoemde categorieën van de letters g tot en met m.
2.8.
De rechtbank heeft deze vordering afgewezen. Daartoe heeft zij overwogen: [5]
De gevorderde toegang tot de informatiesystemen Mextra, ONS en Triasweb is te breed en ongeclausuleerd opgezet en ziet daardoor niet op bepaalde bescheiden als bedoeld in artikel 843 a lid 1 Rv. [eisers in het incident] heeft niet toegelicht waarom zij toegang nodig heeft tot die systemen en waarom niet volstaan kan worden met het overleggen van een afschrift van bepaalde benoemde bescheiden die in deze systemen zijn opgeslagen, zoals specifieke informatie over bij naam genoemde cliënten. Daarnaast zou [eisers in het incident] met toegang tot deze systemen ook toegang krijgen tot informatie over cliënten die niet in [naam gezinshuis] hebben verbleven of tot informatie van cliënten die in [naam gezinshuis] hebben verbleven die betrekking heeft op de periode nadat zij [naam gezinshuis] hebben verlaten, waarvan niet valt in te zien dat [eisers in het incident] die informatie nodig heeft om zich in deze procedure adequaat te kunnen verweren. Gelet op de geheimhoudingsplicht van Driestroom c.s., is het bovendien zeer onwenselijk dat [eisers in het incident] informatie over alle cliënten van Driestroom c.s. kan inzien. (...) Voor de onder c tot en met k gevorderde bescheiden heeft zij ook niet gespecificeerd van welke cliënten zij deze stukken nodig heeft om zich te verweren tegen de vorderingen van Driestroom c.s., zodat ook op dat punt niet kan worden getoetst welke stukken nodig zijn voor de onderbouwing van haar verweren. Verder is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk hoe [eisers in het incident] de informatie uit de systemen en de onder c tot en met k benoemde bescheiden, voor zover deze betrekking heeft of hebben op cliënten van Driestroom c.s. die in [naam gezinshuis] hebben verbleven, wil gebruiken om de conclusies uit het onderzoeksrapport, dat aan de vorderingen van Driestroom c.s. ten grondslag ligt, te weerleggen. Bij dit alles geldt bovendien dat Driestroom c.s. aanvoert dat zij uit hoofde van haar geheimhoudingsplicht de onder I gevorderde informatie geheim dient te houden. [eisers in het incident] is op dit verweer in het geheel niet ingegaan, terwijl dat wel van haar mocht worden verwacht, omdat te voorzien was dat Driestroom c.s. daar gelet op de aard van de gevorderde bescheiden een beroep op zou doen en Driestroom c.s. in haar brief van 28 mei 2020 aan [eisers in het incident] reeds erop heeft gewezen dat haar geheimhoudingsplicht in de weg staat aan het verstrekken van de verzochte gegevens. De vordering onder I zal daarom worden afgewezen.
2.9.
De rechtbank overweegt over de onderhavige tweede vordering tot inzage als volgt. [eisers in het incident] vorderen met betrekking tot vier bij naam genoemde cliënten en over een bepaalde periode ten eerste toegang tot alle stukken in de zorginformatiesystemen Mextra en ONS en ten tweede inzage in bepaalde documenten. Die bepaalde documenten zijn individuele behandelplannen en zorgplannen, die volgens [eisers in het incident] zijn te vinden in de zorginformatiesystemen, en verder plaatsingsadviezen en evaluaties van zorgplannen. [6]
2.10.
De rechtbank zal Driestroom c.s. niet veroordelen om [eisers in het incident] toegang te verlenen tot alle stukken in de zorginformatiesystemen. Dit deel van de vordering is ook in de huidige vorm nog altijd te breed opgezet. Weliswaar is de vordering thans beperkt tot alle stukken met betrekking tot vier bij naam genoemde cliënten en over een bepaalde periode, maar [eisers in het incident] maken nog altijd niet duidelijk op welke documenten in de administratie zij het oog hebben en op welke wijze zij met deze niet nader genoemde documenten de geleverde kwaliteit van zorg zouden kunnen aantonen. Meer in het bijzonder wordt niet duidelijk hoe deze documenten kunnen bijdragen aan het te leveren tegenbewijs, gegeven de voldoende overtuigende aanwijzingen die de rechtbank hebben gebracht tot haar voorlopige oordeel in het vonnis van 22 februari 2023, zoals in dat vonnis gemotiveerd.
2.11.
De rechtbank zal Driestroom c.s. ook niet veroordelen om aan [eisers in het incident] inzage te verstrekken in individuele behandelplannen, zorgplannen, plaatsingsadviezen en evaluaties van zorgplannen, al dan niet te vinden in de zorginformatiesystemen. Het had op de weg van [eisers in het incident] gelegen om toe te lichten hoe uit plannen en evaluaties van plannen kan worden afgeleid welke zorg zij daadwerkelijk hebben verleend en dus hoe inzage in deze plannen en evaluaties kan bijdragen aan het te leveren tegenbewijs. Dat hebben zij niet gedaan. Ook blijft onduidelijk hoe inzage in plaatsingsadviezen daaraan kan bijdragen. Als uit die plaatsingsadviezen zou kunnen worden afgeleid dat Driestroom c.s. op de hoogte waren van de omvang van het gezinshuis, zoals [eisers in het incident] stellen, [7] dan wil dat niet zeggen dat [eisers in het incident] de zorg heeft verleend die zij had moeten verlenen, in relatie tot hetgeen zij heeft gedeclareerd.
2.12.
Hier komt bij dat de rechtbank in het vonnis van 18 augustus 2021 heeft meegewogen dat Driestroom c.s. een beroep hebben gedaan op hun geheimhoudingsplicht en dat [eisers in het incident] daarop niet zijn ingegaan. In hun incidentele conclusie van 28 juni 2023 zijn [eisers in het incident] weer niet op dat beroep op de geheimhoudingsplicht ingegaan. Dat is een reden te meer om in dit tweede incident niet anders te oordelen dan in het eerste.
2.13.
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank Driestroom c.s. niet veroordelen om [eisers in het incident] toegang te verlenen tot systemen of inzage te geven in documenten zoals door [eisers in het incident] gevorderd.
De beoordeling in het incident (art. 21 en 22 Rv)
2.14.
Voor het geval dat de rechtbank de incidentele vordering van [eisers in het incident] op de grondslag van art. 843a Rv zal afwijzen, vorderen [eisers in het incident] subsidiair dat de rechtbank Driestroom c.s. beveelt de stukken over te leggen zoals genoemd in randnummer 7 en 13. [8] Volgens [eisers in het incident] schenden Driestroom c.s. hun substantiëringsplicht door die stukken niet over te leggen. Zij beroepen zich op de artikelen 21 en 22 Rv. [9] Deze subsidiaire vordering komt nu aan de orde omdat de rechtbank de primaire vordering zal afwijzen.
2.15.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de gegevens waarin [eisers in het incident] inzage wensen voor de beslechting van het geschil in de huidige stand van de procedure niet van belang. Dat volgt uit de hiervoor gegeven beoordeling van de vordering op grond van art. 843a Rv. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om gebruik te maken van haar bevoegdheid om Driestroom c.s. te bevelen bepaalde bescheiden in het geding te brengen.
Proceskosten
2.16.
De vordering in het incident zal worden afgewezen. [eisers in het incident] zullen als de in het ongelijk te stellen partijen worden veroordeeld in de proceskosten te vermeerderen met rente als gevorderd.
Vervolg in de hoofdzaak
2.17.
De hoofdzaak zal worden voortgezet door het horen van getuigen op 31 oktober en 1 november 2023, zoals bericht in de brief van de griffie van 8 juni 2023.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt [eisers in het incident] in de proceskosten, tot aan dit vonnis aan de zijde van Driestroom c.s. begroot op € 598,00 aan salaris voor de advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na heden,
3.3.
verklaart de veroordeling in de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
verstaat dat op 31 oktober en 1 november 2023 getuigen zullen worden gehoord, zoals bericht in de brief van de griffie van 8 juni 2023,
3.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, mr. D.T. Boks en mr. G.C.G. Metz en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2023.

Voetnoten

1.nummer van de gevoegde zaak: C/05/398486 / HA ZA 22-15
2.vonnis van 22 februari 2023, rov. 5.56 en 6.2
3.vonnis van 18 augustus 2021
4.vonnis van 22 februari 2023
5.vonnis van 18 augustus 2021, rov. 2.7
6.Zie het petitum gelezen in samenhang met de incidentele conclusie van 28 juni 2023 onder 12
7.incidentele conclusie onder 12
8.In randnummers 7 en 13 van de incidentele conclusie van 28 juni 2023 worden geen stukken genoemd (in die randnummers van de incidentele conclusie van 30 juni 2021 wel). De rechtbank neemt aan dat [eisers in het incident] hebben willen verwijzen naar randnummer 12 van de conclusie van 28 juni 2023.
9.incidentele conclusie onder 32 – 35