ECLI:NL:RBGEL:2023:556

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 januari 2023
Publicatiedatum
2 februari 2023
Zaaknummer
10236188
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van loonvordering in kort geding na beëindiging arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eisende partij en een gedaagde partij, waarbij de eisende partij een loonvordering heeft ingesteld. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. D. Brouwer, vorderde betaling van achterstallig salaris en het salaris over de maand december 2022, na een geschil over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De gedaagde partij, een besloten vennootschap, voerde aan dat de arbeidsovereenkomst door de eisende partij zelf was opgezegd en dat er geen recht op loon bestond.

De procedure begon met een dagvaarding op 16 december 2022, gevolgd door een mondelinge behandeling op 5 januari 2023. De kern van het geschil was of de eisende partij zich ziek had gemeld of zijn arbeidsovereenkomst had opgezegd. De kantonrechter oordeelde dat de eisende partij op 13 april 2022 zijn arbeidsovereenkomst per direct had opgezegd, en niet ziek was, zoals hij had gesteld. Dit oordeel was gebaseerd op de feiten en de communicatie tussen partijen, waarbij de kantonrechter concludeerde dat de eisende partij niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen.

De kantonrechter wees de vordering van de eisende partij af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt het belang van duidelijke communicatie en documentatie in arbeidsrelaties, vooral bij beëindiging van arbeidsovereenkomsten en ziekmeldingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 10236188 \ VV EXPL 22-181 \ 693 / 32548
uitspraak van 12 januari 2023
vonnis in kort geding
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [plaats]
eisende partij
gemachtigde mr. D. Brouwer
procederende krachtens toevoegingsnummer 2GL6249
tegen
de besloten vennootschap
[gedaagde partij] .
gevestigd te [plaats]
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 16 december 2022 met producties 1- 21
- de conclusie van antwoord met producties A - P
- de aanvullende producties 22-25 van de zijde van [eisende partij]
- de aanvullende producties Q-R van de zijde van [gedaagde partij]
1.2.
Op 5 januari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben
hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. Zij hebben
geen overeenstemming bereikt ten einde hun geschil te beëindigen, waarna
vonnis is gevraagd.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Per 11 juni 2021 treedt [eisende partij] in dienst bij [gedaagde partij] . Nadat zijn arbeidsovereenkomst op 31 december 2021 en 31 maart 2022 is verlengd, is hij laatstelijk werkzaam op basis van een nul-urencontract in de functie van woonassistent tegen een bruto salaris van € 1.960,02 per maand (op basis van een fulltime arbeidsovereenkomst) exclusief 8% vakantietoeslag, onregelmatigheidstoeslag en uitkering van verlofuren.
2.2.
[eisende partij] lijdt aan de aandoening DSPS (Delayed Sleep Phase Syndrome), waarbij de symptomen lijken op slapeloosheid. Deze aandoening was bekend bij indiensttreding en een reden om in deze functie te gaan werken.
2.3.
Op 4 november 2021 hebben partijen een gesprek over de toekomst van [eisende partij] bij [gedaagde partij] , waarbij afgesproken wordt dat [gedaagde partij] voor [eisende partij] op zoek gaat naar passende scholing, nu hij deze niet heeft en een vervolgstap naar een hogere functie daardoor niet mogelijk is.
2.4.
Op 3 februari 2022 bericht [gedaagde partij] [eisende partij] dat haar aanvraag voor de opleiding “Helpende” is goedgekeurd. Daarop laat [eisende partij] weten af te zien van de opleiding.
2.5.
Nadien vinden gesprekken plaats tussen partijen over de toekomst van [eisende partij] bij [gedaagde partij] , onder andere op of rond 21 maart 2022 en 13 april 2022.
2.6.
Op 19 april 2022 stuurt [gedaagde partij] aan [eisende partij] een e-mail met de volgende inhoud:
Naar aanleiding van ons gesprek, afgelopen week, hebben [betrokkene 1] en ik nog even met (praktische) [betrokkene 2] gesproken. Hij stelt voor om gewoon een nieuw contract te maken: van 1 januari tot en met 31 maart 2022. En dan het oude te ‘verscheuren’. Dat scheelt een boel gedoe. Daarmee ben jij vrij om te gaan en kun je dan naar het UWV. Daar kun je zeggen dat je die drie maanden in 2022 hebt gebruikt om na te denken over hoe verder. Wat in jouw geval heel logisch is. Ik stuur dit je morgen toe. Als je dan één exemplaar wil tekenen en de andere getekend aan ons retour te sturen. Dan is het allemaal afgerond.
2.7.
Op 29 april 2022 stuurt [gedaagde partij] het volgende bericht aan [eisende partij] :
Vandaag verstuur ik je naar jou een vaststellingsovereenkomst in tweevoud'. Het is nu aan jou de keus of je deze tekent of het aangepaste contract. Graag één van beide getekend retour. We horen graag van je.
2.8.
Per e-mail van 16 mei 2022 reageert [eisende partij] als volgt:
Na de voorgestelde vaststellingsovereenkomst te hebben laten controleren door een kundige, is mij verteld dat deze niet erg “uitkeringsvriendelijk” is. Dit zou ik graag anders zien en daarom stel ik de volgende aanpassingen voor:
“Partijen nemen in aanmerking:”
d) Werknemer heeft op 13 april 2022 mondeling aangegeven de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te willen beëindigen wegens chronische ziekte.
“Partijen verklaren te zijn overeengekomen als volgt:”
1.Met wederzijds goedvinden wordt de tussen partijen bestaande overeenkomst met ingang van 31 maart 2022 beëindigd, waarbij afgezien wordt van de opzegtermijn.
Ook vraag ik meer duidelijkheid over punt 4, namelijk wat er wordt bedoeld met: “met inachtneming van bovenstaande verlenen beide partijen elkaar volledige kwijting ter zake van alle eventuele aanspraken voortvloeiend uit het door de werknemer opgezegde dienstverband alsmede uit de wijze waarop en de voorwaarden waaronder dit dienstverband op boven omschreven wijze is beëindigd.
Ik hoop dat we er zo uitkomen.
2.9.
Per e-mail van 29 juni 2022 meldt [eisende partij] zich ziek, waaruit wordt geciteerd:
Ik ging er vanuit dat u mij had ziekgemeld, voor zover dat nog niet is gebeurd, meld ik mij hierbij nog uitdrukkelijk ziek. Ik verzoek u mijn loon vanaf 1 april 2022 te betalen.
2.10.
Per e-mail van 6 juli 2022 reageert [gedaagde partij] op de ziekmelding van [eisende partij] van 29 juni 2022. Hieruit wordt geciteerd:
We ontvingen jouw mail van 29 juni jl. waarin je aangeeft dat je je met terugwerkende kracht ziekmeldt en loon wilt ontvangen vanaf 1 april 2022. We zijn hier erg verbaasd over, je hebt je namelijk niet ziekgemeld.
Op 7 maart jl is een afspraak gemaakt voor een gesprek op 21 maart met je leidinggevende. Je gaf toen aan dat je een aantal weken rust wilde om je te bezinnen op je toekomst omdat je meer wilde dan je huidige werk. Op 13 april was er een tweede gesprek met je leidinggevende en mij. Je hebt toen aangegeven te willen stoppen met je werk bij ons, je hebt je sleutels ingeleverd, hebt afscheid genomen van collega’s en bent weggegaan. Op jouw verzoek hebben we je een vaststellingsovereenkomst aangeboden zodat je geen probleem zou krijgen bij het aanvragen van een uitkering. Je wilde hierin wijzigingen waarmee wij niet akkoord konden gaan. En nu meld je je ineens ziek.
Je hebt vanaf 21 maart 2022 niet gewerkt, op je eigen verzoek. Je hebt daarna aangegeven niet meer voor ons te willen werken. En na een aantal maanden meld je je ineens met terugwerkende kracht ziek.
Gezien de gesprekken die we hebben gehad ben je naar onze mening niet ziek, maar wilde je niet meer werken. We zullen dan ook niet met terugwerkende kracht vanaf 1 april 2022 het loon aan je betalen, tenzij jij met medische informatie kunt bewijzen dat je wel ziek was vanaf die datum.
Verder zullen we je per direct laten oproepen door een bedrijfsarts om diens oordeel te vragen inzake jouw ziekmelding. (…)
2.11.
Op 1 juli 2022 vraagt [eisende partij] een deskundigenoordeel aan over de vraag of hij arbeidsongeschikt is en dat reeds sinds april 2022 was.
2.12.
In de periode hierna vindt een begin plaats met re-integratiewerkzaamheden. [eisende partij] meldt zich hiervoor regelmatig af.
2.13.
Bij beslissing van 8 november 2022 volgt het oordeel van UWV.
2.14.
Nu [gedaagde partij] niet het volledige loon over de maanden april tot en met november 2022 heeft betaald, start [eisende partij] dit kort geding.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij] vordert de veroordeling van [gedaagde partij] tot betaling van een bedrag van € 19.986,22 aan achterstallig salaris te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 april 2022, de betaling van het salaris over de maand december 2022 voor een bedrag van € 2.390,12, kosten rechtens.
3.2.
[eisende partij] legt het volgende aan zijn vordering ten grondslag. Hij heeft zich eind maart 2022 mondeling ziek gemeld bij [gedaagde partij] . Zij heeft vervolgens nagelaten hem ziek te melden en het gebruikelijke loon bij ziekte uit te betalen. Bij brief van 29 juni 2022 heeft hij zich nogmaals ziekgemeld en gevraagd om uitbetaling van zijn (volledige) loon. [gedaagde partij] weigert dit ten onrechte en is in de afgelopen maande slechts overgegaan tot het gedeeltelijk uitbetalen van salaris.
3.3.
[gedaagde partij] voert, als meest verstrekkende verweer, aan dat [eisende partij] in april 2022 zijn arbeidsovereenkomst zelf heeft opgezegd, waarna zij, om hem tegemoet te komen bij het aanvragen van een uitkering nog een vaststellingsovereenkomst heeft aangeboden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling relevant, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
Loonvordering
4.2.
In deze procedure moet worden beoordeeld of de vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat toewijzing gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kort gedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering. Er is in dit geval geen reden om van deze regel af te wijken. De voorzieningenrechter baseert de beslissing daarom op feiten die erkend of onweersproken zijn of die voorshands aannemelijk zijn geworden.
4.3.
De kern van het geschil betreft het antwoord op de vraag of [eisende partij] zich op 13 april 2022 ziek heeft gemeld, zoals hij stelt, of zijn baan heeft opgezegd, zoals het verweer van [gedaagde partij] luidt.
4.4.
Niet in geschil is dat partijen voorafgaand aan voornoemd moment in gesprek zijn geweest over de toekomst van [eisende partij] bij [gedaagde partij] en dat zij hem een opleiding heeft aangeboden die hij, om hem moverende redenen, heeft geweigerd. [eisende partij] stelt dat hij in die periode bij [gedaagde partij] heeft gemeld dat het niet goed met hem ging en hij zijn werk niet meer vol kon houden. Na een periode van een paar weken, tussen eind maart en 13 april 2022, waarin hij niet heeft gewerkt, heeft hij geprobeerd tot rust te komen en gehoopt dat het beter met hem zou gaan. Helaas werkte dat niet en heeft hij zich ziek moeten melden, aldus [eisende partij] . Vervolgens was het [gedaagde partij] die hem een vaststellingsovereenkomst heeft voorgesteld en later het voorstel heeft gedaan om een nieuw contract te maken. Nadat hij een ‘kundige’ had ingeschakeld om de voorstellen van [gedaagde partij] te bekijken, kwam hij tot het inzicht dat het beide geen goede voorstellen waren en heeft hij deze afgewezen.
4.5.
[gedaagde partij] weerspreekt de door [eisende partij] gestelde gang van zaken en voert aan dat hij inderdaad in de periode van eind maar tot 13 april 2022 rust heeft genomen, maar om een andere reden, te weten zich te willen bezinnen op zijn toekomst al dan niet bij [gedaagde partij] . In het gesprek op 13 april 2022 is het volgens haar niet gegaan over een ziekmelding, maar heeft hij gezegd per direct te willen stoppen met werken: daarbij heeft hij zijn baan opgezegd. Ook heeft hij zijn sleutels ingeleverd en afscheid genomen van zijn collega’s, waarna zij een eindafrekening voor hem heeft opgemaakt en uitbetaald. Een aantal dagen later heeft hij verzocht om alsnog een vaststellingsovereenkomst op te stellen, om het aanvragen van een uitkering gemakkelijker te maken, aldus [gedaagde partij] . De aanpassingen die [eisende partij] daarin wilde, kon [gedaagde partij] onder andere niet accepteren omdat er in stond dat het om ziekte zou gaan, terwijl van ziekte (anders dan de bekende DSPS) helemaal geen sprake was. Vanwege die ziekte was nachtelijk werk voor hem passend.
4.6.
[gedaagde partij] heeft de stellingen van [eisende partij] uitgebreid betwist. [eisende partij] heeft zijn stellingen in het geheel niet onderbouwd met stukken of anderszins. Ook heeft hij niet weersproken dat hij na het gesprek van 13 april 2022 zijn sleutels heeft ingeleverd en afscheid heeft genomen van zijn collega’s en een eindafrekening heeft ontvangen. Daarnaast heeft hij in zijn e-mail van 16 mei 2022 geschreven dat hij in de vaststellingsovereenkomst wil laten opnemen
“Werknemer heeft op 13 april 2022 mondeling aangegeven de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te willen beëindigen wegens chronische ziekte.”. In deze e-mail, als reactie op de e-mails van [gedaagde partij] van 19 en 29 april 2022 wordt met geen woord gesproken over een ziekmelding of arbeidsongeschiktheid. Daarnaast heeft [eisende partij] in de periode vanaf 13 april 2022 tot zijn brief van 29 juni 2022 nooit gevraagd om doorbetaling van zijn salaris, ook niet nadat in mei 2022 de onderhandelingen over de vaststellingsovereenkomst waren stukgelopen, waardoor, als zijn stellingen moeten worden gevolgd, de arbeidsovereenkomst in stand zou zijn gebleven. Evenmin heeft hij gevraagd om te worden gezien door een bedrijfsarts. Dat [gedaagde partij] de bedrijfsarts niet zou inschakelen ligt niet voor de hand, nu zij een zieke werknemer op korte termijn moet laten oproepen om zich te houden aan de wettelijke voorschriften bij arbeidsongeschikte werknemers. Dat heeft zij later, toen [eisende partij] zich per brief van 29 juni 2022 ziekmeldde, wel gedaan. Gezien alle hiervoor genoemde omstandigheden acht de kantonrechter het voorshands niet aannemelijk dat [eisende partij] zich op 13 april 2022, dan wel enige datum daarvoor gelegen, ziek heeft gemeld bij [gedaagde partij] , maar wel dat hij op genoemde datum zijn arbeidsovereenkomst per direct heeft opgezegd.
4.7.
Wat betreft de subsidiaire stellingen van [eisende partij] dat [gedaagde partij] niet, zonder enig onderzoek, zou mogen vertrouwen op zijn mededeling dat hij zijn arbeidsovereenkomst wilde opzeggen, overweegt de kantonrechter nog als volgt. Partijen waren reeds in gesprek over de toekomst van [eisende partij] , dat staat niet ter discussie. Ook heeft hij een periode van drie weken niet gewerkt, waarvan de kantonrechter voorshands aannemelijk acht dat hij in die periode heeft nagedacht over zijn toekomst. Dat hij vervolgens in een vervolggesprek op 13 april 2022 zijn baan opzegt, komt voor [gedaagde partij] niet uit de lucht vallen. Er is, naar het voorlopige oordeel van de kantonrechter, geen sprake geweest van een situatie waarin [eisende partij] in een opwelling zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. [gedaagde partij] heeft terecht betoogd dat zij niet hoefde te twijfelen aan [eisende partij] opzegging.
4.8.
Voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eisende partij] moet worden afgewezen.
4.9.
Gelet op het voorgaande behoeven de overige stellingen van partijen, aangaande het gemiddeld aantal gewerkte uren per week, de reeds door [gedaagde partij] betaalde bedragen, het door UWV opgestelde deskundigenoordeel en de medewerking van [eisende partij] aan zijn re-integratie, geen nadere bespreking.
Proceskosten
4.10.
[eisende partij] heeft een beroep gedaan op artikel 7:629a lid 6 BW op grond waarvan hij stelt dat een werknemer in een procedure als deze niet in de proceskosten van zijn werkgever wordt veroordeeld. De kantonrechter volgt hem in zijn beroep, nu hij zijn vordering heeft gebaseerd op artikel 7:629 BW en [gedaagde partij] niet heeft betwist dat dit artikel van toepassing is. Daarnaast is volgens de kantonrechter, naar voorlopig oordeel, bij gebreke van verweer of gestelde feiten en omstandigheden geen sprake van misbruik van procesrecht op grond waarvan het beroep op dit artikel zou moeten worden afgewezen. Dit heeft tot gevolg dat Both, hoewel hij in het ongelijk wordt gesteld, niet zal worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde partij] . Daarom compenseert de kantonrechter de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder van partijen haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
rechtdoende als voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. A.J. Weerkamp-Beens en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023.