ECLI:NL:RBGEL:2023:5562

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
05.031250.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot tbs met dwangverpleging voor brandstichting aan een woning

Op 9 oktober 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting en bedreiging. De verdachte, geboren in 1998 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het opzettelijk aansteken van brand in de woning van zijn ex-vriendin op 17 januari 2021 te Nijmegen. De brand, die ontstond door het gebruik van motorbenzine, leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en bracht de slapende bewoners in levensgevaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de brand had gesticht uit rancune, nadat zijn relatie met de aangeefster was beëindigd. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen, forensisch bewijs en de gedragingen van de verdachte, waaronder het tanken van benzine en het onklaar maken van zijn enkelband voor de brandstichting.

Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van bedreiging van de dochter van de aangeefster op 13 maart 2021. De rechtbank oordeelde ook in deze zaak dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de bedreiging, die als ernstig werd gekwalificeerd gezien de voorgeschiedenis van de brandstichting.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van twaalf maanden op, alsook de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling van zijn psychische problemen. De rechtbank oordeelde dat de veiligheid van anderen eiste dat de verdachte behandeld werd voor zijn stoornissen, en dat er geen alternatief was gezien eerdere mislukte behandelpogingen. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, die schade en smartengeld vorderden als gevolg van de brandstichting.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/031250-23
Datum uitspraak : 9 oktober 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1998 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. A. Winters, advocaat in Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 januari 2021 te Nijmegen, opzettelijk brand heeft gesticht door motorbenzine, althans een brandversnellend middel/ontbrandbare stof, via de brievenbus en/of via de onderzijde van de voordeur en/of op de deurmat voor de voordeur van een woning aan de [adres 1] te schenken/gieten/sprenkelen, en/of open vuur in aanraking te brengen met die
motorbenzine, althans een brandversnellend middel/ontbrandbare stof, althans open vuur aan te brengen en/of achter te laten bij/in de omgeving van de voordeur van die woning, ten gevolge waarvan de hal/gang en/of meterkast en/of trapgat en/of trap naar de bovenverdieping van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning, de daarin aanwezige inboedel/inventaris en/of hond en/of voor zich in de omgeving van die woning bevindende personenauto’s en/of beplanting en/of overige goederen en/of voor de naastgelegen woning(en) en/of de daarin aanwezige inboedel/inventaris, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in voornoemde woning aanwezige personen waaronder in elk geval [aangeefster] en/of [zoon aangeefster] en/of [dochter aangeefster] en/of voor de bewoners van de naastgelegen woning(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 13 maart 2021 te Nijmegen, in elk geval in Nederland, [dochter aangeefster] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of brandstichting, door die [dochter aangeefster] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen (zakelijk
weergegeven) "hee [dochter aangeefster] , ik wil zelf zeggen dat ik nog niet klaar ben met jou na wat er is
gebeurd dit is pas het begin van jouw hel", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Verdachte is niet degene die de brand heeft gesticht. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de aangifte onvoldoende wordt ondersteund, dat niet vast staat dat het anonieme nummer van verdachte is en dat het opzet ontbreekt om de ander vrees aan te jagen.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangeefster [aangeefster] heeft verklaard dat zij, haar dochter [dochter aangeefster] en haar zoon [zoon aangeefster] op
17 januari 2021 omstreeks 04.00 uur lagen te slapen op de eerste verdieping van hun woning aan de [adres 1] . In de woonkamer lag de hond. Aangeefster schrok wakker van een harde knal en rook brandlucht. Aangeefster zag toen dat er in de gang brand woedde. Het waren hoge vlammen en er was veel rook. De rook trok naar boven. Aangeefster maakte [dochter aangeefster] en [zoon aangeefster] wakker. De hond blafte, maar aangeefster kon vanwege de vlammen niet naar beneden. Aangeefster, [dochter aangeefster] en [zoon aangeefster] hebben de woning via het raam op de eerste verdieping aan de achterzijde verlaten. De brandweer heeft de hond gered, maar de hond heeft wel een van zijn poten verbrand. [2]
De brand heeft gewoed in de hal van de woning. Ten gevolge van de brand was de hal zwaar beroet. Een ruit van de voordeur was kapot gegaan door een hittebron. De binnenzijde van de voordeur en de drempel onder de voordeur waren verbrand. [3] De hal was vanaf het midden naar de bovenzijde (de rechtbank begrijpt de trap) zwaar beroet. Dat laat zien dat het voor de bewoners die zich op de eerste verdieping bevonden onmogelijk moet zijn geweest om via deze weg te vluchten. De rook heeft zich verplaatst naar de eerste verdieping en zolder. [4]
In de nis voor de meterkast, die zich links achter de voordeur bevindt, heeft een grote vuurbelasting gezeten. Bij een meting aan de deurmat bij de voordeur aan de buitenzijde is een zeer hoog koolwaterstofgehalte aangetroffen. Koolwaterstoffen worden onder andere verwerkt in ontbrandbare stoffen. Gezien dit aantreffen wordt vermoed dat er een ontbrandbare vloeistof via de brievenbus of via de onderzijde van de buitendeur naar binnen gespoten is waarbij gemorst is op de deurmat. Vervolgens is vuur aangebracht of achtergelaten in de omgeving van de buitendeur. [5] In het genomen monster van de deurmat zijn vluchtige stoffen aangetroffen die afkomstig zijn van motorbenzine. [6]
Omdat de woning een tussenwoning betrof waren de woningen voorzien van één doorlopend dak. De draagbalken van het dak bestonden uit hout. Als de brand had doorgezet, had de brand via het dak naar de buren kunnen overslaan. [7] De beide naaste buren waren tijdens de brand aanwezig in hun woning. [8]
Gelet op het bovenstaande stelt de rechtbank vast dat op 17 januari 2021 aan de [adres 1] opzettelijk brand is gesticht door motorbenzine via de brievenbus, via de onderzijde van de voordeur of op de deurmat te schenken en open vuur in aanraking te brengen met die motorbenzine, ten gevolge waarvan de hal, meterkast, trapgat en trap naar de bovenverdieping geheel of gedeeltelijk zijn verbrand. De rechtbank is van oordeel dat met deze brand levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor aangeefster en haar dochter en zoon en de bewoners van de naastgelegen woningen te duchten was. Eveneens was gemeen gevaar voor de in de woning en de in naastgelegen woningen aanwezige goederen te duchten.
De vraag is vervolgens of verdachte degene is geweest die de brand heeft gesticht.
Verdachte heeft een relatie gehad met [dochter aangeefster] . Een week voor de brand heeft [dochter aangeefster] haar relatie met verdachte beëindigd. [9]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat verdachte aan getuige heeft verteld dat hij de brandstichting heeft gepleegd. Verdachte heeft aan getuige verteld dat hij die nacht rond 04.00 uur de woning van zijn ouders heeft verlaten. Verdachte is met de auto naar een onbemand tankstation gereden. Bij het tankstation waren geen camera’s. Daar heeft verdachte 1 tot 1,5 liter benzine getankt en met zijn eigen pinpas betaald. Verdachte had de benzine in een fles gedaan. Verdachte is toen naar de woning gereden en heeft de auto aan de achterkant van de betreffende woning geparkeerd. Verdachte heeft de benzine via de brievenbus van de voordeur in de woning laten lopen en heeft dit vervolgens met een aansteker aangestoken. Ook vertelde verdachte aan getuige dat [dochter aangeefster] de relatie had verbroken. Verdachte kon dat niet verkroppen. [10]
Uit de gegevens van bankrekeningnummer [bankrekeningnummer] , welke rekening op naam staat van verdachte, volgt dat op 17 januari 2021 om 04.00 uur een bedrag van € 2,64 is betaald bij [tankstation] . Uit het betaalbewijs, gevorderd en ontvangen van het [tankstation] aan de [adres 2] , volgt dat op 17 januari 2021 om 03.59 uur een pomptransactie is gestart. Er is 1,52 liter 95 ongelood getankt voor een bedrag van € 2,64. [11] Het tankstation betreft een onbemand tankstation en er hangen geen camera’s. [12] Op grond van deze gegevens staat voor de rechtbank vast dat verdachte de nacht van de brand om 04.00 uur benzine heeft getankt.
Uit de gegevens van de telefoon van verdachte volgt dat de wifi-antenne van diens telefoon op 17 januari 2021 om 04.03.58 uur verbinding maakte met het wifinetwerk [naam netwerk] . Het BSSID-nummer was [nummer] . [13] Volgens aangeefster is de naam van haar wifinetwerk [naam netwerk] . [14] De naam van het wifinetwerk zou door de gebruiker van de router kunnen worden aangepast, maar het BSSID-nummer is een uniek nummer van de wifirouter en kan niet worden aangepast. Uit de telefoon van aangeefster volgde dat zowel de naam van het wifinetwerk als het BSSID-nummer overeenkwamen met de naam van het wifinetwerk en het BSSID-nummer zoals aangetroffen in gegevens in de telefoon van verdachte. [15] Hieruit volgt dat de telefoon van verdachte in de nacht van de brand om 04.03.58 uur verbinding heeft gemaakt met het netwerk van de woning van de brand. Anders dan de raadsvrouw heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de wifi-router zich ergens anders bevond dan in de woning van aangeefster.
Verdachte droeg op 17 januari 2021 een enkelband. Uit gegevens van de landelijk coördinator elektronische monitoring volgde dat om 03.50.09 uur de stroom van die enkelband werd onderbroken. Om 04.07.49 uur werd de stroomonderbreking hersteld. [16] De moeder van verdachte heeft verklaard dat ze in het weekend van 16 en 17 januari 2021 thuis wat gedronken heeft met verdachte en dat ze weet dat verdachte die avond de stekker van de enkelband eruit heeft gehaald. [17] De rechtbank concludeert op basis van deze gegevens dat verdachte in de tijd rondom de brand zijn enkelband onklaar heeft gemaakt en de woning heeft verlaten.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat het verdachte is geweest die de brand heeft gesticht.
Feit 2
Aangeefster [dochter aangeefster] heeft verklaard dat zij op 13 maart 2021 om 21.58 uur door een anoniem telefoonnummer werd gebeld. Aangeefster hoorde een vrouwenstem die je via Google kunt gebruiken. De stem zei “hee [dochter aangeefster] , hee [dochter aangeefster] , ik wil zelf zeggen dat ik nog niet klaar ben met jou na wat er is gebeurd. Dit is pas het begin van jouw hel”. [18]
Uit de historische verkeersgegevens van de provider van aangeefster volgt dat aangeefster op 13 maart 2021 om 21.58 uur door telefoonnummer + [telefoonnummer] gebeld is. Het telefoonnummer was gekoppeld aan de mobiele telefoon met IMEI-nummer [.] . De bij de aanhouding van verdachte in beslag genomen telefoon heeft dit IMEI-nummer. [19]
Gelet op het voorgaande staat vast dat met de telefoon van verdachte naar aangeefster is gebeld. Niet is gebleken dat een ander dan verdachte met die telefoon heeft gebeld. Verdachte heeft daar ook niets over verklaard. Gelet op de voorgeschiedenis, te weten de brandstichting, zijn de bewoordingen als bedreigend van aard te kwalificeren, te weten als bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks17 januari 2021 te Nijmegen opzettelijk brand heeft gesticht door motorbenzine,
althans een brandversnellend middel/ontbrandbare stof,via de brievenbus
en/of via de onderzijde van de voordeur
en/of op de deurmat voor de voordeur van een woning aan de [adres 1] te schenken/gieten/sprenkelen, en
/ofopen vuur in aanraking te brengen met die
motorbenzine,
althans een brandversnellend middel/ontbrandbare stof, althans open vuur aan te brengen en/of achter te laten bij/in de omgeving van de voordeur van die woning,ten gevolge waarvan de hal/gang en
/ofmeterkast en
/oftrapgat en
/oftrap naar de bovenverdieping van voornoemde woning geheel of gedeeltelijk is verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor goederen, te weten voor voornoemde woning, de daarin aanwezige inboedel/inventaris en
/ofhond en
/of voor zich in de omgeving van die woning bevindende personenauto’s en/of beplanting en/of overige goederenen
/ofvoor de naastgelegen woning
(en
)en
/ofde daarin aanwezige inboedel/inventaris
, in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/of- levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten voor de in voornoemde woning aanwezige personen waaronder in elk geval [aangeefster] en
/of[zoon aangeefster] en
/of[dochter aangeefster] en
/ofvoor de bewoners van de naastgelegen woning
(en
),
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
2.
hij op
of omstreeks13 maart 2021 te Nijmegen
, in elk geval in Nederland,[dochter aangeefster] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/ofmet zware mishandeling
en/of brandstichting, door die [dochter aangeefster] (telefonisch) dreigend de woorden toe te voegen (zakelijk
weergegeven) "hee [dochter aangeefster] , ik wil zelf zeggen dat ik nog niet klaar ben met jou na wat er is
gebeurd dit is pas het begin van jouw hel"
, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar van zwaar lichamelijk letsel voor een ander en gemeen gevaar voor goederen te duchten is
feit 2:
bedreiging met zware mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte geen maatregel van terbeschikkingstelling wordt opgelegd, zowel niet met dwangverpleging als niet met voorwaarden. De raadsvrouw heeft primair bepleit dat aan verdachte een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd (en dat de tegelijkertijd aanhangige vordering tenuitvoerlegging wordt afgewezen, zodat de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden blijven bestaan). Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals die ook bij vonnis van 10 november 2022 aan verdachte zijn opgelegd (en dat de vordering tenuitvoerlegging wordt toegewezen). Daarnaast heeft de raadsvrouw bepleit dat aan verdachte geen locatieverbod wordt opgelegd, zoals door één van de slachtoffers is verzocht. Tegen een contactverbod heeft verdachte geen bezwaar.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft in de nachtelijke uren opzettelijk brand gesticht aan de woning van zijn ex- vriendin die toen zwanger was van verdachte, haar moeder en haar broer. Daarmee heeft verdachte schade toegebracht aan de woning, maar veel erger is nog dat verdachte de slapende bewoners ernstig in gevaar heeft gebracht. Er mag van geluk gesproken worden dat aangeefster wakker is geworden van de knal. Dat haar dochter en zoon daarvan niet wakker zijn geworden geeft aan dat ook aangeefster door de knal heen had kunnen slapen, met alle mogelijke gevolgen van dien. Toen aangeefster wakker werd, hadden de vlammen zich in korte tijd al zodanig ontwikkeld dat de bewoners niet meer via de trap naar beneden konden en via een raam op de eerste verdieping naar buiten moesten klimmen om zichzelf in veiligheid te brengen.
Tijdens de zitting is namens aangeefster en de ex-vriendin van verdachte op indringende wijze verwoord wat de brandstichting met hen heeft gedaan en nog steeds doet. Er is sprake van gevoelens van angst en verdriet. Thuis voelt niet meer als een veilige plek. De dochter van verdachtes ex-vriendin, die ook in de woning woont maar die nacht toevallig elders sliep, heeft geen speelgoed meer. De hond had ten gevolge van de brand zoveel pijn dat ze hem hebben moeten laten inslapen. Verdachtes ex-vriendin heeft ten gevolge van de brandstichting PTSS opgelopen en volgt daarvoor EMDR-therapie.
Uit het dossier komt het beeld naar voren van een verdachte die niet kon verkroppen dat zijn ex-vriendin de relatie had verbroken en uit rancune dit feit heeft gepleegd. Verdachte is berekenend te werk gegaan, door een tijdstip midden in de nacht te kiezen, de stroom van zijn enkelband te onderbreken alvorens van huis te vertrekken, benzine te tanken bij een onbemand tankstation zonder camera’s en vervolgens de daad te plegen. Bovendien wist verdachte dat zijn ex-vriendin zwanger was. Al deze omstandigheden maken dat de rechtbank vindt dat sprake is van een zeer ernstig feit.
Uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat verdachte de afgelopen jaren veelvuldig is veroordeeld voor verschillende strafbare feiten. In het oog springt de veroordeling van 10 november 2022, parketnummer 05/157822-22
. Verdachte is voor een vijftal feiten, waaronder een brandstichting aan de auto van een andere ex-vriendin gepleegd op 5 juni 2022 en een poging zware mishandeling gepleegd op 11 december 2021, veroordeeld tot een gevangenisstraf van 428 dagen waarvan 360 dagen voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren. Aan de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden gekoppeld, waaronder een klinische opname in de [kliniek] .
De reclassering heeft in haar rapport van 20 december 2022 beschreven dat verdachte op 14 november 2022 in de [kliniek] is opgenomen. Op 17 december 2022 heeft veroordeelde in de kliniek ketamine gebruikt wat door zijn bezoek (een bevriende ketaminedealer) zou zijn ingevoerd. De kliniek heeft de behandeling toen beëindigd. Omdat verdachte hiermee de bijzondere voorwaarden heeft overtreden wordt in die procedure de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd.
Uit het Pro Justitia-rapport van 16 september 2022 en het aanvullende Pro Justitia-rapport van 20 oktober 2022, opgesteld door R.D. Blaauw, GZ-psycholoog, en opgesteld in het kader van de strafzaak met parketnummer 05/157822-22
, volgt dat bij verdachte sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is sprake van ADHD en is verdachte verslaafd aan speed en cocaïne. Verdachte kenmerkt zich vanuit zijn borderline persoonlijkheidsstoornis en ADHD door impulsiviteit en een grote moeite met verlating. Dit wordt versterkt door een intoxificatie door drugs. In die strafzaak is daarom geadviseerd de betreffende brandstichting in verminderde mate toe te rekenen.
Uit het PBC-rapport van 7 augustus 2023, opgesteld voor de onderhavige zaak door onder meer psychiater T.W.D.P. van Os en GZ-psycholoog M.L. Sikkens, blijkt dat verdachte zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd. De onderzoekers hebben zich daarom onthouden om de diagnose persoonlijkheidsstoornis te stellen en merken daarbij op dat zij niet uitsluiten dat daarvan wel sprake is. Gezien de chronische aard van de ADHD en de verslavingen is het volgens de onderzoekers wel aannemelijk dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het tenlastegelegde. Gezien de weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken, hebben onderzoekers zich niet kunnen uitlaten over het recidivegevaar en toerekenbaarheid van verdachte.
De rechtbank overweegt dat de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en de ADHD onbehandeld zijn gebleven en een structureel karakter kennen, zodat van deze stoornissen ook ten tijde van het tenlastegelegde sprake was. Ook van verslavingsproblematiek was ten tijde van het tenlastegelegde sprake. De rechtbank stelt daarom vast dat ten tijde van het plegen van de feiten bij verdachte sprake is geweest van een ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens en dat dit zijn handelen deels bepaalde. Verdachte wordt in de onderhavige zaak in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Uit het Pro Justitia-rapport van 20 oktober 2022 volgt dat het recidiverisico als hoog moet worden ingeschat. Vanuit een geslaagde behandeling voor de stoornissen is het recidiverisico wellicht tot matig terug te brengen, aldus de psycholoog.
De reclassering heeft in haar rapport van 11 september 2023 beschreven dat het recidiverisico hoog is. Ook het risico op het onttrekken aan voorwaarden is hoog. Voor een reële kans van het slagen van een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden moet verdachte voldoende motivatie hebben voor een intensieve klinische behandeling, moet verdachte de vaardigheden en leerstijl hebben om te kunnen profiteren van een klinische behandeling en moet verdachte langdurige controle kunnen verdragen. Verdachte geeft aan wel behandeling te willen volgen, maar alleen voor zijn verslaving. De reclassering acht de kans van slagen van een behandeling op andere vlakken daarom laag. De eerdere klinische opname is afgebroken wegens drugsgebruik in de kliniek. Verder heeft verdachte een verleden van zorg, jeugdreclassering en interventies in het jeugddomein waar verdachte niet is aangehaakt bij behandeling of andere trajecten die destijds zijn geïndiceerd. De reclassering acht daarom het kader van een voorwaardelijke veroordeling niet toereikend om tot de gewenste adequate behandeling en gedragsverandering te komen. Verdachte is niet in staat langdurige controle te verdragen in een voorwaardelijk kader. De responsiviteitskenmerken worden bij verdachte allen verminderd aanwezig beschouwd. Dit maakt dat de reclassering niet op een verantwoorde manier uitvoering kan geven aan het toezicht op de naleving van voorwaarden.
De rechtbank is van oordeel dat het onverantwoord is om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Dat verdachte, nadat hij in januari 2021 de woning van zijn ex-vriendin in brand heeft gestoken, in december 2021 heeft gepoogd zijn toenmalige vriendin zwaar te mishandelen en in juni 2022 de auto van een andere ex-vriendin in brand heeft gestoken onderstreept het hoge recidiverisico. De kans op herhaling van een ernstig feit is te groot. Het bij vonnis van 10 november 2022 aan verdachte opgelegde reclasseringstoezicht is al na een maand beëindigd omdat verdachte in de kliniek ketamine heeft ingevoerd. De rechtbank acht daarom oplegging van een nieuwe klinische behandeling in het kader van een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden of een tbs-maatregel met voorwaarden te risicovol, omdat niet de verwachting is dat dat leidt tot een adequate behandeling en daarmee tot het verlagen van het recidiverisico.
De rechtbank stelt verder vast dat de bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging eist. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van het feit en de veelheid aan eerdere veroordelingen voor misdrijven in aanmerking genomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de tbs-maatregel met dwangverpleging aan verdachte opleggen, nu verdachte gelet op het hoge recidiverisico behandeld moet worden voor zijn stoornissen en er geen alternatief is gelet op de eerder gestrande behandelpogingen, zodat oplegging van deze maatregel proportioneel is. Het eerste bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.
Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. De rechtbank acht, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het feit dat aan verdachte tevens een langdurige behandeling wordt opgelegd.
Omdat de rechtbank aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging aan verdachte oplegt, zal de rechtbank aan verdachte geen contact- en locatieverbod opleggen, zoals benadeelde heeft verzocht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partijen [aangeefster] , [dochter aangeefster] en [zoon aangeefster] hebben in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 455,00 aan materiële schade en € 3.500,00 aan smartengeld. De benadeelde partij [dochter aangeefster] vordert € 4.000,00 aan smartengeld. De benadeelde partij [zoon aangeefster] vordert € 3.500,00 aan smartengeld. Verzocht is de vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente. Verder is telkens om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert telkens oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich, wegens het verzoek om vrijspraak, primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt dat de materiële schade van [aangeefster] moet worden afgewezen, omdat het causaal verband tussen het tenlastegelegde en de schade ontbreekt. Ten aanzien van de immateriële schade van [aangeefster] en [zoon aangeefster] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van de immateriële schade van [dochter aangeefster] heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat deze gematigd moet worden naar hetzelfde bedrag als gevorderd door [aangeefster] en [zoon aangeefster] .
Overweging van de rechtbank
Materiële schade [aangeefster]
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Uit het dossier komt naar voren dat de hond van benadeelde ten gevolge van de brand zijn pootjes verbrand had. Uit de schadevordering volgt dat de hond ten gevolge van de brandwonden problemen aan zijn pootjes bleef houden en geprobeerd is de pijn door middel van pijnstillers te verminderen, zonder resultaat. Hierop heeft een dierenarts vastgesteld dat de kwaliteit van leven van de hond onvoldoende is, waarop de hond geëuthanaseerd is. De euthanasie heeft kosten met zich meegebracht. Dat de hond pas een half jaar na de brandstichting is geëuthanaseerd doet naar het oordeel van de rechtbank geen afbreuk aan het causaal verband.
De schadepost is verder voldoende onderbouwd en komt redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen.
Smartengeld [aangeefster] , [zoon aangeefster] en [dochter aangeefster]
De rechtbank stelt vast dat de verdediging niet heeft betwist dat de benadeelde partijen immateriële schade hebben geleden door toedoen van verdachte. De rechtbank zal het smartengeld naar maatstaven van billijkheid bepalen en voor [aangeefster] en [zoon aangeefster] telkens vaststellen op een bedrag van € 3.500,-. De rechtbank zal het smartengeld voor [dochter aangeefster] vaststellen op een bedrag van € 4.000,-. De rechtbank acht dat bedrag, een hoger bedrag dan [aangeefster] en [zoon aangeefster] , billijk omdat verdachte de brandstichting uit rancune richting haar heeft gepleegd, en haar ook heeft bedreigd. Bij het vaststellen van deze bedragen is rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen.
Verdachte is vanaf 17 januari 2021 wettelijke rente over de toegewezen vergoeding van de gevorderde immateriële schade verschuldigd. Tevens is verdachte de wettelijke rente over de gevorderde en toegewezen materiële schadevergoeding verschuldigd met ingang van 6 augustus 2021, zijnde de factuurdatum van de dierenkliniek.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten aanzien van alle vorderingen, de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 38d, 57, 63, 157 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd;
 veroordeelt verdachte in verband met het feit onder 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen [aangeefster] , [dochter aangeefster] en [zoon aangeefster] van de volgende bedragen aan materiële schade en/of smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald:
Benadeelde partij Bedrag Wettelijke rente
1. [aangeefster] € 3.955,00 over € 3.500,- per 17 januari 2021 en over € 455,- per 6 augustus 2021
2. [dochter aangeefster] € 4.000,00 datum: 17 januari 2021
3. [zoon aangeefster] € 3.500,00 datum: 17 januari 2021
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en de kosten die de benadeelde partijen mogelijk nog moeten maken om de te noemen bedragen betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de volgende benadeelde partijen de hier na te noemen bedragen aan materiële schade en/of smartengeld te betalen. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf genoemde datum tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als het bedrag niet wordt betaald, kan gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
Benadeelde partij Bedrag Gijzeling
1. [aangeefster] € 3.955,00 49 dagen
2. [dochter aangeefster] € 4.000,00 50 dagen
3. [zoon aangeefster] € 3.500,00 45 dagen
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partijen in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon, voorzitter, mr. S.C.A.M. Janssen en mr. Y. Yeniay-Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Clevers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 oktober 2023.
mr. S.C.A.M. Janssen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021477043, gesloten op 9 maart 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal aangifte [aangeefster] , p. 24-25.
3.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 41-42.
4.Een schriftelijk bescheid inhoudende een brief van 6 april 2021 van [medewerker brandweer] , manager brandweer, gericht aan de politie Oost-Nederland.
5.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 41-42.
6.Verkorte NFI-rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, p. 55-56.
7.Proces-verbaal van bevindingen, p. 51.
8.Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, p. 41.
9.Proces-verbaal aangifte [aangeefster] , p. 25.
10.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , p. 151.
11.Proces-verbaal van bevindingen, p. 302.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 315.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 204.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 199.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 623.
16.Proces-verbaal van bevindingen, p. 163.
17.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , p. 103.
18.Proces-verbaal aangifte [dochter aangeefster] , p. 368.
19.Proces-verbaal van bevindingen, p. 373-374.