ECLI:NL:RBGEL:2023:5601

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
05.009953.21
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een strafzaak inzake de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 11 oktober 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat door de officier was geschat op € 459.584,40, gebaseerd op de productie van 129.650 pillen. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat de verdachte geen voordeel had van de pillenproductie en dat het aantal geproduceerde pillen veel lager was dan door de officier van justitie werd gesteld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verdachte wel degelijk wederrechtelijk voordeel heeft genoten, maar niet uit de verkoop van de pillen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte voordeel heeft genoten door het beschikbaar stellen van haar schuur voor de productie van MDMA en/of amfetamine. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 4.354,84, gebaseerd op huurbetalingen die de verdachte zou hebben ontvangen voor het gebruik van haar schuur.

De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft de verdachte de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van het geschatte bedrag. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 87 dagen, zoals bepaald in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer : 05/009953-21
Datum uitspraak : 11 oktober 2023
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] .
Raadsvrouw: mr. A.P.M.A. Laeyendecker, advocaat in Oss.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 479.705,00.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op
€ 459.584,40. De officier van justitie gaat hierbij uit van de productie van 129.650 pillen. Hierbij zijn 5438 pillen, die veroordeelde in haar woning heeft aangetroffen nadat zij geschorst was van de voorlopige hechtenis op 12 mei 2021, in mindering gebracht op de eerdere berekening.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering primair moet worden afgewezen, omdat veroordeelde geen voordeel heeft gehad van de productie van de pillen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er veel minder pillen zijn geproduceerd dan in de ontnemingsrapportage als uitgangspunt is opgenomen en dat de opbrengstprijs per pil fors moet worden gematigd. Het voordeel moet daarom op een substantieel lager bedrag worden vastgesteld, waarbij veroordeelde slechts een marginaal deel kan worden toegerekend.

3.De beoordeling van de vordering

De veroordeling in de hoofdzaak
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 12 oktober 2021 tegen veroordeelde gewezen vonnis (de hoofdzaak), waarbij veroordeelde ter zake van medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd en het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, is veroordeeld. Hierbij is aan veroordeelde een gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 118 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren opgelegd en daarnaast een taakstraf van 240 uren.
Voordeel uit de bewezenverklaarde feiten
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de bewijsmiddelen zoals opgenomen in het strafdossier en aangehaald in voormeld vonnis. [1]
De rechtbank heeft in het vonnis in de hoofdzaak van 12 oktober 2021 bewezen verklaard dat veroordeelde medeplichtig is geweest aan de productie van 149.000 pillen bevattende MDMA en/of amfetamine in de periode 1 september 2020 tot en met 11 januari 2021 door haar schuur daarvoor beschikbaar te stellen. Veroordeelde was eigenaresse van het perceel en de productie vond plaats in ruimtes waar zij als eigenaresse geregeld kwam.
Omvang wederrechtelijk verkregen voordeel
Anders dan de officier van justitie vindt de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat veroordeelde voordeel heeft genoten uit de productie van MDMA en/of amfetamine
(de daadwerkelijke verkoop van de pillen). De rechtbank acht het wel aannemelijk dat veroordeelde voordeel heeft genoten door het beschikbaar stellen van haar schuur voor deze productie. Bewezen is verklaard dat veroordeelde haar schuur ter beschikking heeft gesteld in de periode van 1 september 2020 tot en met 11 januari 2021. Gelet op de duur van deze huurperiode en de grootte van de schuur acht de rechtbank het aannemelijk dat zij hiervoor huurbetalingen heeft ontvangen en dus wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten. De rechtbank schat de ontvangen huur op een bedrag van € 1.000,00 per maand. Gelet op duur van de huurperiode stelt de rechtbank het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel vast op een bedrag van € 4.354,84.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 4.354,84 (vierduizend driehonderd vierenvijftig euro en vierentachtig cent);
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 87 dagen.
Aldus gegeven door mr. A. de Gooijer (voorzitter), mr. S. Kropman en mr. M.A. van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 oktober 2023.

Voetnoten

1.Het vonnis in de strafzaak van veroordeelde van 12 oktober 2021.