ECLI:NL:RBGEL:2023:5394

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 augustus 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
C/05/423634 / JE RK 23-985
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenbeschikking over machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 31 augustus 2023 een tussenbeschikking genomen met betrekking tot een verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De kinderrechter heeft de beslissing aangehouden, omdat er grote zorgen zijn over de situatie van [minderjarige], maar er ook twijfels zijn over de noodzaak van uithuisplaatsing. De gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor de duur van de ondertoezichtstelling. De ouders van [minderjarige], [moeder 1] en [moeder 2], zijn beide tegen de uithuisplaatsing. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [moeder 1] momenteel niet in staat is om voor [minderjarige] te zorgen vanwege een klinische opname, terwijl [moeder 2] ook persoonlijke problematiek heeft die haar stabiliteit en zorgcapaciteit beïnvloedt. De kinderrechter heeft besloten dat de GI aanvullende informatie moet aanleveren over de ontwikkeling van [minderjarige], de behandeling van [moeder 2], en de mogelijkheden voor netwerkplaatsing. De kinderrechter heeft een pro forma datum vastgesteld op 21 november 2023 om de voortgang te bespreken en te beoordelen of de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/423634 / JE RK 23-985
Datum uitspraak: 31 augustus 2023
Tussenbeschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
[naam instelling], gevestigd te [plaats] ,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[moeder 1],
hierna te noemen [moeder 1] ,
wonende in [woonplaats] ,
bijgestaan door mr. K.C.A. Ariëns, te Oss.
[moeder 2],
hierna te noemen [moeder 2] ,
wonende in [woonplaats] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 10 augustus 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • [moeder 1] , bijgestaan door haar advocaat;
  • [moeder 2] ;
  • mevr. [naam 1] , gedragswetenschapper van de GI;
  • dhr. [naam 2] , gezinsvoogd.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij [moeder 2] .
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 maart 2023 [minderjarige] onder toezicht gesteld tot 1 maart 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (pleeggezin) voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

[moeder 1]

4.1.
is tegen een uithuisplaatsing. Zij is zelf nu niet in staat de zorg te dragen voor haar dochter. Zij is de komende drie weken nog opgenomen en zal daarna ambulante behandeling volgen. Zij zet alles op alles om straks weer bij te dragen in de opvoeding. Het klopt niet dat [moeder 2] heeft gezegd de opvoeding van [minderjarige] niet aan te kunnen. Ook vindt [moeder 1] het plan van de GI om te zoeken naar een pleeggezin te ondoordacht. Het verzoek lijkt voor de zekerheid alvast ingediend. Een uithuisplaatsing is nu niet noodzakelijk en voor [minderjarige] nadelig. Zij heeft al veel veranderingen moeten ondergaan en een plaatsing in een pleeggezin is alleen maar nadelig voor haar.
[moeder 2]
4.2.
Ook [moeder 2] is tegen de uithuisplaatsing. Zij heeft nooit zo letterlijk gezegd tegen de GI dat zij niet de volledige zorg kan dragen voor haar dochter. [moeder 2] geeft aan dat zij die zorg wel wil en kan dragen. Het gaat bovendien veel beter met [minderjarige] dan eerder. Dat komt waarschijnlijk doordat er minder wisselingen zijn in haar leven. Zij verblijft nu bij [moeder 2] en dat geeft rust. Ook zijn de observaties van Onder de Bomen gestopt. De observaties leverden een ongemakkelijke situatie op tussen haar en haar dochter en het kan zijn dat dat zichtbaar is geweest in de interactie tussen moeder en dochter. [moeder 2] erkent dat zij zelf persoonlijke problematiek heeft waarvoor zij behandeling nodig heeft. Zij heeft inmiddels verkennende gesprekken gehad bij Pro Persona. In de komende periode zal screening en diagnose plaatsvinden en een daaruit volgende behandeling. Hoe lang dit duurt en hoe de behandeling eruit gaat zien, kan zij niet zeggen. [moeder 2] vraagt zich wel af hoe de GI kan zien dat [minderjarige] lijdt onder de problematiek van haar moeder, zeker nu ook school ziet dat het beter gaat met [minderjarige] .
De GI
4.3.
De GI handhaaft het verzoek. Als de machtiging wordt verleend, gaat de GI met de ouders om tafel om te kijken op welke wijze het beste vorm kan worden gegeven aan de plaatsing in het pleeggezin. De ouders gaven eerder aan geen mogelijkheden te zien in hun netwerk, maar geven nu aan dat dit wel het geval is. Mogelijk dat oma (mz [moeder 1] ) of een tante (mz [moeder 1] ) een rol kan spelen. Dat betekent dat de GI ook deze optie met de ouders en het netwerk wil onderzoeken. Als blijkt dat een netwerkplaatsing geen optie is, zal de GI een ander pleeggezin zoeken. Op dit moment is nog geen pleeggezin beschikbaar. De GI verwacht in een aantal weken meer duidelijkheid te hebben. De GI wil graag dat de machtiging nu al wordt verleend. Niet alleen omdat de uithuisplaatsing noodzakelijk is maar ook omdat het dan een voldongen feit is dat [minderjarige] voorlopig niet bij de ouders kan wonen. Het gesprek met de ouders kan zich dan richten op het vormgeven van de uithuisplaatsing en hoeft niet te gaan over de mogelijkheden die er nog bij de moeders thuis zijn. De GI verwacht die stok achter de deur nodig te hebben omdat de ouders zelf niet achter een uithuisplaatsing staan.
De GI benadrukt de ernst van de situatie. De Raad voor de Kinderbescherming gaf eerder al aan dat [minderjarige] ernstig te kort komt. Ouders hebben onvoldoende ruimte om er te zijn voor [minderjarige] . Zij staat niet centraal en het lukt de ouders ook niet om de emoties van [minderjarige] te reguleren. Zij kan daardoor niet vertrouwen op haar ouders en dit is heel schadelijk voor haar ontwikkeling. In de observaties is te zien dat [minderjarige] lijdt onder het ongemak van haar opvoeders.
[moeder 2] gaat een behandeling aan voor haar persoonlijke problematiek en het is nu niet te zeggen wat die behandeling gaat inhouden en in hoeverre het voor haar mogelijk is om de zorg voor [minderjarige] te dragen als zij zelf behandeling ondergaat. Onderdeel van de problematiek van [moeder 2] is dat zij structureel liegt en dat maakt dat het heel lastig is om te kunnen vertrouwen op wat zij zegt en te kunnen beoordelen wat zij aan kan.
[moeder 1] is nog opgenomen en er is alleen begeleide omgang mogelijk op dit moment.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter moet beoordelen of de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter constateert dat zij te weinig informatie heeft om hierover te kunnen beslissen. Zij zal om die reden het verzoek aanhouden voor een periode van drie maanden en de GI de gelegenheid geven aanvullende informatie te verstrekken. De kinderrechter overweegt hierover het volgende.
5.2
Over [moeder 1] is duidelijk dat zij op dit moment niet voor [minderjarige] kan zorgen. Haar klinische opname duurt nog drie weken en daarna krijgt zij nog ambulante behandeling/begeleiding voor (kort samengevat) verslavinggerelateerde en emotie-regulatieproblematiek. Het is een compliment waard dat [moeder 1] zo serieus bezig is met haar eigen problematiek. Als zij daarin voldoende stappen zet, kan zij straks een betekenisvolle rol spelen in het leven van haar dochter. Daartoe moet zij echter eerst voldoende stabiel zijn en het geleerde ook langere tijd in de praktijk moeten brengen. De kinderrechter verwacht daarom dat [moeder 1] voorlopig geen groot aandeel kan hebben in de verzorging en opvoeding. In het verlengde daarvan betekent dat dat zij [moeder 2] de komende periode ook niet wezenlijk kan ontlasten in de zorg voor hun dochter.
5.3
Over [moeder 2] is duidelijk dat zij kampt met persoonlijke problematiek als gevolg waarvan zij structureel liegt en psychisch niet stabiel is. Zij heeft moeite haar emoties goed te reguleren. Daardoor kan zij ook [minderjarige] onvoldoende helpen haar emoties te benoemen en spanningen voor haar te verminderen. [minderjarige] laat dan bijvoorbeeld clownesk/onaangepast gedrag zien of wil haar moeder troosten, waardoor het risico van rolomkering bestaat. Anders dan [moeder 2] denkt de kinderrechter dat dat niet komt door de observaties zelf. De kinderrechter snapt dat observaties ongemakkelijk kunnen zijn maar het is juist aan de ouder in kwestie om dat ongemak bij een kind weg te nemen en toch vrij in contact te kunnen zijn. Ook in spannende situaties moet een ouder in staat zijn de situatie voor het kind gemakkelijker te maken en hem/haar te helpen de eigen emoties te onderkennen en te reguleren. Het blijven hangen in het ongemak is een teken van onmacht bij de ouder. Daarnaast is de kinderrechter het met de GI eens dat [minderjarige] wel degelijk last heeft van de persoonlijke (emotieregulatie)problematiek van [moeder 2] , doordat zij lange tijd gesloten en aangepast gedrag heeft laten zien, ook fysieke klachten had en in de observaties te zien is dat sprake is van rolomkering. Het is ook zorgwekkend dat [moeder 2] zelf niet inziet hoe belastend dit alles is voor [minderjarige] .
5.4.
De kinderrechter is het op grond van het voorgaande eens met de GI dat de zorgen groot zijn en dat er binnen afzienbare termijn wat moet veranderen bij de beide moeders wil [minderjarige] bij één of beide van haar moeders kunnen opgroeien. De kinderrechter twijfelt echter of de noodzaak voor uithuisplaatsing op dit moment zo groot is dat deze opweegt tegen de nadelen ervan. Dat komt door het volgende:
a. a) Hoe groot de zorgen over [minderjarige] zelf zijn, is op dit moment niet meer goed duidelijk. [minderjarige] verblijft al enige tijd hoofdzakelijk bij [moeder 2] . Deze rust lijkt haar goed te doen. In juni 2023 constateert school een flinke verbetering in het gedrag van [minderjarige] en in de eerste dagen van het nieuwe schooljaar hebben zij ook een vrolijke [minderjarige] gezien. Het kan zijn dat [minderjarige] buitenshuis een ander gezicht laat zien dan thuis, maar dat kan de kinderrechter op dit moment niet beoordelen. De GI heeft dit ook niet kunnen toelichten ter zitting. Ter zitting bleek dat de oude gezinsvoogd niet meer betrokken is bij [minderjarige] . Wel is (gelukkig) een nieuwe gezinsvoogd beschikbaar maar deze heeft pas op de dag van de zitting kennisgemaakt met de ouders en moet nog een samenwerkingsrelatie met de moeders aangaan.
b) [moeder 2] zal behandeling aangaan. Dat op zich zelf is positief te noemen. De kinderrechter benoemt ook dat behandeling een noodzakelijke voorwaarde is, wil [minderjarige] kunnen opgroeien bij [moeder 2] . Het kan zijn dat deze behandeling zo intensief is dat geen ruimte bestaat om daarnaast voldoende beschikbaar te zijn voor [minderjarige] . Dat is echter op dit moment nog niet duidelijk. Ook is niet duidelijk of de inzet van hulp of opvoedondersteuning in de thuissituatie (direct of als de behandeling begint) maakt dat [moeder 2] voldoende fysiek en emotioneel beschikbaar voor haar dochter kan zijn.
c) De optie van ondersteuning via het netwerk is onverwachts toch in beeld gekomen maar nog niet onderzocht. Als [minderjarige] op verantwoorde wijze deels kan worden opgevangen door familie, al dan niet in het kader van een uithuisplaatsing, kan ook dit [moeder 2] ontlasten. Dit kan overigens ook gelden voor een weekendpleeggezin of mogelijk extra opvang na schooltijd. Of deze mogelijkheden zijn overwogen, is de kinderrechter niet duidelijk geworden.
d) Er is nog geen ander pleeggezin in beeld. Daarmee is ook niet duidelijk wat voor [minderjarige] – die al ingrijpende tijden achter de rug heeft - de gevolgen gaan zijn van een uithuisplaatsing. Moet zij bijvoorbeeld wisselen van school? Is omgang met haar moeders en haar andere familie gemakkelijk te realiseren?
De kinderrechter concludeert dat een uithuisplaatsing mogelijk onvermijdelijk is. Daarvoor moet de kinderrechter echter met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat de ingrijpende gevolgen van een uithuisplaatsing opwegen tegen de nadelige gevolgen van het blijven bij haar moeder. Om deze weging zorgvuldig te kunnen maken, zal de kinderrechter het verzoek aanhouden en de GI verzoeken informatie aan te leveren over de punten genoemd onder a tot en met d. De kinderrechter schat in dat een termijn van drie maanden hiervoor reëel is te noemen en daarom zal de kinderrechter een pro forma datum plannen in november 2023.
Mocht de GI van mening zijn al eerder voldoende informatie te hebben, dan kan zij via de griffie van de rechtbank de kinderrechter verzoeken een eerdere behandeldatum in te plannen.
De kinderrechter benadrukt richting de moeders het belang dat zij in goed contact blijven met de gezinsvoogd en de overige hulpverlening, zich volledige blijven inzetten voor hun eigen persoonlijke hulpverleningstraject én dat zij zich aan de veiligheidsafspraken rondom [minderjarige] houden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
houdt de beslissing aan tot
21 november 2023 (pro forma);
6.2.
verzoekt de GI tegen die datum de kinderrechter te informeren over of zij het verzoek handhaaft en zo ja, haar dan te informeren over de punten genoemd onder a t/m d, kort samengevat:
- a. de ontwikkeling van [minderjarige] ;
- b. het verloop van de behandeling van [moeder 2] , haar draagkracht, de mogelijkheden van ondersteuning in de opvoeding door professionele hulpverlening, door familie en door [moeder 1] ;
- c. de mogelijkheid van een netwerkplaatsing of een deeltijd pleeggezin;
- d. bij zicht op een pleeggezin buiten het netwerk: de gevolgen daarvan voor [minderjarige] als het gaat om schoolwisseling, contact onderhouden met familie en haar verdere sociale netwerk.
Deze beslissing is op schrift gesteld en in het openbaar uitgesproken op 4 september 2023 door mr. M.G.J. Post, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. N.E. van Ginkel als griffier.