ECLI:NL:RBGEL:2023:5409

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
9865750 \ CV EXPL 22-3399
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling aan de gemeenschap in verband met geldleningsovereenkomst tijdens en na huwelijk

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 6 september 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure over een geldleningsovereenkomst. De eisende partij vorderde betaling aan de gemeenschap van een bedrag dat is geleend voor en tijdens het huwelijk. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vordering ten behoeve van de gemeenschap is toegewezen voor zover deze betrekking heeft op leningen die zijn verstrekt voor en tijdens het huwelijk. De vordering die na het huwelijk is ontstaan, is afgewezen omdat er geen grond is voor toewijzing aan de gemeenschap. Betalingen aan de ex-partner die na het huwelijk zijn gedaan, strekken niet tot vermindering van de vordering, aangezien niet is aangetoond dat deze betalingen bevrijdend zijn gedaan aan de gemeenschap.

De procedure begon met een tussenvonnis op 5 april 2023, waarin de kantonrechter de partijen de gelegenheid gaf om te reageren op de vordering. De eisende partij heeft zijn eis gewijzigd, waarbij hij niet langer betaling aan zichzelf vorderde, maar aan de gemeenschap. De gedaagde partijen maakten bezwaar tegen deze wijziging, maar de kantonrechter oordeelde dat, gezien de omstandigheden van de zaak, een uitzondering op de goede procesorde gerechtvaardigd was. Uiteindelijk werd de vordering van de eisende partij toegewezen tot een bedrag van € 7.700,12, vermeerderd met wettelijke rente, en werden ook buitengerechtelijke kosten toegewezen. De gedaagde partijen werden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van dit bedrag, evenals de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9865750 \ CV EXPL 22-3399 \ 520 \ 918
uitspraak van 6 september 2023
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [plaats]
eisende partij
gemachtigde mr. C.I. Burger
tegen

1.de vennootschap onder firma [gedaagde partij 1]

gevestigd te [plaats]

2. [gedaagde partij 2]

wonende te [plaats]

3. [gedaagde partij 3]

wonende te [plaats]
beiden vennoot van [gedaagde partij 1]
gedaagde partijen
gemachtigde mr. R.G.F. Lammers
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partijen] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 april 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de nadere akte tevens houdende akte wijziging eis van 31 mei 2023 van de gemachtigde van [eisende partij] ;
- de antwoordakte van 28 juni 2023 van de gemachtigde van [gedaagde partijen] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil

Vordering ten behoeve van de gemeenschap?
2.1.
In het tussenvonnis van 5 april 2023 is het volgende overwogen:
4.2.
Voor zover aangenomen zou moeten worden dat het vorderingsrecht voor zover betrekking hebbend op leningen voor en tijdens het huwelijk deel uitmaakt van de ontbonden, maar nog niet verdeelde huwelijksgemeenschap geldt het volgende.
Artikel 3:171 BW ziet op het instellen van rechtsvorderingen ten behoeve van de gemeenschap. De hoofdregel is dat iedere deelgenoot daartoe onafhankelijk van de andere deelgenoten bevoegd is. Een procederende deelgenoot moet wel kenbaar maken dat hij ten behoeve van de gemeenschap procedeert en zal toewijzing/veroordeling moeten vragen jegens de gezamenlijke deelgenoten. Een prestatie die aan de gemeenschap verschuldigd is kan immers in beginsel slechts door de gezamenlijke deelgenoten worden aangenomen.
2.2.
Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
2.3.
[eisende partij] heeft hierop aangegeven dat hij weliswaar als deelgenoot op eigen naam een vordering jegens [gedaagde partijen] heeft ingesteld, maar mede optreedt namens [betrokkene 1] . In verband hiermee heeft hij zijn eis zodanig gewijzigd dat hij niet langer betaling aan hemzelf maar aan de gemeenschap vordert.
2.4.
[gedaagde partijen] heeft hiertegen aangevoerd dat [eisende partij] de procedure uitdrukkelijk pro se en niet als deelgenoot ten behoeve van de gemeenschap heeft ingesteld. Zij maakt bezwaar tegen de eiswijziging en voert aan dat daarmee niet kan worden bewerkstelligd dat [eisende partij] lopende de procedure in een andere hoedanigheid gaat optreden. Daarnaast is die partijwissel in dit stadium van de procedure in strijd met de eisen van een goede procesorde omdat het voor [gedaagde partijen] niet meer mogelijk is om het verweer op deze nieuwe hoedanigheid aan te passen en/of bijvoorbeeld de andere deelgenoot in vrijwaring op te roepen.
2.5.
De kantonrechter oordeelt als volgt.
Vastgesteld moet worden dat [eisende partij] in eerste instantie een vordering voor zichzelf heeft ingesteld. In de dagvaarding heeft hij immers met geen woord gerept over (de gemeenschap met) [betrokkene 1] , maar alleen gesteld dat hij bedragen had geleend aan [gedaagde partijen] , terwijl hij zich in zijn akte van 16 november 2022 op het standpunt heeft gesteld dat het vorderingsrecht uit hoofde van de geldleningen uitgezonderd was van de huwelijksgemeenschap dan wel (in het kader van de verdeling van de huwelijksgemeenschap) aan hem is toebedeeld.
Door na de wijziging van eis op te treden als procederende deelgenoot (dus niet langer voor zichzelf, maar voor de gemeenschap) is sprake geweest van een wijziging van hoedanigheid. Hoewel uitgangspunt is dat de goede procesorde zich verzet tegen een dergelijke wijziging van hoedanigheid (zie het arrest van de Hoge Raad van 3 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:587), ziet de kantonrechter in casu aanleiding een uitzondering te maken op dit uitgangspunt. Daarbij is in aanmerking genomen dat [gedaagde partijen] zich al bij conclusie van antwoord (in 2.5) op het standpunt heeft gesteld dat, met uitzondering van het na de ontbinding van het huwelijk geleende bedrag, “de lening geheel in de huwelijksgoederengemeenschap valt” (zie 2.5) en (onder meer door betaling aan de andere deelgenoot, [betrokkene 1] ) geheel is afgelost. Afwijzing van de vordering van [eisende partij] (alleen) wegens de wijziging van hoedanigheid moet, in verband met een doelmatige procesvoering en in het licht van de door de Hoge Raad ingezette “deformaliseringstendens”, onwenselijk worden geacht.
Vordering na wijziging van eis
2.6.
Na wijziging van zijn eis vordert [eisende partij] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis de hoofdelijke veroordeling van [gedaagde partijen] :
a. tot betaling aan de gemeenschap van een bedrag van € 20.403,41, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 januari 2021 tot aan de dag van volledige betaling, althans vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum, althans bedrag;
b. tot betaling aan de gemeenschap van een bedrag van € 1.184,63 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de datum van de dagvaarding tot aan de dag van volledige betaling, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
c. in de proceskosten en de nakosten.
Lening na huwelijk
2.7.
Hoewel in het tussenvonnis van 5 april 2023 is overwogen (zie 4.4) dat [eisende partij] voor zover het gaat om het na de ontbinding van het huwelijk geleende bedrag ontvankelijk is, brengt zijn eiswijziging mee dat hierop moet worden teruggekomen. Voor de gevorderde betaling van dit
door hemaan [gedaagde partijen] geleende bedrag (van € 1.290,00)
aan de gemeenschapis geen grond.
Leningen voor en tijdens huwelijk
2.8.
[gedaagde partijen] heeft erkend een bedrag van € 38.470,12 in totaal geleend te hebben, waarvan volgens haar overzicht (productie 3 bij cva) een bedrag van (€ 500,00 + € 260,00 =) € 760,00 ná de ontbinding van het huwelijk is geleend. Het op 1 augustus 2018 door
[eisende partij] overgeboekte bedrag van € 1.500,00 met omschrijving “lening” is door [gedaagde partijen] niet als geleend bedrag, maar als “kruispost” opgenomen in voormeld overzicht. Zoals in het tussenvonnis van 5 april 2023 is overwogen (overweging 4.6) wordt er vanuit gegaan dat dit bedrag is geleend.
Dit betekent dat met betrekking tot de voor en tijdens het huwelijk verstrekte leningen wordt uitgegaan van een bedrag van (€ 38.470,12 -/- € 760,00 + € 1.500,00 =) € 39.210,12.
Overgemaakt aan [eisende partij] ?
2.9.
In voormeld tussenvonnis is overwogen dat, naast de door [eisende partij] erkende aflossingen van in totaal € 23.400,00, een bedrag van in totaal (€ 1.000,00 + € 500,00 +
€ 600,00 + € 500,00 + € 500,00 + € 1.000,00 + € 1.500,00 + € 750,00 + € 1.000,00 +
€ 500,00 + € 260,00 =) € 8.110,00 is afgelost (door overboeking aan [eisende partij] ).
2.10.
Dit betekent dat er vanuit moet worden gegaan dat de gemeenschap na aflossingen aan [eisende partij] nog aanspraak zou kunnen maken op een bedrag van € 39.210,12 -/-
€ 23.400,00 -/- € 8.110,00 = € 7.700,12. Met de betalingen aan [betrokkene 1] met de omschrijving “Aflossing lening” (in totaal een bedrag van € 6.500,00) heeft [gedaagde partijen] , zoals al is overwogen in het tussenvonnis van 3 april 2023, niet bevrijdend betaald aan de gemeenschap. Gesteld noch gebleken is immers dat [gedaagde partijen] op redelijke gronden heeft aangenomen dat, niettegenstaande het feit dat tijdens het huwelijk alle aflossingen werden gedaan aan [eisende partij] , na ontbinding van het huwelijk bevrijdend aan de gemeenschap kon worden betaald door bedragen over te maken aan [betrokkene 1] .
2.11.
Uit het voorgaande volgt dat het gevorderde toewijsbaar is tot een bedrag van
€ 7.700,12. De wettelijke rente over dit bedrag zal worden toegewezen vanaf 11 maart 2022. In de brief van 3 maart 2022 is [gedaagde partijen] immers aangemaand binnen zeven dagen na dagtekening van die brief te betalen.
Buitengerechtelijke incassokosten
2.12.
Gelet op de namens [eisende partij] verrichte buitengerechtelijke incassowerkzaamheden en het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief wordt een bedrag van € 919,61 aan buitengerechtelijke kosten toegewezen. De gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten wordt toegewezen vanaf de datum van dagvaarding, zijnde 28 april 2022.
Proceskosten
2.13.
[gedaagde partijen] wordt grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Van het in rekening gebrachte griffierecht van € 693,00 blijft een bedrag van € 449,00 als nodeloos aangewend of veroorzaakt voor rekening van [eisende partij] .
De gevorderde nakosten worden toegewezen tot het maximum van € 132,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde partijen] hoofdelijk, in die zin dat voor zover de een betaalt ook de anderen zijn bevrijd om aan de gemeenschap te betalen een bedrag van (€ 7.700,12 +
€ 919,61 =) € ‭8.619,73‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 7.700,12 vanaf ‬‬‬‬‬
11 maart 2022 tot aan de dag van volledige betaling; ‬‬‬‬
3.2.
veroordeelt [gedaagde partijen] , eveneens hoofdelijk, in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [eisende partij] begroot op € 127,43 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierecht, € 825,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 132,00 aan nakosten, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
3.3.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.