ECLI:NL:RBGEL:2023:5595

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
AWB – 21 _ 5805
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen positieve weigering natuurvergunning in het kader van de Wet natuurbescherming

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers, natuurlijke personen, tegen de positieve weigering van een natuurvergunning aan de derde-partij, een veehouderij. Het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland had op 15 november 2021 de aanvraag van de derde-partij afgewezen, met het argument dat er geen natuurvergunning nodig was. Eisers, die op een afstand van 14 kilometer van de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden wonen, stellen dat hun belangen niet voldoende zijn verweven met het algemene belang van de natuur. De rechtbank behandelt het beroep en concludeert dat het relativiteitsvereiste aan eisers wordt tegengeworpen, omdat hun belang niet verweven is met het algemene belang van de bescherming van natuurwaarden in de betrokken gebieden. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is, omdat de derde-partij intern kan salderen en er geen significante gevolgen voor de natuur zijn aangetoond. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het besluit van het college, waardoor eisers geen griffierecht terugkrijgen en geen proceskostenvergoeding ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/5805

uitspraak van de meervoudige kamer van 12 oktober 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] en [eiseres B] , uit [plaats C] , eisers

(gemachtigde: mr. J.W. Verhoeven)
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, het college

(gemachtigden: mr. C.F. Geerdes en H.J. Hof).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
V.O.F. [D], uit [plaats C] (de derde-partij)
(gemachtigde: [E] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de positieve weigering om een natuurvergunning te verlenen aan de derde-partij.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 15 november 2021 afgewezen, omdat er geen natuurvergunning nodig zou zijn.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De derde-partij heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college, E. Bouw namens de derde-partij en de gemachtigde van de derde-partij.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De derde-partij heeft op 6 november 2020 bij het college een natuurvergunning aangevraagd om haar veehouderij aan [het adres F] in [plaats C] te wijzigen (op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming, de Wnb). De derde-partij wil stoppen met het houden van vleesvarkens en in plaats daarvan meer paarden gaan houden en een nieuwe paardenstal bouwen. Eisers wonen op het aangrenzende perceel aan [het adres G] .
2.2.
Op de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing. Het ontwerpbesluit is van 12 augustus 2021 en eisers hebben daarop een zienswijze ingediend. Het college heeft de aanvraag op 15 november 2021 afgewezen, omdat geen natuurvergunning nodig zou zijn.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de positieve weigering van de natuurvergunning.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader
4.1.
In de Wnb staat dat het verboden is om zonder natuurvergunning van het college een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied (artikel 2.7, tweede lid, Wnb).
Een natuurvergunning kan alleen worden verleend als uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten (artikel 2.7, derde lid, en artikel 2.8 van de Wnb).
4.2.
Hier heeft het college de natuurvergunning geweigerd, omdat sprake is van intern salderen. Intern salderen betekent dat het project niet leidt tot meer stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie. Als intern kan worden gesaldeerd, is volgens de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) op grond van objectieve gegevens uitgesloten dat een project significante gevolgen heeft.
4.3.
Eisers stellen dat ten onrechte intern is gesaldeerd en dat daarom een vergunningplicht geldt waarvoor een passende beoordeling moet worden gemaakt. De rechtbank zal hierna eerst in gaan op de vraag of eisers kunnen opkomen voor het belang van de bescherming van de natuur.
Relativiteitsvereiste
5.1.
Het college en de derde-partij stellen dat het relativiteitsvereiste aan eisers moet worden tegengeworpen, omdat het algemene natuurbelang waar eisers zich op beroepen niet is verweven met hun belang van een goede kwaliteit van hun leefomgeving.
5.2.
Het relativiteitsvereiste houdt in dat een bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, als deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. [1]
5.3.
Eisers bestrijden een positieve weigering van een natuurvergunning op grond van artikel 2.7 van de Wnb. Deze bepaling gaat over de beoordeling van projecten die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied en strekt ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. [2]
5.4.
De hoofdregel is dat een natuurlijk persoon niet kan opkomen voor het algemene belang van de bescherming van natuurwaarden in Natura 2000-gebieden. Een uitzondering op die regel bestaat als de individuele belangen van een natuurlijke persoon bij het behoud van een goede kwaliteit van zijn woon- en leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven is met de algemene belangen die de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen in de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van zijn belangen. Die situatie doet zich voor als het betreffende gebied deel uitmaakt van de leefomgeving van de natuurlijke persoon. [3]
5.4.
Of verwevenheid als hiervoor bedoeld kan worden aangenomen, hangt af van de situering van de woning van eisers, al dan niet tussen overige bebouwing, met de afstand tussen de woning van eisers en het natuurgebied, met wat aanwezig is in het gebied tussen de woning en het Natura 2000-gebied en met het al dan niet bestaande, gehele of gedeeltelijke directe zicht vanuit de woning op het gebied. [4]
5.5.
De beoordeling van het relativiteitsvereiste moet plaatsvinden per afzonderlijk Natura 2000-gebied. [5]
De Natura 2000-gebieden waarover het besluit gaat
6.1.
Het besluit en de daaraan ten grondslag liggende AERIUS-berekeningen hebben betrekking op de (effecten op de) Natura 2000-gebieden Oostelijke Vechtplassen, Naardermeer, Veluwe, Kolland & Overlangbroek, Rijntakken en Binnenveld. Eisers bestrijden het gehele besluit.
6.2.
Van deze gebieden ligt de Veluwe het dichtst bij het perceel van eisers op ongeveer 14 kilometer afstand. Gelet op deze grote afstand, en de nog grotere afstand van de andere gebieden, is de rechtbank van oordeel dat het belang van eisers niet is verweven met het algemene belang van de natuurwaarden van deze gebieden. Het relativiteitsvereiste moet daarom in zoverre aan eisers worden tegengeworpen. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de andere beroepsgronden van eisers voor zover gericht tegen de effecten op deze gebieden.
Natura 2000-gebied Arkemheen7.1. Eisers stellen verder dat het besluit onjuist is en de gebiedseffecten onjuist zijn beoordeeld, omdat Arkemheen het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is. Het relativiteitsvereiste kan hun voor dit gebied niet worden tegengeworpen, omdat dat gebied op ongeveer 350-400 meter afstand van hun woning ligt en zij daar vanuit hun woning door het open weilandenlandschap direct zicht op hebben.
7.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat Arkemheen, dat is aangewezen als Natura 2000-gebied ter bescherming van de kleine zwaan en de smient in het kader van de Vogelrichtlijn, geen stikstofgevoelig natuurgebied is. Nu de mogelijke significante gevolgen van het project bestaan uit de depositie van stikstof, en Arkemheen hiervoor niet gevoelig is, is de rechtbank van oordeel dat het college Arkemheen terecht buiten beschouwing heeft gelaten bij de beoordeling in het kader van artikel 2.7 van de Wnb. Het besluit is alleen al daarom niet onjuist en ook niet in strijd met de Wnb. De beroepsgrond slaagt om die reden niet. De rechtbank laat daarom in het midden of voor dit gebied het relativiteitsvereiste aan eisers moet worden tegengeworpen.
7.3.
Gelet op het bovenstaande komt de rechtbank niet toe aan de andere beroepsgronden over de referentiesituatie. Die hebben immers betrekking op de beoordeling van de stikstofdepositie, en die vindt enkel plaats in gebieden ten aanzien waarvan aan eisers het relativiteitsbeginsel wordt tegengeworpen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van 15 november 2021 in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. M. Duifhuizen en mr. M.A.A. Soppe, leden, in aanwezigheid van mr. K.M. van Leeuwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2023
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht.
2.ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.49.
3.ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.51.
4.ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.52.
5.ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.50.