ECLI:NL:RBGEL:2023:5273

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
20 september 2023
Zaaknummer
C/05/382706 / HA ZA 21-51
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in civiele procedure met betrekking tot geldlening en verrekening

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 27 september 2023 een vonnis gewezen in een zaak tussen een eiseres en meerdere gedaagden. De zaak betreft een geschil over een geldlening die door de ouders van de eiseres aan een besloten vennootschap (BV) is verstrekt. De rechtbank heeft in haar beoordeling meer waarde gehecht aan de getuigenverklaringen van een accountant en een fiscalist dan aan de verklaring van de vader van de eiseres. De rechtbank oordeelde dat de bewijslevering van de gedaagden gedeeltelijk geslaagd was. Het vonnis behandelt ook de verrekening en kwijtschelding van de geldlening, die in 2018 is afgehandeld. De rechtbank concludeert dat de vordering van de eiseres, die voortvloeit uit de subrogatie in de geldlening, is afgewezen, omdat de gedaagden hebben aangetoond dat het verschuldigde bedrag is verrekend met een rekening-courantschuld van een derde partij en dat het overige bedrag is kwijtgescholden. De rechtbank heeft ook de vordering van de gedaagden in reconventie toegewezen, waarbij de eiseres een bedrag moet betalen aan de gedaagden voor voorgeschoten bedragen. De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien de familierelatie tussen de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/382706 / HA ZA 21-51
Vonnis van 27 september 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [plaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C.J. van Dijk te Ede,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [plaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 3],
gevestigd te [plaats] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. P.J. van Goor te Wijchen.
Eiseres zal hierna [eiseres] worden genoemd. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk [gedaagden] worden genoemd en afzonderlijk [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 mei 2022
  • de akte uitlaten bewijslevering tevens opgave van getuigen van [gedaagden] van 25 mei 2022
  • het rolbericht met de akte indiening bewijsmiddelen met producties 18 tot en met 24 van [gedaagden] van 19 oktober 2022
  • de brief met 4 ongenummerde producties van [eiseres] van 24 oktober 2022
  • de brief met een aanvulling op productie 18 en productie 25 van [gedaagden] van 26 oktober 2022
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 november 2022
  • het proces-verbaal van voortzetting getuigenverhoor en aansluitend tegenverhoor van
7 februari 2023
  • de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagden] van 22 maart 2023
  • de antwoordconclusie na getuigenverhoor met producties 1 en 2 van [eiseres] van
19 april 2023
- de akte uitlaten van [gedaagden] van 17 mei 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie en in reconventie

2.1.
In het tussenvonnis van 11 mei 2022 (hierna: het tussenvonnis) is [gedaagden] in conventie opgedragen te bewijzen dat:
de vordering van [eiseres] ter zake van de subrogatie in de geldlening tussen [gedaagden] en de Rabobank gedeeltelijk is verrekend met de rekening-courantschuld van [betrokkene 1] in [gedaagde 1] en voor het overige door [betrokkene 2] is kwijtgescholden, en
[gedaagde 2] het volledige door [eiseres] voorgeschoten bedrag van € 15.856,40 al aan haar heeft terugbetaald.
Voorts is [gedaagden] in reconventie opgedragen te bewijzen dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] voor haar chalet stageld, verbruik kosten elektra en een vergoeding voor gasflessen aan [gedaagde 2] is verschuldigd.
2.2.
[gedaagden] heeft nadere producties in het geding gebracht en heeft [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] als getuigen laten horen. [eiseres] heeft eveneens producties in het geding gebracht en in tegenverhoor [betrokkene 2] en zichzelf als getuigen laten horen. Daarna heeft ieder van partijen een conclusie na getuigenverhoor genomen. Op de door [eiseres] bij antwoordconclusie overgelegde producties heeft [gedaagden] tenslotte bij akte gereageerd.
2.3.
In het tussenvonnis is [eiseres] in conventie opgedragen te bewijzen dat zij met [betrokkene 3] de afspraak heeft gemaakt dat de inruilwaarde van de zitmaaier door [gedaagde 2] aan haar zou worden (terug)betaald. [eiseres] heeft afgezien van bewijslevering.
2.4.
[gedaagden] concludeert dat zij is geslaagd in de haar in conventie en in reconventie opgedragen bewijslevering. [eiseres] concludeert dat [gedaagden] daarin niet is geslaagd.
Verrekening en kwijtschelding geldlening (probandum sub a in conventie)
2.5.
Voorafgaand aan de getuigenverhoren heeft [gedaagden] een
e-mailbericht van [getuige 2] aan de advocaat van [gedaagden] van 12 maart 2021 (productie 18) overgelegd, waarin voor zover van belang, het volgende staat:
Uit de akte van verkoop en levering van de aandelen van [gedaagde 1] van 4 mei 2015 (zie bijlage) blijkt niets van een kwijtschelding van de vordering op [betrokkene 1] . De aandelen worden voor € 1 verkocht. De “intentieverklaring aandelenoverdracht” (productie 20) waarin wordt gesproken over een kwijtschelding was en is ons niet bekend (wij hebben de productie niet ontvangen). Wij hebben dus ook geen informatie of deze intentieverklaring daadwerkelijk is uitgevoerd of dat bij de uiteindelijke aandelenoverdracht is afgeweken van deze intentie. Wij zijn afgegaan op de genoemde akte.
Uit de jaarrekening 2015 van [gedaagde 1] zoals opgesteld door [accountantskantoor 1] , blijkt ook niets van deze intentieverklaring. Hierin wordt namelijk nog een vordering op [betrokkene 1] opgenomen van per 31 december 2015 € 132.058. Deze vordering wordt in deze jaarrekening expliciet overgezet van een vordering op een aandeelhouder naar een overige vordering. Ook hieruit blijkt niets van een kwijtschelding.
In de jaarrekening 2016 is de vordering nog opgenomen. Deze jaarrekening is besproken met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en is uitgebreid toegelicht. In deze gesprekken is nooit naar voren gekomen dat de vordering zou zijn kwijtgescholden.
Op 21 december 2017 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [betrokkene 2] en [getuige 2] waarbij in het kader van de afronding van zijn aangifte inkomstenbelasting 2016 uitgebreid is besproken over de netelige relatie tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 1] , mogelijke scenarios en de fiscale consequenties. Gelet op de vertrouwensrelatie tussen adviseur en client kunnen wij niet verder ingaan op de inhoud van dit gesprek. Wij volstaan met de samenvatting dat [betrokkene 2] graag [betrokkene 3] wilde helpen met het oplossen van de financiële problemen van de [gedaagde 2] . [betrokkene 2] heeft het daarbij doen voorkomen alsof het ging om zijn vermogen. Niet aan de orde is geweest dat er huwelijkse voorwaarden waren en dat het vermogen van zijn echtgenote was.
Zoals vermeld in uw bekende eerdere email heeft [betrokkene 2] naar aanleiding van de bespreking op 18 maart 2018 van de concept jaarrekening 2017 op zijn verzoek op 21 maart 2018 een gesprek gevoerd met [getuige 2] . Daarin is besproken hoe hij [betrokkene 3] zou kunnen helpen bij zijn problemen. Hij heeft het ook daar weer doen voorkomen dat het ging om zijn vermogen, zonder daarbij op te merken dat het vermogen geheel of gedeeltelijk van zijn echtgenote was. Uit de hierop volgende email van 22 maart 2018 blijkt ook voldoende wat de uitgangspunten waren van onze oplossingsrichtingen. Uit het telefoongesprek dat enkele dagen daarna volgende werd duidelijk dat [betrokkene 2] en [betrokkene 3] het hadden besproken en er was besloten om te gaan voor oplossingsrichting 1. Wij hebben geen enkele aanleiding gezien om te twijfelen aan [betrokkene 2] en zijn bedoelingen.
In de jaarrekening 2017 is de eerder genoemde vordering op [betrokkene 1] afgewikkeld door verrekening met de vordering op [betrokkene 2] , zoals aangegeven als optie 1 in genoemde email. Afgesproken was dat partijen de noodzakelijke stukken zelf zouden opstellen.
Op 7 juni 2018 heeft [betrokkene 2] bij [getuige 1] geïnformeerd naar de fiscale mogelijkheden om een bedrag van € 100.000 aan [betrokkene 3] te schenken ten behoeve van de eigen woning. Kortom, [betrokkene 2] heeft altijd doen voorkomen dat hij [betrokkene 3] financieel en operationeel wilde helpen.
Wij hebben nooit aangiften inkomstenbelasting van [betrokkene 2] beoordeeld of inzicht in zijn vermogen gehad. [betrokkene 2] was altijd degene die zich aan ons presenteerde als een vermogend man. Er is nooit gesproken over eventuele huwelijkse voorwaarden.
2.6.
Verder heeft [gedaagden] een afschrift overgelegd van de notariële akte Verkoop en levering aandelen [gedaagde 1] van 4 mei 2015, die als bijlage was gevoegd bij voormeld e-mailbericht van [getuige 2] van 12 maart 2021 (aanvullende productie 18). Daarbij is tevens een e-mailbericht van [boekhouder] van [accountantskantoor 1] , de voormalige boekhouder van [gedaagden] (hierna: [boekhouder] ), aan onder meer [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van 23 maart 2015 overgelegd (productie 25). Daarin staat voor zover van belang:
Op verzoek van [betrokkene 1 en 3] en mijn collega’s [betrokkene 4] en [betrokkene 5] doe ik u hierbij de volgende informatie toekomen.
De heren [betrokkene 1] en [betrokkene 3] zijn overeengekomen dat [betrokkene 3] het aandelenbelang van [betrokkene 1] , groot 50% van de geplaatste en gestorte aandelen in [gedaagde 1] overneemt voor een bedrag van € 1 of € 0. Vraag is of dit een “normale” prijs is, of dat sprake is van een schenking.
(…)
Voor de financiering van de investeringen zijn leningen afgesloten en een krediet in rekening-courant van per ultimo 2014 € 4.817.888. Bij het afsluiten van deze leningen is rekening gehouden is rekening gehouden met de jaarlijkse verkoop van 10 kavels en chalets op het [chaletpark] . Daarmee zou, in combinatie met de exploitatie van [camping] , voldoende geld worden verdiend om de bij de financiering behorende hoge lasten van rente en aflossingen te betalen.
In de jaren 2007 tot en met 2010 zijn jaarlijks 8 tot 11 kavels verkocht waarmee de liquiditeit uitdagend maar haalbaar was. In de jaren 2011 en 2012 zijn slechts 2 kavels verkocht per jaar. Vanaf 2013 is er geen kavel meer verkocht en naar het zich laat aanzien zal deze situatie op afzienbare termijn niet verbeteren.
In tussentijd is de liquiditeit van de vennootschappen buitengewoon krap, zijn betalingsregelingen getroffen met allerlei crediteuren en is de aflossingsverplichting aan de bank één en andermaal uitgesteld en is “de rek er uit”.
Daartegenover staan [betrokkene 1 en 3] allebei privé borg voor de verplichtingen ten aanzien van de Rabobank voor een bedrag van ieder € 380.000. Mochten de vennootschappen niet meer aan hun verplichtingen kunnen voldoen, dan zal de bank deze bedragen van de heren in privé opeisen.
E.e.a. afwegend zijn [betrokkene 1 en 3] de mening toegedaan dat de aandelen van [gedaagde 1] feitelijk niets waard zijn omdat de kans dat deze aandelen een positieve cashflow opleveren binnen een tijdsbestek van 5 tot 10 jaar, op dit moment erg laag is, en het risico dat de aandeelhouders op hun borgstelling worden aangesproken in de toekomst wellicht groter is.
Als accountant van de onderhavige vennootschappen kan ik de waardering van de aandelen [gedaagde 1] op € 0 of € 1 geheel onderschrijven en ben ik van mening dat met deze transactieprijs geen sprake is van een schenking, noch van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] , noch van [betrokkene 3] aan [betrokkene 1] .
2.7.
Voorafgaand aan de getuigenverhoren heeft [eiseres] de volgende ongenummerde producties in het geding gebracht.
a. Een ‘intentieverklaring aandelenoverdracht’, ondertekend op 17 december 2014.
Daarin staat voor zover van belang:
Artikel 4.
Condities van de transactie
(…)
1. De vennootschap zal haar vordering op [betrokkene 1] (in rekening-courant) per transactiedatum laten vervallen;
Een overeenkomst ‘Gemaakte afspraken tussen [betrokkene 1 en 3] op woensdag 17 december 2014’, ondertekend op 17 december 2014. Daarin staat voor zover van belang:
[betrokkene 3] is aan [betrokkene 1] een vergoeding verschuldigd groot Euro 90.000 (…), welk bedrag, in welke vorm dan ook zal worden vergoed.
Een ‘intentieverklaring aandelenoverdracht’, datum ondertekening onleesbaar, maar volgens [eiseres] ondertekend op 14 april 2015. Daarin staat voor zover van belang:
Artikel 1. Vordering cq schuld
[betrokkene 3] heeft een schuld (…) van EUR 91.000 (…) aan [betrokkene 1] en [betrokkene 1] heeft een vordering van EUR 91.000 (…), op [betrokkene 3] .
Een brief van [betrokkene 3] aan mr. Wilderink, de advocaat van [betrokkene 1] , van 26 augustus 2016. Daarin staat voor zover van belang:
Waar het betreft de rekening courant schuld van uw cliënt beschikt u kennelijk niet over volledige informatie. Overeengekomen is dat de vordering komt te vervallen. De eventuele gevolgen die dit heeft voor uw cliënt zijn geheel voor zijn rekening. In aanwezigheid van de accountant is dit met uw cliënt besproken en overeengekomen dat de vordering in een aantal jaren zal verminderen. Dit om de nadelige effecten voor uw cliënt zoveel mogelijk te beperken.
2.8.
[getuige 1] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard:
In 2017 is het kantoor waar ik als accountant werkzaam ben de accountant geworden van [gedaagde 1] c.s. Ik heb de jaarrekening 2016 en 2017 opgesteld. De administratie werd door [gedaagde 1] aangeleverd. De administratie werd vanaf 2018 gedaan door [getuige 3] . Daarvoor werd de administratie gedaan door [betrokkene 2] . (…) Zij was voor 2018 ook al betrokken bij de administratie. Ik weet niet exact het jaartal wanneer [getuige 3] het overnam.
De concept jaarrekening werd door mij besproken met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Dat gold voor de jaarrekeningen 2016 en 2017. (…) Mijn collega [getuige 2] was niet aanwezig bij de besprekingen over de jaarrekeningen. [getuige 2] was de fiscalist van ons kantoor.
Ik ben niet betrokken geweest bij de overdracht van de aandelen in 2015. Dat was de vorige accountant van [gedaagde 1] , [accountantskantoor 1] . [boekhouder] was bij dat accountantskantoor betrokken. Ik heb alleen de akte aandelenoverdracht gezien. Andere stukken zoals intentieverklaringen zijn mij niet bekend.
In 2016 stond een schuld in rekening courant van [betrokkene 1] nog op de balans van [gedaagde 1] . Dat is bij de bespreking van de jaarrekening van 2016 met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] besproken. Die vordering in rekening courant is bij de jaarrekening van 2017 verrekend. Een lening bij de Rabobank van [gedaagde 1] van € 200.000,00 was afgelost door [betrokkene 2] . Ik weet niet hoe dat is gegaan. [gedaagde 1] had daardoor een schuld van € 200.000,00 aan [betrokkene 2] . [betrokkene 2] wilde niet dat [betrokkene 3] een schuld bij hem had en wilde hem helpen. [betrokkene 2] heeft toen gezegd dat hij die schuld in privé zou nemen en dat die schuld moest worden verrekend met de vordering in rekening courant van [betrokkene 1] . Dat zou worden geregeld door middel van een agio-storting. Ik heb dit zo verwerkt in de concept jaarrekening van 2017. [betrokkene 3] , althans [gedaagde 1] , had een schuld aan [betrokkene 2] in privé. Door die agio-storting had [betrokkene 3] die schuld in privé. De concept jaarrekening 2017 waarin dat zo was verwerkt is vervolgens aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gezonden. Daarna heeft [betrokkene 2] contact gezocht met ons kantoor. Ik weet niet meer of dat toen met mij is geweest of gelijk met mijn collega [getuige 2] . [betrokkene 2] had fiscale vragen en wilde niet dat [betrokkene 3] een schuld bij hem had. Dat heb ik zelf van [betrokkene 2] gehoord en ook van mijn collega [getuige 2] . [getuige 2] heeft toen drie opties gegeven en in de mail gezet aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] . Dat is volgens mij een mail geweest van 21 of 22 maart 2018. Daarna heb ik van [getuige 2] gehoord dat [betrokkene 2] voor optie 1 heeft gekozen en die optie heb ik verwerkt in de jaarcijfers van 2017. Die optie hield in dat de agio-storting werd vervangen door een kwijtschelding van [betrokkene 2] van ongeveer € 100.000,00. Die kwijtschelding is bij het resultaat van [gedaagde 1] opgeteld en daarover moet dan belasting worden betaald. Er waren verrekenbare verliezen en daarmee is de verschuldigde belasting verrekend.
De achtergrond hiervan was dat [betrokkene 2] [betrokkene 3] graag wilde helpen met de onderneming en dat hij niet wilde dat [betrokkene 3] een schuld bij hem had zowel zakelijk als in privé. [betrokkene 2] heeft dat met zoveel woorden tegen mij gezegd.
De schuld van [gedaagde 1] aan [betrokkene 2] van € 200.000,00 zag op een aflossing van een lening van de Rabobank. Er waren volgens mij geen andere schulden van [gedaagde 1] aan [betrokkene 2] . Ik weet niets van enige rol van mevrouw [eiseres] in dit verhaal.
Toen wij de accountant werden van [gedaagde 1] had ik veel vragen. Die zijn allemaal beantwoord door [betrokkene 2] . Ook de stukken die wij nodig hadden werden door [betrokkene 2] aangeleverd. Hij was betrokken bij de financiële zaken van de onderneming. Ik had de indruk dat [betrokkene 2] wist waar hij het over had en ook financieel onderlegd was. Hij schetste het financiële plaatje van de onderneming.
De jaarcijfers over 2016 en 2017 zijn besproken met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Ik weet niet of de jaarcijfers van 2018 en verder ook zijn besproken met [betrokkene 2] , want in 2019 is [gedaagde 1] naar een ander accountantskantoor gegaan en dat kantoor heeft ook de jaarcijfers over 2018 opgemaakt. (…)
Op vragen van mr. Van Dijk antwoord ik:
U houdt mij een aantal stukken voor (productie 1 t/m 3 bij de brief van 24 oktober 2022 namens [eiseres] ) [de onder 2.6. vermelde producties onder a tot en met c, toevoeging rechtbank]. Ik ken die drie producties niet. Ik heb die nooit eerder gezien en ik heb die ook niet in het kader van de voorbereiding van dit getuigenverhoor gezien.
Het is gebruikelijk dat wij bij het opstellen van een samenstellingsverklaring aan onze klant vragen of wij alle relevante stukken voorhanden hebben. Ik heb dat hier ook gedaan voor de samenstellingsverklaringen over 2016 en 2017. De jaarcijfers en de samenstellingsverklaring over 2015 zijn door een ander accountantskantoor opgesteld. Ik ben van de juistheid van deze stukken uitgegaan en ik heb daarover geen nadere vragen gesteld aan [gedaagde 1] .
Een eventuele kwijtschelding is in 2016 niet besproken. Ik durf u niet te zeggen wanneer de jaarrekening 2016 met [betrokkene 2] en [betrokkene 3] is besproken. Gebruikelijk zou zijn dat dit het voorjaar van 2017 is geweest, maar dat durf ik nu niet meer te zeggen. Ik weet het niet.
Dat de schuld in rekening courant van [betrokkene 1] door [betrokkene 2] is overgenomen, is mondeling gegaan. U vraagt mij waarom de constructie met [betrokkene 1] nodig was en waarom niet is gekozen om de hele schuld van [gedaagde 1] aan [betrokkene 2] van € 200.000,00 in agio te storten. Mijn antwoord daarop is: “Geen idee.”
Het klopt dat de opties zijn opgesteld door mijn collega [getuige 2] en dat hij daarover contact heeft gehad met [betrokkene 2] . Ik heb van [getuige 2] gehoord dat [betrokkene 2] voor optie 1 heeft gekozen. Ik weet niet meer of ik dat zelf nog met [betrokkene 2] heb besproken.
Toen ik de jaarrekening over 2016 met [betrokkene 3] besprak en daarbij de rekening courantpositie van [betrokkene 1] aan de orde was heeft [betrokkene 3] niet gezegd dat die schuld zou komen te vervallen. In aansluiting daarop verklaar ik spontaan dat ook [betrokkene 2] bij die bespreking dat niet heeft gezegd.
2.9.
[getuige 2] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik ben als fiscalist betrokken bij accountantskantoor [accountantskantoor 2] . [gedaagde 1] was een klant van ons. Zij werden klant in 2016 of 2017 misschien. Vanaf dat moment ben ik fiscale werkzaamheden gaan verrichten voor [gedaagde 1] , onder andere de aangiftes en af en toe het beantwoorden van fiscale vragen. Die vragen kwamen meestal van [betrokkene 3] of zijn vrouw, niet van [betrokkene 2] . Bij het opstellen van de jaarrekening keek ik mee naar de fiscale positie. De jaarrekening werd opgesteld door collega [getuige 1] .
In het begin had ik geen overleg met [gedaagde 1] over mijn werkzaamheden, maar had ik alleen intern contact met collega [getuige 1] . Later heb ik wel een paar besprekingen gehad. Dat was in 2018 met [betrokkene 2] bij ons op kantoor. (…) Ook ging die bespreking over de jaarrekening 2017 van [gedaagde 1] en een agio-storting die anders moest. [betrokkene 2] was een van de aanspreekpunten voor ons bij [gedaagde 1] , maar hij had geen officiële bevoegdheid. [betrokkene 2] zat wel bij besprekingen over de jaarrekeningen. Ik zat daar niet bij, maar dat weet ik uit intern overleg met collega [getuige 1] , want ik moest iets met de terugkoppeling uit die besprekingen.
[betrokkene 2] was ook financieel betrokken bij [gedaagde 1] , want hij had leningen uitstaan bij de B.V. [betrokkene 2] had leningen verstrekt aan de B.V. ter financiering van activiteiten. In de jaarrekening 2017 ging dat om een bedrag van ongeveer € 200.000,00. Ik weet alleen van deze lening en niet van andere leningen. Ik weet niet de achtergrond van deze leningen.
In 2018 heb ik met [betrokkene 2] gesproken over hoe die lening in de jaarrekening van 2017 moest worden opgenomen. [betrokkene 3] was daar niet bij. [betrokkene 2] wilde [betrokkene 3] steunen. Er zat ook een lening aan [betrokkene 1] in de jaarrekening en [betrokkene 2] wilde dat oplossen. Hij wilde dat om [betrokkene 3] te steunen en verder was de relatie met [betrokkene 1] niet goed en dan zou [betrokkene 1] niet meer betrokken zijn bij de B.V.
In eerste instantie was spraken van een agio-storting in de B.V. Ik weet niet meer om welk bedrag dat ging. Die agio-storting moest anders en dat heb ik uitgewerkt in drie opties in de mail van 22 maart 2018. In het gesprek met [betrokkene 2] heb ik al in grote lijnen aangegeven wat de mogelijkheden waren en dat is later uitgewerkt in die mail. Een paar dagen later heb ik telefonisch contact met [betrokkene 2] gehad en daarin heeft hij meegedeeld dat het optie 1 moest worden. Ik heb daarover geen rechtstreeks contact met [betrokkene 3] gehad. Daarna heb ik tegen collega [getuige 1] gezegd dat voor optie 1 was gekozen en zij heeft dat verwerkt in de jaarrekening 2017.
Die gekozen optie 1 hield in dat de vordering van [betrokkene 2] van € 200.000,00 op de B.V. zou worden verrekend met de schuld van [betrokkene 1] en dat de rest van ongeveer € 100.000,00 zou worden kwijtgescholden. Fiscaal betekende dat het volgende: Kwijtscheldingswinst is onbelast voor zover er geen verliezen meer zijn. Het is verrekend met de te verrekenen verliezen. Dat is zo verwerkt in de jaarrekening. Ik weet niet of die jaarrekening toen weer is besproken met [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] . Ik heb hierover geen contact met [betrokkene 3] gehad, maar de mail van 22 maart 2018 met de opties is naar [betrokkene 2] en naar [betrokkene 3] gezonden.
(…)
Ik heb bij de processtukken een intentieverklaring gezien. Dat was vorig jaar. De advocaat van [gedaagde 1] heeft die laten zien. Ik had dat stuk niet eerder gezien. In ons dossier hadden we alleen de overdrachtsakte. Ik heb maar één intentieverklaring gezien. Ik kan mij maar één intentieverklaring herinneren. Die intentieverklaring kende ik niet in 2018 toen het ging over de drie opties.
De vordering van [betrokkene 1] in de B.V. was ongeveer € 100.000,00. Ik weet niet of dat een lening was.
(…)
In de mail van 12 maart 2022 (productie 18 bij de akte indiening bewijsmiddelen van [gedaagde 1] ), heb ik verklaard over een bespreking met [betrokkene 2] van 21 december 2017. Ik weet dat omdat ik mijn agenda heb geraadpleegd. Met de netelige kwestie met [betrokkene 1] bedoel ik dat ik weet dat de verstandhouding met [betrokkene 1] niet goed was. (…) [betrokkene 2] wilde dat [betrokkene 1] niet meer bij de B.V. betrokken was. Hoe dat feitelijk geregeld zou moeten worden is pas in het gesprek tussen mij en [betrokkene 2] in maart 2018 aan de orde geweest. In mijn verklaring schrijf ik dat [betrokkene 2] op 7 juni 2018 bij collega [getuige 1] heeft geïnformeerd naar de fiscale mogelijkheden om aan [betrokkene 3] een bedrag van € 100.000,00 te schenken ten behoeve van een eigen woning. Ik weet niet of dat verder nog is uitgevoerd. Ik heb dat alleen verklaard om aan te tonen dat [betrokkene 2] [betrokkene 3] financieel wilde helpen.
(…)
Op vragen van mr. Van Dijk antwoord ik:
(…)
U houdt mij de producties 1, 2 en 3 voor bij de brief van 24 oktober 2022 [de onder 2.6. vermelde producties onder a tot en met c, toevoeging rechtbank]. U zegt mij dat productie 1 hetzelfde is als productie 2 bij de dagvaarding, maar dat bij de dagvaarding alleen het laatste blad met de datering ontbreekt. Die intentieverklaring komt mij bekend voor. Ik heb die intentieverklaring pas in deze procedure gezien en niet in 2018. Productie 2 ken ik niet. Ik heb deze nooit gezien. U houdt mij productie 3 voor, maar ik kan zo snel niet het verschil zien tussen productie 1 en 3. Ik heb maar één intentieverklaring gezien, die mr. Van Goor mij heeft voorgehouden, maar ik weet niet of dat productie 1 of productie 3 is, die u mij nu voor houdt.
U houdt mij voor dat in productie 3 staat dat [betrokkene 3] een schuld aan [betrokkene 1] heeft van € 91.000,00 en dat [betrokkene 1] een vordering heeft op [betrokkene 3] van € 91.000,00, en dat in productie 1 staat dat de vennootschap de vordering op [betrokkene 1] zal laten vervallen. Die stukken waren mij niet bekend in 2018. Als die stukken toen wel bekend waren geweest was dat mogelijk van invloed geweest op mijn advies aan [betrokkene 2] in 2018, maar ik weet niet in hoeverre dat zou zijn geweest. Ik kan dat nu niet zeggen.
(…)
U vraagt mij of er aan de kant van schenker [betrokkene 2] nog fiscale aspecten speelden. Dat is mogelijk. Het ligt eraan hoe je de kwijtschelding ziet. Als de schuld op zakelijke gronden is kwijtgescholden is er geen sprake van een schenking van [betrokkene 2] en waren er geen fiscale gevolgen voor hem. U vraagt mij of de mededeling van [betrokkene 2] dat hij geen vordering op zijn zoon wilde hebben een zakelijke kwijtschelding is of een bevoordeling. Er was geen sprake van een vordering op de zoon, maar een vordering op de B.V. Dat wijst dus meer op een zakelijke kwijtschelding dan een bevoordeling.
U houdt mij de slotzin voor van mijn mail van 22 maart 2018. Die luidt: ‘Dat is het minst zichtbaar en het beste verdedigbaar.’ Die zin gaat over de relatie met [betrokkene 1] . Op die manier zou [betrokkene 1] het makkelijks verdwijnen uit de B.V. en naar privé gaan. Dan was [betrokkene 1] uit de B.V. en niet meer zichtbaar.
Toen mr. Van Goor mij de intentieverklaring liet zien dacht ik daarbij niet zo veel, behalve dat ik die nooit eerder had gezien. Dan is het kennelijk al jaren fout gegaan in de jaarrekening van 2012 of 2014. Ik weet niet precies op welk jaar die intentieverklaring betrekking heeft.
2.10.
[betrokkene 2] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Bij de overname van de aandelen [gedaagde 1] van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] was ik niet betrokken, maar ik was daarbij wel aanwezig. Ik bedoel daarmee dat ik aanwezig was bij de gesprekken daarover tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] , want het was water en vuur.
De intentieverklaringen en een ander stuk met betrekking tot de afspraken tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] , die bij brief van 24 oktober 2022 door mr. Van Dijk zijn overgelegd, zijn opgesteld door Teamconsult. Dat was een adviseur via de Rabobank. De adviseur was [betrokkene 6] . Ik heb die stukken via Teamconsult gekregen in de loop van 2015/2016.
U wijst mij op de verschillen tussen de intentieverklaringen van 17 december 2014 en 14 april 2015. Dat komt omdat [betrokkene 1] de aandelen pas aan [betrokkene 3] wilde overdragen als zijn vordering in rekening-courant was vervallen. Die vordering in rekening-courant was € 90.000,--. De koopsom die [betrokkene 3] voor de aandelen moest betalen was ook € 90.000,--, dus dat viel dan tegen elkaar weg. De aandelen zouden per
1 januari 2015 worden overgedragen maar dat werd later. Daarom staat in de intentieverklaring van april 2015 een bedrag van € 91.000,-- als schuld van [betrokkene 3] aan [betrokkene 1] . Daar zat een reserve in van € 1.000,--. Dat moest nog steeds verrekend worden met de rekening-courant schuld van [betrokkene 1] . De verrekenposten die genoemd zijn in de intentieverklaring van april 2015, daar weet ik niet veel van. Dat is allemaal opgesteld door [betrokkene 6] .
De vordering van [betrokkene 1] in rekening-courant van € 90.000,-- stond in de jaarrekening van [gedaagde 1] op 31 december 2014 op € 0,00. Dat was dus afgehandeld. Daarmee was ook de schuld van [betrokkene 3] aan [betrokkene 1] met betrekking tot de koopsom van de aandelen afgehandeld.
Naast de schuld van € 200.000,-- van [gedaagde 1] aan ons (zekerheid hypotheek) waren er ook nog andere schulden van [betrokkene 3] / [gedaagde 1] omdat hij gelden had geleend van mijn echtgenote. Dat ging in totaal, inclusief voormelde schuld van € 200.000,--, over circa € 1.500.000,--. Er zijn daarvan geen geldleningsovereenkomsten gemaakt. Dat betrof leningen in de periode vanaf 2006.
Ik was tot en met 2014 betrokken bij de boekhouding van [gedaagde 1] . Daarna was ik nog maar zijdelings betrokken omdat ik in 2015 ziek geworden ben en mijn vrouw in 2015 ziek is geworden, wat doorliep tot 2017. Ik deed toen nog wel de debiteuren en de crediteuren. Tot en met 2014 ging ik ook mee naar de gesprekken met de accountant van [gedaagde 1] als de oplevering van de jaarrekeningen plaatsvond. Dat was bij [boekhouder] . De oplevering van de jaarrekening 2015 was in 2016. Bij dat gesprek met de accountant was ik aanwezig maar ik had geen inbreng. Dat was ook bij [boekhouder] . Bij de gesprekken over de oplevering van de jaarrekeningen 2016 en 2017 ben ik niet aanwezig geweest. Ik heb die jaarrekeningen ook niet gezien. De jaarrekening over 2015 heb ik pas gekregen op 31 mei 2022. Bij het gesprek over de oplevering van jaarrekening 2015 had ik die jaarrekening niet gezien en ik zat daar voor spek en bonen bij.
U houdt mij voor dat [getuige 1] als getuige heeft verklaard dat de jaarrekening 2016 ook met mij is besproken. Dat is niet waar. Ook de jaarrekening 2017 is niet met mij besproken. Vanaf 2016 zijn alle jaarrekeningen van [gedaagde 1] fout opgesteld. Die deugen allemaal niet. Ik heb dat later geconstateerd.
In maart/april 2018 ben ik op gesprek geweest bij [getuige 2] op zijn kantoor. Dat was op zijn verzoek. Dat ging over een saldo in de boeken van [gedaagde 1] in de jaarrekening 2015 en dat betrof het saldo van de rekening-courant rekening van [betrokkene 1] van € 132.058,--. Ik heb toen aan [getuige 2] verteld dat dat bedrag fout geboekt was want dat hoorde er niet meer in te staan omdat het was afgehandeld en ook het saldo klopte niet.
U houdt mij voor de mail van [getuige 2] van 22 maart 2018 (productie 2 bij de conclusie van antwoord). Ik heb die mail niet op mijn e-mailadres gekregen maar ik heb die mail meegenomen toen ik zag dat die op het kantoor van [gedaagde 1] lag. Dat was in 2018. Ik kwam in die tijd daar nog wel omdat ik toen nog de debiteuren en crediteuren deed. Ik weet niet of deze mail is gezonden naar aanleiding van mijn gesprek bij [getuige 2] . In dat gesprek heb ik aan [getuige 2] gezegd dat er geen vordering op [betrokkene 1] meer was. [getuige 2] wist niets van het hele gebeuren. Hij is ingesproken door [getuige 1] en [getuige 1] is weer ingesproken door [betrokkene 3] .
Wat in die mail van 22 maart 2018 over schulden staat, klopt niet. Ik heb ook geen oplossingsrichting gekozen. Wat [getuige 2] en [getuige 1] daarover hebben verklaard, klopt niet. Ze slaan hele stukken over waarvan zij niet hebben geweten.
De schuld van € 200.000,-- van [gedaagde 1] aan [betrokkene 2] , zoals vermeld in de mail van [getuige 2] van 22 maart 2018 ziet op de schuld die via de hypotheek op ons huis bij de verkoop daarvan aan de Rabobank door ons is voldaan. Die schuld stond niet in de boeken van [gedaagde 1] verantwoord.
(…)
U houdt mij voor dat [getuige 2] als getuige heeft verklaard dat ik de lening aan [betrokkene 1] , zoals die in de jaarrekening stond, wilde oplossen en dat ik [betrokkene 3] wilde steunen en dat hij, [getuige 2] , daarom drie oplossingsrichtingen heeft uitgewerkt, waarvan ik optie 1 heb gekozen. Dat is helemaal niet waar. Ik heb dat niet met [getuige 2] besproken.
(…)
Op vragen van mr. Van Dijk antwoord ik:
(…)
Mijn inkomen is een AOW-uitkering. Ik heb geen vermogen want dat zit in de bv, ik bedoel [gedaagde 1] . Mijn pensioenvoorziening was die € 200.000,--. Dat was de € 200.000,-- die via de woning van mijn vrouw is afgelost op de schuld van [gedaagde 1] aan de Rabobank. Dat is ook de € 200.000,-- waar [getuige 2] het over heeft in zijn e-mail. Ik heb dat bedrag natuurlijk niet weggegeven aan [betrokkene 3] , want het was mijn pensioenvoorziening.
(…)
Op vragen van mr. Van Goor antwoord ik:
Mijn vrouw heeft ook geen eigen vermogen.
(…)
U houdt mij voor dat er in de intentieverklaringen verschil is in de daarin vermelde bedragen. Ik weet dat omdat ik bij de gesprekken daarover aanwezig was. Ik ben niet betrokken geweest bij de afwikkeling van de intentieverklaringen.
Ik heb eerder verklaard dat de rekening-courant verhouding met [betrokkene 1] op 31 december 2014 op € 0,00 stond. In de jaarrekening over 2017 staat die rekening-courant schuld op € 96.342,--. U vraagt mij hoe dat kan. Ik weet dat niet, want ik ben niet betrokken geweest bij het opstellen van die cijfers. Van de jaarrekening 2015 en 2016 zijn wel 4 of 5 versies. Er deugt niets van.
U houdt mij voor productie 17 bij uw akte van 12 oktober 2021. U wijst mij op de mails van [betrokkene 7] van 7 juli 2016 en 30 november 2016, en de mails van [getuige 1] van 30 maart 2017. U zegt dat deze mails correspondentie over de jaarrekeningen bevatten. Ik heb deze mailtjes nooit ontvangen. Ik heb deze pas voor het eerst in deze procedure gezien.
2.11.
[eiseres] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik ben niet betrokken geweest bij de financiën van [gedaagde 1] en of de [gedaagde 2] . Ik weet ook niets van de overdracht van de aandelen van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] . Ik ben daar allemaal inhoudelijk niet bij betrokken geweest. Voor zover mijn vermogen betrokken was bij [gedaagde 1] en of de [gedaagde 2] , dan deed mijn man dat. Ook de intentieverklaringen zeggen mij niets.
(…)
Nadat mijn woning was verkocht kreeg ik een vordering op [betrokkene 3] . Ik weet niet of [gedaagde 1] nog een vordering had op [betrokkene 1] . Ik weet daar niets van af. Ik ken [getuige 2] niet en ook met [getuige 1] heb ik nooit zakelijk te maken gehad. Van de mail van [getuige 2] van 22 maart 2018 weet ik niets.
Mijn man had 2 bv’s die zich bezig hielden met bemiddeling. De provisie daaruit lieten wij vloeien in [gedaagde 1] . Dat was in de periode toen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] nog samen aandeelhouder waren. Ik had een rekening-courant verhouding in [gedaagde 1] . Toen [betrokkene 3] de aandelen van [betrokkene 1] overnam was die rekening-courant verhouding met mij er nog steeds. Die rekening-courant verhouding is niet afgewikkeld. Dat is de andere schuld die [betrokkene 3] bij ons had buiten de € 200.000,-- van de Rabobank. Mijn man regelde dat allemaal. Ik was daar niet bij betrokken.
(…)
Op vragen van mr. Van Dijk antwoord ik:
Mijn man en ik hebben nooit met elkaar gesproken over kwijtschelding van de schuld van
€ 200.000,-- aan [betrokkene 3] .
Wij zijn van 2015 tot 2021 ermee bezig geweest om een leningsovereenkomst voor die
€ 200.000,-- op papier te krijgen. Daarover zijn ook gesprekken bij [notariskantoor] geweest en daar waren [betrokkene 3] en zijn advocaat ook bij. (…) In die gesprekken bij [notariskantoor] is [betrokkene 3] of zijn advocaat nooit gezegd dat die schuld niet meer bestond omdat die zou zijn gekweten.
Op vragen van mr. Van Goor antwoord ik:
Al voordat ik een tweede hypotheek heb verstrekt op mijn woning, waren mijn man en ik al bezig om een leningsovereenkomst te verkrijgen van [betrokkene 3] . Ik weet niet of wij aan [betrokkene 3] of [gedaagde 1] een leningsovereenkomst hebben aangeboden. (…)
[betrokkene 3] heeft ook allemaal besprekingen gehad met [betrokkene 8] van [notariskantoor] en later hebben wij tegen haar gezegd dat het allemaal niet klopte wat [betrokkene 3] met haar had besproken. Ik hoor mr. Van Dijk zeggen dat hij in de conclusie na getuigenverhoor zal verduidelijken wat ik hiermee bedoel.
De rekening-courant verhouding van mij met [gedaagde 1] en de leningen waar ik het over had zijn niet opgenomen in mijn belastingaangifte. Ik hoor mijn man nu zeggen dat dat wel zo is. Ik weet dat niet, ik bemoei mij daar niet mee.
2.12.
Bij antwoordconclusie na getuigenverhoor heeft [eiseres] een vaststellingsovereenkomst tussen [betrokkene 3] , handelend in privé, [gedaagde 1] en [betrokkene 1] , handelend in privé, ondertekend op 11 en 13 december 2016 overgelegd (productie 1). Bij die overeenkomst is als bijlage I een ‘intentieverklaring aandelenoverdracht’, ondertekend op 14 december 2014, gevoegd en als bijlage II een ‘intentieverklaring aandelenoverdracht’, ondertekend op 14 april 2015. In die vaststellingsovereenkomst staat voor zover van belang:
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
partijen d.d. 14 december 2014 (BIJLAGE I) en 14 april 2015 (BIJLAGE II) overeenkomsten hebben getekend waarin de overdracht van de aandelen van [gedaagde 1] van [betrokkene 1] aan [betrokkene 3] is vastgelegd, alsmede de financiële afwikkeling daarvan tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] ;
de aandelen van [betrokkene 1] op 1 mei 2015 daadwerkelijk aan [betrokkene 3] zijn geleverd;
partijen verschillende interpretaties hebben van hetgeen is bepaald in voornoemde overeenkomsten;
partijen in overleg zijn getreden teneinde hun geschillen in der minne op te lossen;
partijen d.d. 28 oktober 2016 mondeling tot overeenstemming zijn gekomen op hoofdlijnen en de gemaakte afspraken wensen vast te leggen in deze vaststellingsovereenkomst.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
[betrokkene 3] verklaart hierbij, zowel in privé als in zijn hoedanigheid van bestuurder van [gedaagde 1] , dat [gedaagde 1] de rekening-courant vordering van [gedaagde 1] op [betrokkene 1] per 1 mei 2015 heeft kwijtgescholden zoals overeengekomen in artikel 4 lid 1 van de overeenkomst d.d. 14 december 2014 (BIJLAGE I).
[betrokkene 3] verklaart hierbij de kwijtschelding van de rekening-courant vordering van [gedaagde 1] op [betrokkene 1] niet is verwerkt in de jaarrekening van [gedaagde 1] en dat deze jaarrekening derhalve foutief is, welke fout voor rekening en verantwoording komt van [betrokkene 3] en [gedaagde 1] .
[betrokkene 3] zal, zodra dit bekend is, in ieder geval uiterlijk 1 april 2017, [betrokkene 1] in kennis stellen hoe de kwijtschelding van de rekening-courant vordering van [gedaagde 1] op [betrokkene 1] administratief zal worden verwerkt, e.e.a. i.v.m. de fiscale gevolgen hiervan voor [betrokkene 1] .
(…)
Bij die conclusie is ook een brief van [betrokkene 10] van [notariskantoor] van 18 juli 2019 overgelegd (productie 2). Daarin staat voor zover van belang:
Zoals afgesproken bevestig ik hierbij de bespreking die wij, de ouders, [betrokkene 2] en [eiseres] , de zoon, de heer [betrokkene 3] en ondergetekende vanochtend op mijn kantoor hadden en meld ik enkele afspraken die we hebben gemaakt.
De ouders en de zoon stellen vast dat [gedaagde 1] in elk geval € 200.000 schuldig is aan de ouders of één van hen. De ouders stellen dat er meer posten zijn die deze BV schuldig is. Afgesproken is dat de zoon ultimo 5 augustus 2019 dit heeft nagekeken en op dat standpunt van zijn ouders zal reageren.
Het bedrag dat de BV schuldig is zal worden terugbetaald zodra één van de ouders zou komen te overlijden, en dan aan de langstlevende van de ouders. Dat is de principe afspraak, volgens de zoon.
2.13.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] is geslaagd in het leveren van het bewijs dat het door [gedaagde 1] aan [eiseres] verschuldigde bedrag uit hoofde van de geldlening is verrekend met een rekening-courant schuld van [betrokkene 1] en voor het overige door [betrokkene 2] , mede namens [eiseres] , is kwijtgescholden en overweegt daartoe het volgende.
2.14.
Uit de door [gedaagden] overgelegde stukken, te weten het
e-mailbericht van 22 maart 2018 van [getuige 2] aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] (weergegeven in 2.7 van het tussenvonnis), het e-mailbericht van 2 oktober 2020 van [getuige 1] aan [betrokkene 3] (weergegeven in 2.17 van het tussenvonnis, waarbij bij de datum “13 maart” het jaartal 2018 is weggegevallen, dat wel in dit e-mailbericht staat), het e-mailbericht van [getuige 2] van 12 maart 2021 (productie 18, hiervoor weergegeven in 2.5.) en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] volgt het volgende:
  • De concept jaarrekeningen over 2016 en 2017 van [gedaagde 1] zijn door [getuige 1] opgesteld en door haar besproken met [betrokkene 3] en [betrokkene 2]
  • Op 13 maart 2018 zijn de jaarcijfers over 2017 door [getuige 1] besproken met [betrokkene 3] en [betrokkene 2] en op 16 maart 2018 zijn de concept jaarrekeningen 2017 aan [betrokkene 3] en [betrokkene 2] verstuurd met de mededeling dat de vordering op [betrokkene 1] van € 96.342,00 is verrekend met de schuld aan [betrokkene 2] en dat het restant van de schuld aan [betrokkene 2] van € 102.917,00 is verwerkt als een kapitaalstorting in de vennootschap.
  • Op 21 maart 2018 heeft [betrokkene 2] op zijn verzoek en gesprek gehad met [getuige 2] als fiscaal adviseur, waarbij is besproken hoe de lening van € 200.000,00 (van de Rabobank, die door [betrokkene 2] (althans [eiseres] ) was afgelost) in de jaarrekening van 2017 moest worden opgenomen, waarbij [betrokkene 2] heeft meegedeeld dat hij [betrokkene 3] wilde steunen en [betrokkene 1] niet meer betrokken zou zijn bij [gedaagde 1] .
  • In voormeld e-mailbericht van 22 maart 2018 heeft [getuige 2] daartoe drie oplossingsrichtingen vermeld, waaronder oplossingsrichting 1. Bij die oplossingsrichting zou de vordering van [gedaagde 1] op [betrokkene 1] van ongeveer € 100.000,00 overgaan naar [betrokkene 2] en zou deze worden verrekend met de schuld van [gedaagde 1] van € 200.000,00 aan [betrokkene 2] , waarna nog een vordering van [betrokkene 2] op [gedaagde 1] zou resteren van € 100.000,00, die door [betrokkene 2] zou worden kwijtgescholden. [betrokkene 2] heeft voor die oplossing gekozen. Daarna is een en ander door [getuige 1] op die wijze verwerkt in de jaarrekening van 2017.
  • Dat volgt ook uit het overgelegde Accountantsverslag van [getuige 1] van 27 maart 2018 en de daarbij gevoegde jaarrekening van 2017. Daarin staat aan de activazijde per 31 december 2016 nog een vordering in rekening courant op [betrokkene 1] van € 96.342,00, die per 31 december 2017 op nihil staat, en staat aan de passivazijde per 31 december 2016 nog een lening bij de Rabobank van € 200.000,00, die per 31 december 2017 op nihil staat. Voorts is daarin in 2017 een kwijtscheldingswinst van € 102.917,00 opgenomen.
2.15.
[betrokkene 2] heeft als getuige verklaard dat hij vanaf 2014 nog maar zijdelings betrokken was bij de boekhouding van [gedaagde 1] , dat hij niet aanwezig is geweest bij gesprekken over de oplevering van de jaarrekeningen 2016 en 2017, dat die jaarrekeningen niet door [getuige 1] met hem zijn besproken en dat hij die jaarrekeningen ook nooit heeft gezien, dat hij de e-mailberichten waarbij deze aan hem zouden zijn toegezonden nooit heeft ontvangen, dat hij in maart 2018 op gesprek is geweest bij [getuige 2] over een saldo in de jaarrekening van 2015 van de rekening courant van [betrokkene 1] van € 132.058,00, dat fout was geboekt omdat dat al was afgehandeld, dat hij niet met [getuige 2] heeft besproken dat hij [betrokkene 3] wilde steunen en dat hij naar aanleiding van het e-mailbericht van [getuige 2] van 22 maart 2018 niet voor een oplossingsrichting heeft gekozen en niet heeft ingestemd met kwijtschelding van de schuld van € 200.000,00. [eiseres] heeft als getuige verklaard dat zij niet betrokken is geweest bij de financiën van [gedaagde 1] en dat voor zover haar vermogen daarbij betrokken was, dat geregeld werd door haar man.
[eiseres] betoogt dat uit de door haar overgelegde stukken volgt dat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] in de intentieverklaring van 17 december 2014 zijn overeengekomen dat [gedaagde 1] de vordering in rekening courant op [betrokkene 1] per overdrachtsdatum van de aandelen zou laten vervallen, dat uit de door hun gesloten vaststellingsovereenkomst van 11/13 december 2016 blijkt dat die kwijtschelding niet is verwerkt in de jaarrekening van [gedaagde 1] en dat [betrokkene 3] [betrokkene 1] uiterlijk op 1 april 2017 in kennis zou stellen hoe de kwijtschelding aan [betrokkene 1] administratief zou worden verwerkt in verband met de fiscale gevolgen. Volgens [eiseres] heeft [betrokkene 3] om die reden aan [getuige 1] en [getuige 2] gevraagd een creatieve oplossing te bedenken om de schuld van [betrokkene 1] uit de boeken te krijgen en is door [getuige 2] de oplossing bedacht, zoals weergegeven in zijn mail van 22 maart 2018, waarbij [betrokkene 3] [getuige 1] en [getuige 2] niet heeft geïnformeerd over de intentieverklaring en de vaststellingsovereenkomst.
2.16.
De rechtbank kent aan de getuigenverklaring van [betrokkene 2] minder gewicht toe dan aan de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , aangezien [betrokkene 2] , als echtgenoot van [eiseres] , een eigen belang heeft in de zaak, terwijl [getuige 1] en [getuige 2] derden zijn en geen eigen belang hebben, temeer niet nu zij sinds 2019 geen zakelijke relatie meer hebben met [gedaagden] Zoals al is overwogen in 5.3. van het tussenvonnis staat voldoende vast dat [betrokkene 2] tot medio 2018 nauw betrokken was bij het financiële reilen en zeilen van de onderneming van [gedaagden] Dat volgt ook uit de correspondentie die is overgelegd bij akte van [gedaagden] voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 12 oktober 2021 (productie 17). De rechtbank wijst onder andere op een e-mailbericht van [boekhouder] aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van 23 maart 2015 over de concept jaarrekeningen 2014, een e-mailbericht van [betrokkene 7] van [accountantskantoor 1] aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van 30 november 2016 over het toezenden van documenten met betrekking tot de jaarstukken 2015 en een e-mailbericht van [getuige 1] aan [betrokkene 2] en [betrokkene 3] van 30 maart 2017 met vragen in verband met de jaarrekening 2016. Dat [betrokkene 2] die e-mailberichten niet heeft ontvangen, acht de rechtbank, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet geloofwaardig. Ook [getuige 3] (zie hierna onder 2.21) heeft verklaard dat [betrokkene 2] in die periode betrokken was bij de boekhouding van [gedaagde 1] .
De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , zowel in de e-mailberichten van 2 oktober 2020 en 12 maart 2021 als afgelegd als getuigen, zijn onderling consistent, terwijl de verklaringen van [betrokkene 2] ter mondelinge behandeling en als getuige van elkaar verschillen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [betrokkene 2] immers verklaard dat de bespreking met [getuige 2] in maart 2018 over een andere oude lening van € 200.000,00 ging en niet over de vordering van [eiseres] uit hoofde van de subrogatie van de geldlening met de Rabobank, terwijl hij als getuige verklaart dat de in het e-mailbericht van [getuige 2] van 22 maart 2018 genoemde vordering van € 200.000,00 wel daarop ziet. Daarbij komt dat zowel [getuige 1] als [getuige 2] verklaren dat zij niet bekend zijn met een andere (oude) vordering van [eiseres] of [betrokkene 2] op [gedaagde 1] . Ook heeft [betrokkene 2] op de mondelinge behandeling verklaard dat hij een e-mailbericht had ontvangen van [getuige 1] , dat daarop de jaarrekening zou worden gebaseerd, dat hij toen is verwezen naar [getuige 2] , dat het een eerdere oude lening betrof van € 200.000,00, die nog in de boeken stond, en dat dat is besproken in 2018 over de jaarrekening. Daaruit volgt dat [betrokkene 2] wel een e-mailbericht van [getuige 1] heeft ontvangen voorafgaand aan de bespreking met [getuige 2] op 21 maart 2018. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat dat het e-mailbericht van [getuige 1] van 16 maart 2018 is geweest, waarvan de inhoud is weergegeven in haar e-mailbericht van
2 oktober 2020. Als getuige heeft [betrokkene 2] echter anders verklaard en ontkent hij dat de jaarrekening 2017 met hem is besproken of dat hij deze heeft gezien. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat het e-mailbericht van [getuige 2] van 22 maart 2018, waarvan [betrokkene 2] erkent dat hij dat destijds heeft gezien, niet weergeeft wat er een dag daarvoor met hem is besproken. Niet gesteld of gebleken is dat [betrokkene 2] aan [getuige 2] heeft meegedeeld dat de inhoud daarvan niet juist was.
2.17.
Van de ‘intentieverklaring aandelenoverdracht’ bestaan verschillende versies. De in 2.7. onder a vermelde versie, ondertekend op 17 december 2014, waarin is vermeld dat de vennootschap haar vordering op [betrokkene 1] per transactiedatum zal laten vervallen, een gelijkluidende versie die als bijlage I behoort bij de vaststellingsovereenkomst van 11/13 december 2016, waarbij opvalt dat die is ondertekend op 14 december 2014, en de in 2.7. onder c vermelde versie, waarin is vermeld dat [betrokkene 3] een schuld heeft aan [betrokkene 1] van € 91.000,00, die is ondertekend op 14 april 2015. Uit de brief van [betrokkene 3] aan de advocaat van [betrokkene 1] van 26 augustus 2016 (weergegeven in 2.7. onder d) volgt dat hij van mening was dat de fiscale gevolgen van het vervallen van de vordering van [gedaagde 1] op [betrokkene 1] voor rekening van [betrokkene 1] kwamen. Om tot een oplossing te komen is vervolgens de vaststellingsovereenkomst tussen hen gesloten. Deze stukken zijn overgelegd door [eiseres] en [betrokkene 2] heeft verklaard dat hij deze stukken heeft gekregen in de loop van 2015/2016. Daaruit volgt dat hij van de inhoud daarvan op de hoogte was bij de bespreking van de jaarrekeningen van 2016 en 2017 en bij het gesprek met [getuige 2] van 21 maart 2018. Niet gesteld of gebleken is dat hij die stukken toen heeft laten zien. [getuige 1] en [getuige 2] verklaren immers allebei dat zij die stukken in 2018 niet kenden. Dat [betrokkene 2] die stukken niet heeft laten zien, is op zijn minst vreemd omdat die informatie wel van belang was indien [betrokkene 2] daadwerkelijk met [getuige 2] zou hebben besproken dat er een fout stond in de boeken van [gedaagde 1] omdat de schuld van [betrokkene 1] al in 2014 was vervallen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig dat [betrokkene 2] geen bemoeienis heeft gehad met de wijze waarop een en ander in de jaarrekening van 2017 is verantwoord. Hij was immers tot medio 2018 de ‘financiële man’ in het bedrijf van [gedaagden] De rechtbank acht ook niet aannemelijk dat [getuige 1] en [getuige 2] zijn ‘ingesproken’ door [betrokkene 3] , zoals [betrokkene 2] verklaart. Daarbij komt dat uit het e-mailbericht van [boekhouder] van 23 maart 2015 (hiervoor weergegeven in 2.6) volgt dat de koopsom van € 1,00 voor de aandelen van [betrokkene 1] in [gedaagde 1] een reële waarde was en daaruit niet volgt dat een rekening-courant schuld van [betrokkene 1] van € 90.000,00 zou vervallen tegen een door [betrokkene 3] verschuldigde koopprijs van de aandelen van € 90.000,00, zoals [betrokkene 2] verklaart.
2.18.
De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] en de onderliggende stukken. Daaruit volgt dat de vordering van [eiseres] op [gedaagde 1] uit hoofde van de subrogatie in de geldlening van de Rabobank reeds in 2018 is afgehandeld door verrekening met de rekening-courantschuld van [betrokkene 1] in [gedaagde 1] en door kwijtschelding van het overige. Daaraan doet niet af dat [betrokkene 3] in een gesprek bij [notariskantoor] medio 2019 zelf nog ervan uitging dat hij € 200.000,00 schuldig was aan zijn ouders. [gedaagden] heeft onvoldoende weersproken gesteld dat [betrokkene 3] toen nog ervan uitging dat die schuld aan zijn ouders bestond omdat de financiën tot medio 2018 door [betrokkene 2] werden geregeld en hij, [betrokkene 3] , daarbij slechts zijdelings betrokken was, en dat [betrokkene 3] pas in september 2020, na onderzoek door zijn accountant, is gebleken dat de vordering al in 2018 was afgehandeld.
2.19.
Nu [gedaagden] in de bewijslevering op dit punt is geslaagd, zal de vordering van [eiseres] , zoals vermeld in 3.1 onder A van het tussenvonnis, worden afgewezen.
Terugbetaling voorgeschoten bedragen (probandum sub b in conventie)
2.20.
[gedaagden] heeft de volgende producties overgelegd:
  • productie 19A: een handgeschreven overzicht van [betrokkene 2] met de bedragen die volgens hem door [eiseres] aan [gedaagde 2] zijn voorgeschoten,
  • productie 19B: het overzicht van productie 19A met daarop opmerkingen van [gedaagde 2] ,
  • productie 20: een afschrift van de grootboekrekening van [gedaagde 2] ,
  • productie 21: afschriften van stukken uit de administratie van [gedaagde 2] .
2.21.
[getuige 3] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik ben de schoonmoeder van [betrokkene 3] . Ik ben betrokken bij de boekhouding van
[gedaagde 1] en de [gedaagde 2] vanaf ongeveer 2015. Destijds ben ik begonnen met ondersteunende werkzaamheden, zoals het inboeken van facturen. Van lieverlee is het zo gegroeid dat ik de boekhouding ben gaan doen. Ik verrichtte en verricht nog steeds alle boekhoudkundige werkzaamheden en lever de boekhouding aan bij de accountant, die de jaarrekening opstelt.
Ik werd vanaf 2015 aangestuurd door [betrokkene 2] . Hij deed de volledige boekhouding toen. Hij vertelde mij wat ik moest doen, want ik moest het bedrijf nog leren kennen. Jarenlang heb ik de boekhouding min of meer samen met [betrokkene 2] gedaan. Ik deed wel steeds meer maar hij was degene die de beslissingen nam. Sinds 2020/2021 doe ik de boekhouding alleen, vanaf het moment dat [betrokkene 2] weg is. Hij was al ziek in 2015. Dat was de reden dat ik gevraagd ben om te komen helpen met de boekhouding. Ik heb een administratieve/boekhoudkundige achtergrond.
Het klopt dat er problemen waren met de bank en dat de rekeningen van [gedaagde 1] en de [gedaagde 2] waren geblokkeerd. Dat was in 2018, denk ik. Daardoor kon [gedaagde 2] de facturen niet betalen. Wel werd het kasgeld dat binnenkwam op de [gedaagde 2] apart gehouden. In die periode heeft [betrokkene 2] een aantal facturen van [gedaagde 2] betaald vanaf zijn privérekening. Dat werd dan later met het kasgeld van [gedaagde 2] verrekend. [betrokkene 2] kreeg dat kasgeld van [betrokkene 3] .
U houdt mij productie 19 voor. Dat zijn twee handgeschreven lijsten, waarbij op de ene lijst aantekeningen zijn geschreven. De eerste lijst met kolommen van leveranciers en bedragen is geschreven door [betrokkene 2] Ik weet niet wat de aanduidingen K2, J2, etc. betekenen. Dat zijn aanduidingen van [betrokkene 2] . Op de tweede lijst staan aantekeningen van mij. Ook de vinkjes zijn van mij. De namen op die lijsten zijn crediteuren van [gedaagde 2] die door [betrokkene 2] zijn betaald. Ik kreeg van [betrokkene 2] zijn bankafschriften van de betreffende betalingen en heb dat gecontroleerd met de boekhouding. De lijsten kreeg ik later. Een aantal posten op de lijst was niet akkoord. Bijvoorbeeld “geen rek” betekent dat er geen factuur was. “betaald via bank R 177” betekent dat het bedrag was betaald vanaf de rekening vanaf de [gedaagde 2] .
Productie 20 is de grootboekrekening van deze posten. Aan de debet zijde staan de kasbetalingen. Op dat overzicht is niet zichtbaar naar wie de kasbetalingen zijn gegaan. De daar vermelde bedragen heeft [betrokkene 3] aan zijn vader gegeven om de crediteuren te betalen. [betrokkene 2] heeft ook zelf tegen mij gezegd dat dat zo was geregeld. Op de middelste bladzijde van productie 20 staat een saldo van € 3349,36. Op de bladzijde daarna is te zien dat daarop € 500,-- en € 250,-- per bank is betaald. De rest is verrekend met het stageld voor het chalet van [betrokkene 2] . Het eindsaldo van € 200,32 is door mij afgeboekt. Dat heb ik er handgeschreven bijgezet. Deze stukken dateren van 2019. Het stageld is in overleg met [betrokkene 2] in mindering gebracht. De datum van 23 mei 2022 bovenaan de kolommen is de printdatum. Productie 21 betreft onderliggende stukken waaruit volgt welke crediteuren door [gedaagde 2] zijn betaald.
(…)
Op vragen van mr. Van Dijk antwoord ik:
(…)
U vraagt mij of ik erbij ben geweest dat [betrokkene 3] kasgeld aan zijn vader gaf. Nee daar ben ik niet bij geweest, maar beide heren hebben dat aan mij verklaard.
2.22.
[betrokkene 2] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Productie 19: dat is wel mijn handschrift maar wat er bij geschreven is op de tweede lijst is niet mijn handschrift. Ik weet niet of dat het handschrift van [getuige 3] is.
De bedragen in de debet kolom van productie 20 bij de akte van [gedaagde 1] heb ik niet ontvangen. Ik heb één keer een bedrag van € 5.000,-- contant ontvangen van [betrokkene 3] , dat was bedoeld in mindering op het door ons voorgeschoten bedrag. Eigenlijk was dat € 4.950,--, want er was een briefje van € 50,-- te weinig.
Op vragen van mr. Van Dijk antwoord ik:
De eerste lijst van productie 19 heb ik opgemaakt nadat de blokkade door de bank was opgeheven. Ik heb dat gedaan aan de hand van mijn bankafschriften. Vrijwel alles wat door ons was voorgeschoten, was via de bank gegaan behalve 3 of 4 bonnetjes.
Ik heb zojuist verklaard dat ik € 5.000,-- contant heb ontvangen van [betrokkene 3] met betrekking tot de door ons voorschoten bedragen voor de [gedaagde 2] . In de dagvaarding staat dat wij € 7.500,-- in mindering hebben ontvangen. Dat bedrag van € 5.000,-- maakt daarvan deel uit.
2.23.
[eiseres] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Ik weet dat de bankrekening van [gedaagde 1] en de [gedaagde 2] was geblokkeerd door de bank. Verder weet ik daar niets van. Ik weet niet hoeveel geld ik heb voorgeschoten aan [gedaagde 1] en ook niet hoeveel [betrokkene 3] daarvan heeft terugbetaald. Dat was allemaal in goede handen bij mijn man.
2.24.
De rechtbank overweegt het volgende. Als onvoldoende weersproken staat vast dat het overzicht van productie 19A door [betrokkene 2] is opgesteld. Dat overzicht sluit op een totaalbedrag van € 15.856,40. Dat is het bedrag dat [eiseres] stelt te hebben voorgeschoten aan [gedaagde 2] , door in de periode van juni tot en met augustus 2018 rekeningen van [gedaagde 2] te betalen vanaf haar rekening, en waarvan € 7.500,00 volgens [eiseres] reeds is terugbetaald, zodat nog een vordering van € 8.356,40 resteert. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] met productie 19B, productie 21 en de getuigenverklaring van [getuige 3] genoegzaam heeft aangetoond dat een aantal van de op de lijst van door [eiseres] voorgeschoten betalingen door [gedaagde 2] zelf van haar eigen rekening is voldaan, zodat niet is komen vast te staan dat [eiseres] die bedragen daadwerkelijk heeft voorgeschoten. Dat betreft de posten [post 1] € 142,12, [post 2] € 120,62, [post 3]
€ 176,31 en [post 4] € 117,43 (in totaal € 556,50). Dat achter een aantal posten door [getuige 3] “geen rekening” is geschreven, betekent echter niet dat deze posten niet zijn voorgeschoten door [eiseres] . [betrokkene 2] heeft immers verklaard dat hij van sommige posten “geen bonnetjes” had. De rechtbank gaat er daarom, als onvoldoende weersproken, vanuit dat [eiseres] feitelijk € 15.299,90 (€ 15.856,40 -/- € 556,50) voor [gedaagde 2] heeft voorgeschoten. [eiseres] heeft erkend dat daarvan € 7.500,00 is terugbetaald, zodat er mogelijk een vordering resteert van € 7.799,90.
2.25.
[getuige 3] heeft aan de hand van productie 20 verklaard dat de daarop vermelde kasopnames van € 6.000,00, € 5.394,58 en € 1.200,00 door [betrokkene 3] aan [betrokkene 2] zijn gegeven om daarvan de crediteuren te betalen. Zij verklaart verder dat de vermelde bedragen van € 500,00 en € 250,00 per bank aan [eiseres] terug zijn betaald. Het restant van het voorgeschoten bedrag is volgens [getuige 3] verrekend met het door [eiseres] verschuldigde stageld voor het chalet van [eiseres] van € 2.199,34. In totaal is volgens productie 20 en de uitleg van [getuige 3] in totaal dus € 15.543,62 terugbetaald.
[betrokkene 2] verklaart dat hij één keer € 5.000,00 contant heeft ontvangen van [betrokkene 3] en dat dat bedrag onderdeel uitmaakt van het gestelde terugbetaalde bedrag van € 7.500,00.
2.26.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] niet heeft aangetoond dat voormelde contante kasopnames door [betrokkene 3] geheel zijn afgegeven aan [betrokkene 2] De verklaring van [getuige 3] is daartoe onvoldoende concreet. Wel acht de rechtbank voldoende aangetoond dat het verschuldigde stageld over 2019 is verrekend met het door [eiseres] voorgeschoten bedrag. Zoals hierna in 2.34 wordt overwogen, is voldoende komen vast te staan dat [eiseres] stageld en verbruik kosten was verschuldigd aan [gedaagde 2] . De rechtbank zal dan ook op de hiervoor vermelde restantvordering van € 7.799,90 een bedrag van € 2.199,04 in mindering brengen, zodat [gedaagde 2] nog € 5.600,86 aan [eiseres] dient te voldoen ter zake van de voorgeschoten bedragen.
Stageld en verbruik kosten chalet (probandum in reconventie)
2.27.
Bij rolbericht van 19 oktober 2022 heeft [gedaagden] de volgende producties overgelegd:
  • productie 22: een afschrift van de grootboekrekening ‘2401-vooruit gefactureerde staangelden’ van [gedaagde 2] ,
  • productie 23: een afschrift van een administratiekaart van [gedaagde 2] met betrekking tot [eiseres] ,
  • productie 24: een bankafschrift van [eiseres] .
2.28.
[getuige 3] heeft als getuige, voor zover van belang, het volgende verklaard:
De ouders van [betrokkene 3] hadden ook een chalet op de [gedaagde 2] . Volgens mij was dat vanaf 2018 en werd dat chalet verhuurd. Ik weet niet of zij dat ook zelf gebruikten. Het eerste jaar is het stageld op € 2.000,-- bepaald. Dat heeft [betrokkene 2] zelf bepaald. Dat bedrag is later teruggeboekt zodat er per saldo over 2018 niets is betaald. Dat terugboeken heb ik in overleg met [betrokkene 2] gedaan. De reden weet ik niet meer. Vanaf 2019 zijn er facturen gestuurd voor het stageld en de gebruikskosten en ook voor overwinteren. Ik denk dat [betrokkene 2] de facturen heeft meegenomen, maar ze zijn ook later bij mail van 20 november 2020 nagezonden. De factuur voor het stageld van seizoen 2019 werd vooraf in september 2018 verzonden. Dat ging bij alle campinggasten zo. De factuur voor de gebruikskosten kwam achteraf meestal ook in september. Voor mensen die overwinteren kwam er ook nog een factuur in oktober voor de kosten van overwintering vooraf en een factuur voor de gebruikskosten in maart. Productie 22 is een grootboekrekening voor stageld dat vooruit werd gefactureerd. Productie 23 betreft een handmatige debiteurenkaart die werd bijgehouden door de receptie. De receptie kon niet in de boekhouding en zo kon de receptie zien dat er was betaald. Ik vul nog aan dat die debiteurenkaarten altijd door [betrokkene 2] werden bijgehouden en dat nu de receptie dat doet.
De eerste twee handgeschreven regels in de rechterkolom van productie 23 is het handschrift van [betrokkene 2] . De onderste twee regels en de regel in de linker kolom zijn mijn handschrift. De doorgekraste regel in de linkerkolom is ook het handschrift van [betrokkene 2] . Het saldo van de openstaande posten aan stageld, overwintering en gebruikskosten is op die kaart ruim € 14.000,--. In dat saldo zitten ook nog openstaande posten van voorliggende debiteurenkaarten. Er zijn geen aanmaningen gestuurd aan [betrokkene 2] . Dat was niet aan mij om dat te doen.
Ik heb zelf een mobile home gehad op de [gedaagde 2] vanaf 2018 tot 2022. 2018 heb ik niet geverifieerd, het kan ook 2017 zijn. Wij verhuurden de mobile home maar verbleven daar ook zelf. Ik betaalde ook stageld en verbruikskosten. Dat is ook opgenomen in de administratie. U houdt mij voor dat de stelling van de ouders is dat wij niets hoefden te betalen voor de mobile home op de [gedaagde 2] . Dat klopt niet. Wij hebben vanaf het begin betaald.
Op een vraag van mr. Van Goor antwoord ik:
Tot 2020 heb ik geen discussie met [betrokkene 2] gehad over de verschuldigdheid van stageld en gebruikskosten.
Op vragen van mr. Van Dijk antwoord ik:
(…)
U houdt mij voor productie 25 bij de conclusie van antwoord in reconventie. Dat is een lijst van openstaande posten van 8 augustus 2019. U houdt mij voor dat ik heb verklaard dat de nota’s voor het stageld voor 2019 in 2018 werden gemaakt en dat er over 2019 nog stageld verschuldigd was. Op deze lijst van openstaande posten is het stageld over 2019 van [eiseres] niet vermeld. U vraagt mij hoe dat kan. Ik weet dat niet.
Ik heb de debiteurenlijst met betrekking tot [eiseres] bij mij. Deze zit niet bij de gedingstukken. Op die lijst staan de boekingen van [eiseres] . Op 10 september 2018 is de factuur opgemaakt voor het stageld over 2019.
Voor de administratie van de [gedaagde 2] wordt gebruik gemaakt van het pakket “Exact”. U vraagt mij of dat pakket de mogelijkheid beidt om latere boekingen op een datum in het verleden te doen. Ja dat is in theorie en in praktijk mogelijk. Alleen in het lopende jaar.
U houdt mij voor productie 22 bij de akte van [gedaagde 1] , waarbij op het eerste blad in regel 161 het stageld 2019 van € 2.028,30 staat en waarbij op het tweede blad in regel 166 het stageld 2020 van € 2.011,93 staat. U vraagt mij hoe het kan dat in productie 23 bij akte van [gedaagde 1] een bedrag van € 2.193,-- staat. Dat bedrag van € 2.193,-- is het stageld over 2020. Dat is het bedrag van € 2.011,93 + de btw die in de meest rechtste kolom van regel 166 staat. Het stageld voor 2019 is iets lager geweest en staat niet op productie 23.
Op een aanvullende vraag van mr. Van Goor antwoord ik:
Zojuist was aan de orde dat op de debiteurenlijst van 8 augustus 2019 [eiseres] niet voorkomt. In productie 20 bij de akte van [gedaagde 1] op het laatste blad staat op 26 juni 2019 een bedrag van € 2.199,04 vermeld. Dat bedrag betreft het stageld en een klein bedrag aan elektra dat is verrekend met de door [betrokkene 2] gedane betalingen. Daarom staat dat bedrag niet op de debiteurenlijst van [eiseres] .
2.29.
[betrokkene 2] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard:
Medio 2017 heeft mijn vrouw een chalet op de [gedaagde 2] gekregen. Die was bestemd voor de verhuur. Wij hoefden geen stageld of gebruikskosten te betalen. In het chalet heeft nog een oude mevrouw verbleven. Zij betaalde wel aan de [gedaagde 2] maar niet aan ons. Dat was in overleg met die dame. Dat wij geen stageld of gebruikerskosten hoefden te betalen heb ik met [betrokkene 3] afgesproken. Hetgeen mevrouw [getuige 3] zojuist heeft verklaard over de facturen met betrekking tot het stageld etc., daar klopt niets van. Wij hebben nooit facturen daarvoor ontvangen. Het is allemaal uit rancune gebeurd.
U houdt mij productie 23 van de akte van [gedaagde 1] voor. De eerste regel in de rechterkolom is mijn handschrift, de tweede regel niet. De eerste regel in de linker kolom die is doorgehaald, is ook mijn handschrift. Het is wel mijn handschrift maar ik heb dit niet op die kaart geschreven. Het is een falsificatie. Er was geen debiteurenkaart van [eiseres] . Het is zo gefabriceerd en ik zou de originele kaart willen zien.
2.30.
[eiseres] heeft als getuige in tegenverhoor, voor zover van belang, het volgende verklaard:
In 2017 heb ik een chalet aangeschaft op de [gedaagde 2] , bestemd voor de verhuur. Er is niet gesproken over stageld. [betrokkene 3] heeft gezegd dat wij geen stageld hoefden te betalen omdat mijn man al op de [gedaagde 2] werkte vanaf 2006. Ik heb ook nooit facturen of aanmaningen voor het stageld ontvangen. De inkomsten uit de verhuur van het chalet waren bedoeld als aanvulling op ons pensioen. De verbruikskosten voor de elektra werden volgens mij door de huurder aan de [gedaagde 2] betaald. Ik heb nooit geld voor het verbruik van elektra van de huurder ontvangen. Het is eenmaal gebeurd dat de huurder geld aan ons heeft betaald voor de elektra. [betrokkene 3] had toen het chalet afgesloten van de elektriciteit vanwege achterstanden in de betalingen. Mijn man heeft toen tegen de huurder gezegd dat hij de kosten voor elektriciteit aan ons moest betalen en dan zouden wij dat aan de [gedaagde 2] betalen. Daarna werd het chalet nog steeds niet op de elektriciteit aangesloten omdat er nog rekeningen bij de [gedaagde 2] zouden openstaan. Die rekeningen hebben wij nooit gehad.
(…)
Mijn man regelde ook alles met betrekking tot het chalet. Ik heb daar geen bemoeienis mee gehad. Eventuele afspraken over de elektra zijn volgens mij gemaakt met bedrijfsleider Wim van de [gedaagde 2] . Ik denk dat mijn man dat heeft gedaan.
Ik heb nooit rechtstreeks van [betrokkene 3] zelf gehoord dat wij geen stageld voor het chalet hoefde te betalen. Dat ging via mijn man.
2.31.
Op de grootboekrekening (productie 22) zijn de volgende posten vermeld:
Datum Omschrijving Relatie Credit Btw-bedrag
10-09-2018 stageld 2019 [eiseres] 2.028,30 121,70
21-08-2019 stageld 2020 [eiseres] 2011,93 181,07
10-09-2020 stageld 2021 [eiseres] 2.144,04 192,96
2.32.
Op de administratiekaart (productie 23) is het volgende vermeld.
[AFBEELDING I]
2.33.
Uit productie 24 volgt dat [eiseres] op 17 juni 2021 € 1.614,80 op het bankrekeningnummer van [gedaagde 2] heeft overgemaakt met de omschrijving “rekeningnr. [rekeningnummer] inzake [elektra] ”.
2.34.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] is geslaagd in de bewijslevering dat [eiseres] voor haar chalet stageld en verbruik kosten elektra aan [gedaagde 2] was verschuldigd. In de grootboekrekening zijn de posten voor stageld over 2019, 2020 en 2021 vermeld. Die bedragen komen overeen met de op de facturen van 21 augustus 2019 (€ 2.193,00 stageld 2020) en 10 september 2020 (€ 2.337,00 stageld 2021) vermelde bedragen (inclusief btw), zoals weergegeven in 5.17 van het tussenvonnis. Het stageld over 2020 ad € 2.193,00 is ook vermeld op de administratiekaart, waarover zowel [getuige 3] als [betrokkene 2] verklaren dat de eerste handgeschreven regel het handschrift van [betrokkene 2] is. Ook de elektrakosten over 2019 ad € 1.918,00 zijn volgens [getuige 3] op die kaart in het handschrift van [betrokkene 2] vermeld en dat bedrag komt overeen met de factuur van 18 oktober 2019, zoals weergegeven in 5.17 van het tussenvonnis. De rechtbank acht niet geloofwaardig dat die tweede regel niet het handschrift van [betrokkene 2] is, aangezien dat wel hetzelfde handschrift lijkt te zijn en die tweede regel duidelijk afwijkt van het handschrift van de twee onderste regels die door [getuige 3] op de kaart zijn geschreven. Dat de gehele kaart een falsificatie zou zijn, zoals [betrokkene 2] verklaart, acht de rechtbank niet aannemelijk. Voorts volgt uit productie 24 dat [eiseres] de verbruik kosten voor elektra over 2021 heeft voldaan. Dat de naam van [eiseres] niet voorkomt op de debiteurenlijst met openstaande posten van 8 augustus 2019 kan verklaard worden uit het feit dat het stageld en een klein bedrag aan elektra over 2019 is verrekend met de door [eiseres] voorgeschoten bedragen, zoals [getuige 3] heeft verklaard. Overigens gaat ook het argument van [eiseres] niet op dat zij als familie niets hoefde te betalen voor haar chalet op de [gedaagde 2] en dat de schoonmoeder van [betrokkene 3] ook niets hoefde te betalen, nu [getuige 3] heeft verklaard dat zij voor haar chalet op de [gedaagde 2] ook stageld en verbruik kosten betaalde. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan deze verklaring.
2.35.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagden] niet is geslaagd in de bewijslevering met betrekking tot de kosten van de gasflessen over de periode 2017-2020 ad € 4.777,50 en de post overwinteren van respectievelijk € 1.800,00 (2019-2020) en € 1.836,65 (2020-2021). In de overgelegde grootboekrekeningen komen deze posten niet voor. De post gasflessen en de post overwinteren zijn alleen vermeld op de administratiekaart, maar [getuige 3] heeft als getuige daarover niets verklaard en ook in de akte indiening bewijsmiddelen zijn deze posten niet toegelicht. Ook is geen verklaring gegeven voor het feit dat de kosten van de gasflessen over de periode 2017 tot en met 2020 pas in 2020 in rekening worden gebracht.
2.36.
Gelet op het voorgaande is in reconventie een bedrag van € 6.448,80 (€ 2.193,00 + € 1.918,80 + € 2.337,00) ter zake van het stageld en de verbruik kosten elektra toewijsbaar en zal de rest worden afgewezen.
Conclusie
2.37.
In het tussenvonnis is reeds overwogen dat in conventie de vordering ter zake van de aanschafkosten voor de VW Golf (5.10) en de vordering ter zake van de rekeningcourantverhouding [eiseres] / [gedaagde 1] (5.15) zullen worden afgewezen. [eiseres] heeft afgezien van bewijslevering ten aanzien van de zitmaaier, zodat niet is komen vast te staan dat is afgesproken dat [gedaagde 2] de inruilwaarde daarvan moest terugbetalen. Die vordering wordt daarom eveneens afgewezen. Dat geldt ook voor de vordering met betrekking tot de subrogatie in de geldlening Rabobank, nu [eiseres] niet in de haar opgedragen bewijslevering is geslaagd. Dat betekent dat in conventie slechts de vordering met betrekking tot de door [eiseres] aan [gedaagde 2] voorgeschoten bedragen toewijsbaar is, tot een bedrag van € 5.600,86.
2.38.
In reconventie is van de vordering van [gedaagde 2] een bedrag van € 6.448,80 toewijsbaar. [eiseres] heeft zich in reconventie beroepen op verrekening met het door haar in conventie gevorderde bedrag. Dat betekent dat zij per saldo nog € 847,94 (€ 6.448,80 -/- € 5.600,86) aan [gedaagde 2] dient te voldoen. De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag toewijzen vanaf de datum van indiening van de vordering in reconventie, dus vanaf 10 maart 2021. Voorts zal een bedrag van € 127,19 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen, conform de tarieven van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (Stb. 2012, 141). In zoverre zal de vordering van [gedaagde 2] worden toegewezen.
2.39.
Nu [eiseres] per saldo niets meer te vorderen heeft van [gedaagden] zullen de door haar gevorderde buitengerechtelijke incassokosten eveneens worden afgewezen.
2.40.
Gelet op de familierelatie tussen partijen zal de rechtbank de proceskosten in conventie en in reconventie compenseren in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De door [eiseres] gevorderde beslagkosten zijn niet toewijsbaar omdat haar vorderingen worden afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in reconventie
3.3.
veroordeelt [eiseres] om aan [gedaagde 2] te betalen een bedrag van € 975,13
(€ 847,94 + € 127,19), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over een bedrag van € 847,94 met ingang van 10 maart 2021 tot de dag van volledige betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 27 september 2023.