ECLI:NL:RBGEL:2023:5489

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
05.299061.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zedenzaak wegens gebrek aan bewijs

Op 6 oktober 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 30 december 1996, die werd beschuldigd van zedenfeiten. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en stelde bijzondere voorwaarden voor. De verdediging pleitte voor vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De zaak kenmerkte zich door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde handelingen, waardoor de verklaringen van de verdachte en het vermeende slachtoffer diametraal tegenover elkaar stonden. De rechtbank concludeerde dat de enkele verklaring van het slachtoffer niet voldoende was voor een bewezenverklaring, en dat er onvoldoende steunbewijs was voor de verklaringen van het slachtoffer. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. Tevens werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, omdat er geen bewezenverklaring was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/299061-22
Datum uitspraak : 6 oktober 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op 30 december 1996 in Zevenaar,
wonende aan de Verdistraat 27, 6661 AN, in Elst.
Raadsman: mr. J.A.P. van Breukelen, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 13 augustus 2021 te Elst, gemeente Overbetuwe, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [benadeelde] , heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het brengen van zijn vingers in de vagina en/of tussen en/of over de schaamlippen van die [benadeelde] en/of
- het brengen van zijn tong in de vagina en/of tussen en/of over de schaamlippen van die [benadeelde] en/of
- het betasten van de billen van die [benadeelde] , waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte (telkens)
- misbruik heeft gemaakt van de psychische kwetsbaarheid van die [benadeelde] en/of
- misbruik heeft gemaakt van het feit dat die [benadeelde] geen slaapplaats had en derhalve in zijn, verdachtes, woning verbleef en/of
- bovengenoemde seksuele handelingen heeft verricht, ondanks dat hij (telkens) aan die [benadeelde] beloofde dat hij geen seksuele handelingen bij haar zou verrichten, althans tegen die [benadeelde] zei dat zij zich niet druk moest maken, althans woorden van soortgelijke aard of strekking en/of
- bovengenoemde seksuele handelingen heeft verricht, ondanks dat die [benadeelde] (meermalen) zei dat zij niet wilde dat hij, verdachte, seksuele handelingen bij haar verrichte en/of
- voorbij is gegaan aan de verbale en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [benadeelde] en/of
- (hierdoor) een zodanig beangstigende en bedreigende situatie heeft gecreëerd dat die [benadeelde] , mede gelet op haar psychische kwetsbaarheid, niet in staat was om zich te onttrekken aan bovengenoemde seksuele handelingen;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 juni 2021 tot en met 13 augustus 2021 te Elst, gemeente Overbetuwe, met [benadeelde] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het brengen van zijn vingers in de vagina en/of tussen en/of over de schaamlippen van die [benadeelde] en/of
- het brengen van zijn tong in de vagina en/of tussen en/of over de schaamlippen van die [benadeelde] en/of
- het betasten van de billen van die [benadeelde] .

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren. Verder heeft de officier van justitie gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd aan verdachte op te leggen, met uitzondering van het contactverbod omdat dat volgens de officier van justitie met toepassing van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) moet worden opgelegd.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Ten laste is gelegd dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een tweetal zedenfeiten. De rechtbank stelt voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig zijn geweest bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Ook in deze zaak is dat het geval. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich dat slechts de verklaringen van het (vermeende) slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden zijn. Op grond van het bepaalde in artikel 342, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) is de enkele verklaring van één getuige (in deze zaak het vermeende slachtoffer) in beginsel onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Daar staat tegenover dat, met name in zedenzaken, een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met de betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Voor een bewezenverklaring is daarnaast vereist dat de rechtbank uit de wettige bewijsmiddelen onverminderd de overtuiging heeft gekregen dat de verdachte de hem verweten feiten heeft begaan.
Verdachte heeft erkend dat hij de seksuele handelingen zoals ten laste gelegd bij aangeefster heeft verricht. De verklaringen van aangever en verdachte staan echter diametraal tegenover elkaar met betrekking tot de voor feit 1 relevante vraag of de seksuele handelingen vrijwillig dan wel onder dwang hebben plaatsgevonden, en de voor feit 2 relevante vraag wie lag te slapen en wie het initiatief tot de seksuele handelingen toen nam.
Aangeefster heeft op 31 augustus 2021 tijdens een ‘informatief gesprek zeden’ verklaard dat verdachte meerdere keren seksuele handelingen bij haar heeft verricht tegen haar zin en ook toen ze lag te slapen. Tijdens haar aangifte op 14 oktober 2021 en een aanvullend verhoor op 14 februari 2023 is zij in essentie bij haar eerste verklaring gebleven.
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het dossier onvoldoende ondersteunend bewijs voor de verklaring van aangeefster worden gevonden. De officier van justitie heeft aangevoerd dat de latere spijtbetuigingen van verdachte in WhatsApp-berichten en in het opgenomen spraakbericht steunbewijs zijn voor de verklaring van aangeefster dat de seksuele handelingen niet vrijwillig waren en dat hij bij haar seksuele handelingen heeft verricht terwijl zij sliep. De rechtbank ziet dit echter niet als steunbewijs, omdat onvoldoende duidelijk wordt waar zijn spijtbetuiging precies op ziet en deze bovendien ook kan passen bij de visie van verdachte op de gebeurtenissen en bij zijn verklaring waarom hij excuses maakte. De berichten en het opgenomen gesprek zijn onvoldoende specifiek en verschaffen geen duidelijkheid over de kern van de verwijten. Hierdoor is niet voldaan aan de bewijsminimumregel en daarom zal verdachte worden vrijgesproken.

4.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [benadeelde] heeft in verband met het tenlastegelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 21,03 aan materiële schade en
€ 5.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht en om een contactverbod op grond van artikel 38v Sr.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering;
 bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders (voorzitter), mr. A.J.H. Steenweg en mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.L.M. van Schaik, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 6 oktober 2023.