In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser in verzet, hierna aangeduid als [eis.verzet], had een kamerwoning gehuurd van de Stichting Vivare. De procedure was gestart na een verstekvonnis van 7 september 2022, waarbij Vivare de ontbinding van de huurovereenkomst had gevorderd op basis van vermoedens van drugshandel in de woning van [eis.verzet]. De politie had de woning op 22 juli 2022 doorzocht, maar er was geen bewijs dat daadwerkelijk drugs werden geproduceerd of opgeslagen. Vivare had [eis.verzet] op 25 juli 2022 een brief gestuurd met de suggestie om de huurovereenkomst op te zeggen, maar [eis.verzet] had dit niet gedaan. Vivare startte daarop een ontbindings- en ontruimingsprocedure.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 december 2022 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. [eis.verzet] betwistte de beschuldigingen van Vivare en stelde dat hij zijn huurverplichtingen had nagekomen. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van drugshandel en dat de huurachterstand die door Vivare was gesteld, niet van een zodanige aard was dat dit de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigde. De kantonrechter vernietigde het eerdere verstekvonnis en oordeelde dat [eis.verzet] terecht in verzet was gekomen. Vivare werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten en [eis.verzet] moest een klein bedrag aan achterstallige huur betalen, met wettelijke rente vanaf een bepaalde datum.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij ontbinding van huurovereenkomsten en de noodzaak voor verhuurders om hun claims te onderbouwen met concrete feiten.