5.4.De kinderrechter is het op grond van het voorgaande eens met de GI dat de zorgen groot zijn en dat er binnen afzienbare termijn wat moet veranderen bij de beide moeders wil [minderjarige] bij één of beide van haar moeders kunnen opgroeien. De kinderrechter twijfelt echter of de noodzaak voor uithuisplaatsing op dit moment zo groot is dat deze opweegt tegen de nadelen ervan. Dat komt door het volgende:
a. a) Hoe groot de zorgen over [minderjarige] zelf zijn, is op dit moment niet meer goed duidelijk. [minderjarige] verblijft al enige tijd hoofdzakelijk bij [moeder 2] . Deze rust lijkt haar goed te doen. In juni 2023 constateert school een flinke verbetering in het gedrag van [minderjarige] en in de eerste dagen van het nieuwe schooljaar hebben zij ook een vrolijke [minderjarige] gezien. Het kan zijn dat [minderjarige] buitenshuis een ander gezicht laat zien dan thuis, maar dat kan de kinderrechter op dit moment niet beoordelen. De GI heeft dit ook niet kunnen toelichten ter zitting. Ter zitting bleek dat de oude gezinsvoogd niet meer betrokken is bij [minderjarige] . Wel is (gelukkig) een nieuwe gezinsvoogd beschikbaar maar deze heeft pas op de dag van de zitting kennisgemaakt met de ouders en moet nog een samenwerkingsrelatie met de moeders aangaan.
b) [moeder 2] zal behandeling aangaan. Dat op zich zelf is positief te noemen. De kinderrechter benoemt ook dat behandeling een noodzakelijke voorwaarde is, wil [minderjarige] kunnen opgroeien bij [moeder 2] . Het kan zijn dat deze behandeling zo intensief is dat geen ruimte bestaat om daarnaast voldoende beschikbaar te zijn voor [minderjarige] . Dat is echter op dit moment nog niet duidelijk. Ook is niet duidelijk of de inzet van hulp of opvoedondersteuning in de thuissituatie (direct of als de behandeling begint) maakt dat [moeder 2] voldoende fysiek en emotioneel beschikbaar voor haar dochter kan zijn.
c) De optie van ondersteuning via het netwerk is onverwachts toch in beeld gekomen maar nog niet onderzocht. Als [minderjarige] op verantwoorde wijze deels kan worden opgevangen door familie, al dan niet in het kader van een uithuisplaatsing, kan ook dit [moeder 2] ontlasten. Dit kan overigens ook gelden voor een weekendpleeggezin of mogelijk extra opvang na schooltijd. Of deze mogelijkheden zijn overwogen, is de kinderrechter niet duidelijk geworden.
d) Er is nog geen ander pleeggezin in beeld. Daarmee is ook niet duidelijk wat voor [minderjarige] – die al ingrijpende tijden achter de rug heeft - de gevolgen gaan zijn van een uithuisplaatsing. Moet zij bijvoorbeeld wisselen van school? Is omgang met haar moeders en haar andere familie gemakkelijk te realiseren?
De kinderrechter concludeert dat een uithuisplaatsing mogelijk onvermijdelijk is. Daarvoor moet de kinderrechter echter met voldoende zekerheid kunnen vaststellen dat de ingrijpende gevolgen van een uithuisplaatsing opwegen tegen de nadelige gevolgen van het blijven bij haar moeder. Om deze weging zorgvuldig te kunnen maken, zal de kinderrechter het verzoek aanhouden en de GI verzoeken informatie aan te leveren over de punten genoemd onder a tot en met d. De kinderrechter schat in dat een termijn van drie maanden hiervoor reëel is te noemen en daarom zal de kinderrechter een pro forma datum plannen in november 2023.
Mocht de GI van mening zijn al eerder voldoende informatie te hebben, dan kan zij via de griffie van de rechtbank de kinderrechter verzoeken een eerdere behandeldatum in te plannen.
De kinderrechter benadrukt richting de moeders het belang dat zij in goed contact blijven met de gezinsvoogd en de overige hulpverlening, zich volledige blijven inzetten voor hun eigen persoonlijke hulpverleningstraject én dat zij zich aan de veiligheidsafspraken rondom [minderjarige] houden.