ECLI:NL:RBGEL:2023:5448

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
AWB - 22_2017
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het gebruik van een garagebox als hobbyruimte in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 5 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten beoordeeld. Eiser, wonende tegenover de garagebox, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die op 6 juli 2021 is verleend voor het gebruik van een garagebox als hobby/klusruimte. De rechtbank behandelt het beroep dat op 25 augustus 2023 is behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, evenals de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat het college de juiste procedure heeft gevolgd en dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft verschillende beroepsgronden aangevoerd, waaronder de betrokkenheid van omwonenden en de gevolgen voor het woon- en leefklimaat. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder geen aanvraag heeft ingediend voor het gebruik van de openbare ruimte en dat de vergunningvoorschriften voldoende zijn om overlast te beperken.

Echter, de rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de looptijd van de omgevingsvergunning heeft verlengd in de beslissing op bezwaar. De vergunning was oorspronkelijk aangevraagd voor vijf jaar, maar de beslissing op bezwaar heeft de looptijd verlengd tot 10 maart 2027. De rechtbank vernietigt dit onderdeel van de beslissing op bezwaar en stelt de oorspronkelijke looptijd van de vergunning vast op 6 juli 2026. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/2017

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2023

in de zaak tussen

[Eiser A] , uit [plaats B] , eiser

(gemachtigde: [C] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Putten, het college
(gemachtigden: mr. G.J. Vooren en ing. P. Hennekeij).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[D]uit [plaats B] , vergunninghouder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing op bezwaar. Het college heeft in het besluit van 6 juli 2021 een omgevingsvergunning verleend. In de beslissing op bezwaar van 8 maart 2022 is de omgevingsvergunning in stand gelaten.
De rechtbank heeft het beroep op 25 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigden van het college en vergunninghouder bijgestaan door [G] .

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder heeft op 19 mei 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een garagebox als hobby/klusruimte op het perceel [adres E] in [plaats B] voor een duur van vijf jaar. Eiser woont tegenover de garagebox.
1.1.
De garagebox staat binnen de grenzen van het bestemmingsplan ‘Bestemmingsplan Kom West’ (het bestemmingsplan). De bestemming ter plaatse is ‘Verkeer – Autoboxen’. Gelet op deze bestemming is alleen het gebruik van de garagebox voor het stallen van motorvoertuigen en andere vervoermiddelen toegestaan. [1]
1.2.
Het college heeft op 6 juli 2021 de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’. [2]
1.3.
In de beslissing op bezwaar van 8 maart 2022 heeft het college het besluit van 6 juli 2021, met een toevoeging van 4 voorschriften, in stand gelaten. Deze voorschriften zien op de waarborging dat de omgevingsvergunning niet voor andere activiteiten wordt gebruikt en dat onvoorziene overlast wordt voorkomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het beroep tegen de beslissing op bezwaar aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiser gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het beroepschrift door meerdere omwonenden ingediend?
4. Eiser voert aan dat ten onrechte hij alleen wordt genoemd als indiener van het beroep. Ten onrechte zijn verschillende omwonenden, de bewoners [wonende aan het adres F] [nr 1] , [nr. 2] en [nr. 3] in [plaats B] , niet aangemerkt als eisers.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat de aangehaalde omwonenden geen eisers zijn in deze procedure. Uit het beroepschrift maakt de rechtbank op dat het beroepschrift alleen is ingediend door eiser. Zo is het beroepschrift alleen ondertekend door eiser en is het beroepschrift in zijn geheel in de ik-vorm geschreven. De rechtbank beschouwt de buiten de beroepstermijn op 22 april 2022 nagestuurde machtigingen daarom ook als steunbetuigingen van het beroep dat door eiser is ingesteld.
Hadden de omwonenden meer betrokken moeten worden bij de voorbereiding?
5. Eiser voert aan dat hij zich niet kan verenigen met de beslissing op bezwaar, omdat een illegale situatie is gelegaliseerd zonder dat de omwonenden hierbij betrokken zijn.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat het college de juiste wettelijke voorbereidingsprocedure heeft gevolgd. Het college heeft ter voorbereiding van het besluit de zogenoemde ‘reguliere voorbereidingsprocedure’ toegepast. Bij deze procedure bestaat geen verplichting om het ontwerpbesluit ter inzage te leggen waartegen vervolgens zienswijzen kunnen worden ingediend. Bij de reguliere voorbereidingsprocedure is het mogelijk voor belanghebbenden om nadat het besluit is genomen bezwaar in te dienen en dat heeft eiser ook gedaan. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser in een eerder stadium over een ontwikkeling in zijn leefomgeving meer betrokken had willen zijn, maar het is niet gebleken dat het college daartoe in dit geval formeel verplicht was. De beroepsgrond slaagt niet.
Had de openbare ruimte gelegen voor de garagebox gereguleerd moeten worden in de omgevingsvergunning?
6. Eiser voert aan dat het gebruik van de openbare ruimte gelegen voor de garagebox ten onrechte niet is gereguleerd. De omgevingsvergunning heeft namelijk tot gevolg dat het hobbymatig klussen ook buiten de garagebox plaatsvindt.
6.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) dat het college moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. [3] In de aanvraag van 19 mei 2021 heeft vergunninghouder gevraagd om de garagebox als een hobby-/klusruimte te mogen gebruiken voor de duur van vijf jaar. Het college heeft met de omgevingsvergunning van 6 juli 2021 deze activiteit als zodanig toegestaan. Hieruit concludeert de rechtbank dat vergunninghouder geen aanvraag heeft ingediend voor het gebruik van de openbare buitenruimte die is gelegen voor de garagebox. Daarom hoefde het college in zijn besluitvorming geen rekening te houden met de mogelijkheid dat de openbare ruimte in de praktijk ook als hobby-/klusruimte gebruikt gaat worden. Daarbij merkt de rechtbank op dat wanneer de openbare ruimte wel als zodanig gebruikt wordt, dat een kwestie van handhaving is die in deze procedure niet aan de orde kan komen. [4] De beroepsgrond slaagt niet.
Is de omgevingsvergunning in strijd met een goede ruimtelijke ordening?
7. Gelet op wat de rechtbank onder 6.1 heeft overwogen over de reikwijdte van de omgevingsvergunning, ligt in deze zaak alleen de omgevingsvergunning ter beoordeling voor. Daarover voert eiser aan dat deze in strijd met de goede ruimtelijke ordening is verleend. De rechtbank heeft de verschillende beroepsgronden waarin wordt aangevoerd dat de omgevingsvergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening verdeeld in verschillende onderdelen:
  • De beoordeling of het college heeft kunnen concluderen dat door het afwijkende gebruik van de garagebox geen onaanvaardbare verkeerssituatie ontstaat;
  • De beoordeling of het college heeft kunnen concluderen dat door het afwijkende gebruik van de garagebox het woon- en leefklimaat van eiser niet onaanvaardbaar wordt aangetast;
  • De beoordeling of het college heeft kunnen concluderen dat de vergunningsvoorschriften toereikend waren.
7.1.
Voordat de rechtbank op bovengenoemde beroepsgronden ingaat, benadrukt de rechtbank dat het college bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de het college toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toekomt en het de betrokken belangen moet afwegen. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een ‘goede ruimtelijke ordening’. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. [5]
Is sprake van een onaanvaardbare verkeerssituatie?
8. Eiser voert aan dat door het afwijkende gebruik van de garagebox een onaanvaardbare verkeerssituatie ontstaat. Bij de vergunningverlening heeft het college ten onrechte niet meegewogen dat de zoon van vergunninghouder met een auto naar de garagebox komt. Eiser stelt daarnaast dat een ander gebruik van de garagebox leidt tot extra parkeerbelasting in de straat en mogelijke hinder voor omwonenden.
8.1.
De rechtbank oordeelt dat niet is gebleken dat er een zodanige verkeersaantrekkende werking uitgaat van het vergunde afwijkende gebruik van de garagebox, dat het een verslechtering is ten opzichte van de huidige bestemming. Op grond van de huidige bestemming is het namelijk ook toegestaan om met de auto naar de garagebox te rijden en deze daarin te stallen. [6] Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de garagebox als hobbyruimte leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast. De beroepsgrond slaagt niet.
Tast de omgevingsvergunning onaanvaardbaar het woon- en leefklimaat van eiser aan?
9. Eiser voert aan dat het woon- en leefklimaat van de omwonenden onvoldoende is meegenomen in de belangenafweging. In de belangenafweging is te veel gewicht toegekend aan het belang van vergunninghouder om te mogen klussen in de garagebox en onvoldoende belang toegekend aan het belang van de omwonenden op een goed woon- en leefklimaat. Hierbij merkt eiser op dat een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik niet mag leiden tot een zwaardere belasting van de omgeving.
9.1.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat aan het wonen in een verstedelijkte omgeving enige mate van geluidhinder en een zekere mate van inbreuk op privacy inherent is. Wel moet het bevoegd gezag per geval beoordelen of er geen onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat plaatsvindt. [7] Gelet hierop zal de rechtbank alleen beoordelen of het college in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat het afwijkende gebruik van de garagebox niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser.
9.2.
De rechtbank oordeelt dat het college kon concluderen dat het afwijkende gebruik van de garagebox het woon- en leefklimaat van eiser niet onaanvaardbaar aantast. Het is de rechtbank niet gebleken dat door de omgevingsvergunning het woon- en leefklimaat van eiser onaanvaardbaar wordt aangetast. De rechtbank neemt hierbij in acht dat in de beslissing op bezwaar aanvullende voorschriften zijn opgenomen die de mogelijke overlast beperken zoals het voorschrift dat tijdens het machinaal zagen de deuren gesloten moeten zijn en het voorschrift dat de garagebox alleen tot 21.00 uur voor hobbydoeleinden gebruikt mag worden. De rechtbank neemt ook in overweging dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de gestelde overlast zodanig is, dat er sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat. De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de vergunningvoorschriften voldoende toereikend?
10. Eiser voert aan dat de toegevoegde vergunningvoorschriften onvoldoende toereikend zijn. Het voorschrift dat tijdens het machinaal zagen de deuren gesloten moeten zijn, heeft tot gevolg dat bij andere handelingen, zoals het machinaal schuren, de deuren wel open mogen blijven. Hierdoor kan alsnog veel geluidhinder ontstaan voor eiser. Daarnaast stelt eiser dat het onbegrijpelijk is waarom in de voorschriften opgenomen is dat de hobbyactiviteiten zijn toegestaan tot 21.00 uur en niet tot de avondperiode zoals die is opgenomen in het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit), die begint om 19.00 uur. Ten slotte stelt eiser dat hij vreest dat met het voorschrift dat maximaal drie personen zijn toegestaan bij de garagebox, er willekeurige personen gebruik kunnen maken van de garagebox.
10.1.
In de beslissing op bezwaar heeft het college, op verzoek van vergunninghouder, de volgende voorschriften toegevoegd aan de omgevingsvergunning:
“1. De garage mag voor hobbydoeleinden van 8.00 tot 21.00 gebruikt worden;
2. Tijdens machinaal zagen moeten de deuren gesloten zijn;
3. In de garage zijn maximaal drie personen toegestaan, en;
4. Omgevingsvergunning W 21 /204 mag gedurende de looptijd uitsluitend gebruikt worden zolang de garage in eigendom is van de heer [D] .”
10.2.
De rechtbank oordeelt dat de vergunningvoorschriften voldoende toereikend zijn. Het is de rechtbank niet gebleken dat behalve het machinaal zagen andere handelingen plaatsvinden in de garagebox die zoveel geluid produceren dat de deuren hierbij gesloten moeten zijn om onaanvaardbare geluidhinder te voorkomen.
Wat betreft het voorschrift over het tijdstip tot wanneer hobbyactiviteiten uitgevoerd mogen worden, merkt de rechtbank dat het Activiteitenbesluit niet van toepassing is op deze situatie, omdat geen sprake is van een zogenoemde inrichting. De rechtbank acht dit vergunningsvoorschrift toereikend omdat de tijdstippen uit dit voorschrift gangbare tijden zijn voor het uitoefenen van hobbymatige activiteiten.
Wat betreft het voorschrift over het toestaan van het aantal personen merkt de rechtbank op dat vergunninghouder op de zitting heeft verklaard dat alleen hij een sleutel van de garagebox heeft, en dat de box niet wordt verhuurd aan derden. Daarbij heeft het college bevestigd dat een van de drie personen de zoon van vergunninghouder moet zijn en mocht dat niet het geval zijn, het college daartegen handhavend zal optreden. De beroepsgrond slaagt niet.
Is ten onrechte een uitspraak van De Rijdende Rechter niet meegewogen in de besluitvorming?
11. Eiser voert aan dat ten onrechte een uitspraak van de Rijdende Rechter uit de uitzending van 23 november 2021 niet is meegewogen in de besluitvorming, terwijl hierom wel uitdrukkelijk is verzocht. In deze uitzending betrof het ook het gebruik van een garagebox voor hobbydoeleinden, door iemand die elders woont. De Rijdende Rechter heeft in deze uitzending geoordeeld dat een garage niet is bedoeld voor hobbydoeleinden.
11.1.
In dit geval is niet gebleken dat de situatie waarop eisers doelen vergelijkbaar is met deze zaak waarin een tijdelijke omgevingsvergunning is verleend om de garagebox in afwijking van het bestemmingsplan hobbymatig te gebruiken. Er bestaat alleen al daarom geen grond voor het oordeel dat het college de uitspraak van de Rijdende Rechter had moeten betrekking in de besluitvorming. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de omgevingsvergunning precedentwerking?
12. Eiser voert aan dat het vergunnen van het gewijzigd gebruik van de garagebox precedentwerking heeft, omdat met een verwijzing naar deze omgevingsvergunning, het voor een ieder is toegestaan om een garagebox te gebruiken als hobbyruimte.
12.1.
De rechtbank oordeelt dat de door eiser genoemde precedentwerking niet aan de orde is. Het college heeft in haar verweerschrift uiteengezet dat eiser terecht constateert dat er geen beleid is over het gebruik van een garagebox voor andere doeleinden. Het college heeft daarom een ruimtelijke afweging gemaakt aan de hand van de specifieke feiten en omstandigheden en dit zal het college in de toekomst ook verrichten voor nieuwe aanvragen die zien op het gebruik van een garagebox voor andere doeleinden. Gelet op het voorgaande heeft het college, naar het oordeel van de rechtbank, voldoende gemotiveerd dat iedere aanvraag opnieuw wordt beoordeeld aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van het specifieke geval. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de omgevingsvergunning ten onrechte een langere looptijd dan is aangevraagd?
13. Eiser voert aan dat het college ten onrechte de looptijd van de omgevingsvergunning heeft verlengd in de beslissing op bezwaar. De omgevingsvergunning is aangevraagd voor een duur van vijf jaar. In het besluit van 6 juli 2021 is een omgevingsvergunning verleend voor de duur van vijf jaar. Bij de beslissing op bezwaar is een nieuwe tijdelijke vergunning gevoegd waarop de verzenddatum 10 maart 2022 is gestempeld en waarin is bepaald dat de vergunning in werking treedt met ingang van de dag na verzending van de beschikking. Hierdoor heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een ruimere periode dan dat vergunninghouder had aangevraagd.
13.1.
Het college heeft hierover op zitting toegelicht dat gelet op de onderlinge samenhang tussen het besluit van 6 juli 2021 en de beslissing op bezwaar het voldoende duidelijk is dat de omgevingsvergunning is verleend voor vijf jaar, te rekenen vanaf het besluit op 6 juli 2021 en dat daarom geen sprake is van een verlenging van de looptijd van de omgevingsvergunning in de beslissing op bezwaar.
13.2.
Zoals onder 6.1 overwogen moet het college volgens vaste rechtspraak van de Afdeling beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. In de aanvraag heeft vergunninghouder het volgende opgenomen:
‘Het betreft zaaknummer 1267886 om de garagebox tijdelijk (5 jaar) te wijzigen naar hobby/klusruimte voor onze zoon om hem gelegenheid te geven zich verder te ontplooien wat puur hobbymatig naast school en zijn zaterdagwerk zal plaatsvinden (NOZ).’
In het besluit van 6 juli 2021 is het volgende voorschrift opgenomen:
‘1. Aan deze omgevingsvergunning verbinden wij een instandhoudingstermijn van maximaal 5 jaar, te rekenen vanaf de datum van verzending van dit besluit.’
In de beslissing op bezwaar is het volgende voorschrift opgenomen:
‘1. Aan deze omgevingsvergunning verbinden wij een instandhoudingstermijn van maximaal 5 jaar, te rekenen vanaf de datum van verzending van dit besluit.’
13.3.
De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte de looptijd van de omgevingsvergunning heeft verlengd in de beslissing op bezwaar. Vergunninghouder heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor de duur van vijf jaar. De rechtbank deelt de stelling van het college, dat de looptijd van de omgevingsvergunning niet is verlengd, niet. In voorschrift 1 van de omgevingsvergunning die is gevoegd bij de beslissing op bezwaar is opgenomen dat de instandhoudingstermijn van maximaal vijf jaar, gerekend moet worden vanaf de datum van verzending van de beslissing op bezwaar. De verzenddatum van de beslissing op bezwaar is 10 maart 2022. Dit heeft tot gevolg dat de omgevingsvergunning een looptijd heeft tot 10 maart 2027. Dit is een verruiming ten opzichte van het besluit van 6 juli 2021, omdat deze omgevingsvergunning een looptijd had tot 6 juli 2026. Het voorgaande betekent dat met de beslissing op bezwaar meer is vergund dan is aangevraagd, omdat de omgevingsvergunning voor een langere periode dan vijf jaar is verstrekt. Hiermee heeft het college ten onrechte de grondslag van de aanvraag verlaten en daarmee niet beslist op de aanvraag zoals die is ingediend. De beroepsgrond slaagt.
Finale geschilbeslechting
14. Het beroep is gegrond, omdat in de beslissing bezwaar de grondslag van de aanvraag is verlaten. Met het oog op de finale geschilbeslechting neemt de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing De rechtbank vernietigt voorschrift 1 uit de omgevingsvergunning van 8 maart 2022 die onderdeel is van de beslissing op bezwaar. Doende wat het college had behoren te doen zal de rechtbank zelf een nieuw voorschrift opnemen dat als volgt luidt: ‘
Deze omgevingsvergunning heeft een instandhoudingstermijn tot 6 juli 2026.’
14.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden. Eiser heeft ook verzocht om vergoeding van zijn proceskosten, maar de rechtbank ziet daarvoor geen aanleiding omdat eiser op de zitting heeft verklaard dat hij geen proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt voorschrift 1 uit de omgevingsvergunning van 8 maart 2022 die onderdeel is van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het volgende voorschrift
Deze omgevingsvergunning heeft een instandhoudingstermijn tot 6 juli 2026’in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 8:72
3. De bestuursrechter kan bepalen dat:
a. (…)
b. zijn uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3. [nr 1] , vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.12

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2° in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
Besluit omgevingsrecht

Artikel 2. [nr 1]

Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2˚, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bijlage II
Artikel 4
11. ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar.
Bestemmingsplan Kom West

Artikel [nr. 2] Verkeer – Autoboxen

Artikel [nr. 2] .1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Autoboxen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het stallen van motorvoertuigen en andere vervoermiddelen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel [nr. 2] .1 van het bestemmingsplan.
2.Op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2˚, Wabo in samenhang met artikel 2. [nr 1] in samenhang met artikel 4, aanhef en onder 11, bijlage 2, van het Besluit omgevingsrecht (Bor).
3.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1509, r.o. 5.1 en de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2970, r.o. 2.1 en de uitspraak van de Afdeling van 17 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1897, r.o. 5.1.
4.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1736, r.o. 5.1.
5.Uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:185, r.o. 16.1.
6.Op grond van artikel [nr. 2] .1 van het bestemmingsplan.
7.Uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI NL:RVS:2018:2970, r.o. 3.2 en de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:490, r.o. 9.1.